ECLI:NL:RBGEL:2022:5142

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
7 september 2022
Publicatiedatum
31 augustus 2022
Zaaknummer
C/05/390969 / HA ZA 21-369
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid bij aanvaring tussen binnenschepen; schadevergoeding en tijdverlet

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Gelderland, stond de aansprakelijkheid van Piz Palü voor de schade als gevolg van een aanvaring met het motorschip Rhenus Lünen centraal. De aanvaring vond plaats op 11 februari 2020 op de Waal, waarbij de duwbakken van Rhenus Lünen loskwamen en schade opliepