3.3.Over de derde afwijzingsgrond overweegt de rechtbank als volgt. Volgens vaste rechtspraak zijn financiële aanspraken jegens de overheid op grond van de rechtszekerheid na een termijn van vijf jaren niet meer in rechte afdwingbaar. Zowel bij aanspraken op grond van een rechtspositioneel voorschrift als bij een aansprakelijkstelling voor geleden schade begint deze verjaringstermijn te lopen op het moment waarop de ambtenaar met betrekking tot de desbetreffende rechtspositionele aanspraak dan wel zijn schade in actie had kunnen komen.Aangezien eiser bij brief van 11 september 2019 heeft verzocht om toekenning van een waarnemingstoelage met ingang van september 2012, is zijn aanspraak op een waarnemingstoelage over de periode van september 2012 tot 11 september 2014 verjaard. Verweerder kan zich daarom voor wat betreft de periode vanaf 11 september 2014 niet op het rechtszekerheidsbeginsel beroepen. Nu verweerder het verzoek van eiser om toekenning van een waarnemingstoelage inhoudelijk heeft beoordeeld, kan verweerder zich in beroep niet alsnog op artikel 4:6 van de Awb beroepen, wat daarvan overigens ook zij.”
4. Dat de door verweerder gehanteerde afwijzingsgronden geen stand houden, betekent niet zonder meer dat eisers aanvraag had moeten worden toegewezen. Het gaat in dit geding om een besluit tot afwijzing van de aanvraag van eiser om toekenning van een waarnemingstoelage. Dit betekent dat het op de weg van eiser ligt om aannemelijk te maken dat sprake was van een tijdelijk opgedragen samenstel van werkzaamheden dat een andere, hoger gewaardeerde functie vormde dan zijn formele functie, zodat sprake was van waarneming in de zin van artikel 17 van het Bbp.
5. Tussen partijen is niet in geschil dat uit de toewijzing van de RAAF-aanvraag
van eiser volgt dat aan eiser in ieder geval in de periode van één jaar voorafgaand aan die
aanvraag, dus in de periode van 22 november 2016 tot 22 november 2017, het samenstel van
werkzaamheden van de functie van Medewerker Huisvesting, Services en Middelen D,
gewaardeerd op schaal 6, is opgedragen. Verweerder heeft bij de RAAF-aanvraag volstaan met een beoordeling van de feitelijke werkzaamheden in de periode van één jaar direct voorafgaand aan de indiening van de aanvraag. De rechtbank heeft in een andere zaak geoordeeld dat deze keuze van verweerder in lijn is met de in artikel 2, eerste lid, van de RAAF gestelde voorwaarde dat de ambtenaar aannemelijk maakt dat hij gedurende tenminste één jaar voorafgaand aan de aanvraag feitelijke werkzaamheden heeft verricht die wezenlijk afwijken van zijn huidige functie dan wel overeenkomen met een werkterrein, een aandachtsgebied of een specifieke functionaliteit, en verweerder op grond van dit artikelonderdeel niet verplicht is om een langere periode te beoordelen.
6. De rechtbank heeft eiser in de heropeningsbeslissing in de gelegenheid gesteld om zijn stelling te onderbouwen dat aan hem ook in de periode van 11 september 2014 tot
22 november 2016 het samenstel van werkzaamheden van de functie van Medewerker Huisvesting, Services en Middelen D, gewaardeerd op schaal 6, is opgedragen.
7. Eiser heeft bij brief van 25 januari 2022 een verklaring van zijn voormalig leidinggevende, de heer R. Uittenbogaard, overgelegd waarin deze bevestigt dat eiser vanaf
11 september 2014 ”tot heden” dezelfde werkzaamheden verricht. Hij voegt hieraan toe dat de werkzaamheden van Medewerker Magazijn afdeling Luchtvaart / Team Luchtvaart techniek (HSM-D) worden uitgevoerd volgens voorschriften uit Handboek MOE (Maintenance Organisation Exposition) hoofdstuk 1.4.
8. In reactie hierop heeft verweerder bij brief van 16 maart 2022 aangegeven dat de door de heer Uittenbogaard genoemde functie de LFNP-functie van Medewerker Huisvesting, Services en Middelen C betreft en niet de LFNP-functie van Medewerker Huisvesting, Services en Middelen D. Eiser is per 17 september 2012 aangesteld in zijn oorspronkelijke korpsfunctie van Magazijnmedewerker/Administratief Medewerker. Deze functie is gematcht met de LFNP-functie van Medewerker Huisvesting, Services en Middelen C. Eiser is met ingang van 1 juli 2016 in deze functie geplaatst. Uit de verklaring van de heer Uittenbogaard blijkt dat eisers werkzaamheden tussen (in ieder geval) 11 september 2014 en 22 november 2017 niet zijn gewijzigd en op 22 november 2017 naadloos zijn overgegaan naar zijn huidige functie van Medewerker Huisvesting, Services en Middelen D. Verweerder bestrijdt dan ook niet (langer) dat eiser ook in de periode van 11 september 2014 tot 22 november 2016 het samenstel van werkzaamheden van de functie van Medewerker Huisvesting, Services en Middelen D is opgedragen.
9. Vervolgens dient te worden beoordeeld of sprake is geweest van het tijdelijk verrichten van het samenstel van werkzaamheden van de functie van Medewerker Huisvesting, Services en Middelen D in de zin van artikel 17 van het Bbp. De rechtbank heeft verweerder in de heropeningsbeslissing in de gelegenheid gesteld om nader te motiveren waarom geen sprake is geweest van tijdelijke werkzaamheden.
10. Verweerder heeft zich in zijn brief van 16 maart 2022 op het standpunt gesteld dat er geen sprake is geweest van een opdracht tot het tijdelijk verrichten van andere werkzaamheden. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft verweerder verwezen naar de RAAF-aanvraag van eiser, waarin zijn teamchef, mevrouw M. Lokhorst-Melchers, bij vraag 5 expliciet heeft bevestigd dat de werkzaamheden van eiser een structureel karakter hebben. Eiser heeft in zijn RAAF-aanvraag zelf ook aangegeven dat zijn werkzaamheden structureel, niet van tijdelijke aard zijn.
11. In reactie hierop heeft eiser bij brief van 29 april 2022 gesteld dat sprake is geweest van tijdelijke werkzaamheden, omdat het om een afgebakende periode gaat. Hiervoor is verwezen naar de uitspraken van de CRvB van 11 oktober 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3176, en 14 januari 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:122. 12. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht heeft geweigerd om eiser met ingang van september 2012 een waarnemingstoelage toe te kennen en dat verweerder zijn weigering alsnog voldoende heeft gemotiveerd. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
13. Op grond van artikel 17, eerste lid, van het Bbp kan aan de ambtenaar die bij wijze van waarneming tijdelijk een functie uitoefent die bij de toepassing van artikel 6, tweede lid, zou leiden tot een salarisschaal met een hoger maximumsalaris, voor de duur van die waarneming een toelage worden toegekend. Onder waarneming wordt verstaan het krachtens een daartoe strekkende aanwijzing van het bevoegd gezag tijdelijk verrichten van een samenstel van werkzaamheden dat een andere functie vormt dan die van de ambtenaar zelf. Ingevolge het derde lid is bij volledige waarneming van de functie, bedoeld in het eerste lid, het bedrag van de toelage gelijk aan het verschil tussen het salaris dat de ambtenaar geniet en het salaris dat de ambtenaar zou genieten, wanneer de salarisschaal met het hogere maximumsalaris met ingang van de dag waarop de waarneming is begonnen, voor hem zou hebben gegolden. Onder volledige waarneming wordt verstaan een zodanige waarneming dat in plaats van de eigen functie het volledige samenstel van werkzaamheden van de waargenomen functie, met de daarmee gepaard gaande verantwoordelijkheden, wordt uitgeoefend.
14. Zoals de rechtbank in de heropeningsbeslissing heeft geoordeeld, is eisers aanspraak op een waarnemingstoelage over de periode van september 2012 tot 11 september 2014 verjaard, zodat verweerder eisers verzoek om een waarnemingstoelage over die periode terecht met een beroep op het rechtszekerheidsbeginsel heeft afgewezen.
15. Tussen partijen is niet (langer) in geschil dat eiser in de periode van 11 september 2014 tot 22 september 2016 het samenstel van werkzaamheden van de functie van Medewerker Huisvesting, Services en Middelen D, dus een andere functie dan die van eiser zelf, door het bevoegd gezag is opgedragen (zie rechtsoverweging 8). In geschil is enkel nog of de opdracht is gericht op het tijdelijk verrichten van die werkzaamheden.
16. De rechtbank beantwoordt die vraag ontkennend. Zo is niet gebleken van een daartoe strekkende mondelinge of schriftelijke opdracht aan eiser om het samenstel van werkzaamheden van de functie van Medewerker Huisvesting, Services en Middelen D tijdelijk te verrichten. Deze opdracht kan ook niet uit de feiten en omstandigheden worden afgeleid. Uit de RAAF-aanvraag van eiser blijkt juist dat sprake is geweest van structureel opgedragen werkzaamheden. Niet is gebleken dat het de bedoeling was dat eiser op enig moment zijn eigen functie van Medewerker Huisvesting, Services en Middelen C weer zou gaan vervullen. Anders dan eiser meent, is geen sprake van tijdelijke werkzaamheden geweest, enkel omdat het om een afgebakende periode gaat. De rechtbank ziet in de door eiser genoemde uitspraken geen aanleiding om anders te oordelen, omdat in die beide uitspraken (wel) sprake is van tijdelijke tewerkstellingen.
17. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder in strijd handelt met het verbod van willekeur en het gelijkheidsbeginsel, omdat bij het toekennen van een aanvraag op grond van de Notitie tijdelijke tewerkstellingen in fase 2 wel aanspraak op een waarnemingstoelage bestaat. Niet valt in te zien waarom bij een tijdelijke tewerkstelling wel aanspraak bestaat op een waarnemingstoelage, maar bij feitelijke invulling van het samenstel van werkzaamheden van een hogere functie, naar aanleiding waarvan een RAAF-aanvraag is toegewezen, niet.
18. De rechtbank is van oordeel dat het beroep op het verbod van willekeur en het gelijkheidsbeginsel niet slaagt, omdat geen sprake is van een ongelijke behandeling. Voor toekenning van een waarnemingstoelage is in alle gevallen vereist dat sprake is van het krachtens een daartoe strekkende opdracht van het bevoegd gezag tijdelijk verrichten van een samenstel van werkzaamheden dat een andere functie vormt dan die van de ambtenaar zelf zoals bedoeld in artikel 17 van het Bbp. Omdat die opdracht in eisers geval, anders dan in geval van een tijdelijke tewerkstelling, ontbreekt, heeft hij geen recht op een waarnemingstoelage.
19. Het beroep is gegrond, omdat het bestreden besluit in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb ondeugdelijk is gemotiveerd. De rechtbank zal het bestreden besluit om die reden vernietigen. Omdat verweerder terecht geweigerd heeft om eiser met ingang van september 2012 een waarnemingstoelage toe te kennen, zal de rechtbank de rechtsgevolgen van het te vernietigen bestreden besluit in stand laten.
20. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 178,- vergoeden. Eiser krijgt ook een vergoeding voor de proceskosten die hij in beroep heeft gemaakt, die verweerder moet betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bbp) vastgesteld op
€ 1.518,-. De bijstand door eisers gemachtigde wordt vastgesteld op 2 punten (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting) met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1. De rechtbank ziet geen aanleiding om met analoge toepassing van het Bbp 0,5 punt voor eisers schriftelijke reactie(s) na de heropeningsbeslissing te geven, omdat hij zelf ook in de gelegenheid is gesteld om één van zijn stellingen te onderbouwen.
Verzoek om schadevergoeding
21. Eiser heeft op grond van artikel 6 van het EVRM verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in beroep.
22. De vraag of de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM is overschreden moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. Daarbij zijn de complexiteit van de zaak, de wijze waarop de zaak door het bestuursorgaan en de rechter is behandeld, het processuele gedrag van betrokkene gedurende de procesgang en de aard van het besluit en het daardoor getroffen belang van betrokkene van belang, zoals dat ook uit de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens naar voren komt. De redelijke termijn voor een procedure in zaken zoals deze is in beginsel niet overschreden als die procedure in haar geheel niet langer dan twee jaar in beslag heeft genomen. De behandeling van het bezwaar mag ten hoogste een half jaar duren en de behandeling van het beroep bij de rechtbank ten hoogste anderhalf jaar. De hiervoor genoemde omstandigheden van het geval kunnen aanleiding geven een langere behandelingsduur te rechtvaardigen. In beginsel is een vergoeding gepast van € 500,- per half jaar of gedeelte daarvan waarmee de redelijke termijn is overschreden.
23. Voor deze zaak betekent dit het volgende. Vanaf de ontvangst van het bezwaarschrift van eiser op 17 december 2019 tot aan deze uitspraak is een termijn van twee jaar en (afgerond naar boven) elf maanden verstreken. De rechtbank ziet in de omstandigheden van het geval geen aanleiding om een termijn van meer dan twee jaar gerechtvaardigd te achten. De redelijke termijn is dan ook met elf maanden overschreden. De overschrijding van de redelijke termijn is geheel gelegen in de rechterlijke fase. Verweerder heeft immers binnen een half jaar na ontvangst van het bezwaarschrift beslist. De rechtbank zal daarom de Staat der Nederlanden (de Minister van Justitie en Veiligheid) veroordelen tot betaling van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 1.000,-.
24. De rechtbank ziet aanleiding om de Staat der Nederlanden in de kosten van het verzoek om schadevergoeding te veroordelen. Deze kosten stelt de rechtbank voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op een bedrag van € 379,50 (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift), met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 0,5). Van andere voor vergoeding in aanmerking komende kosten is niet gebleken.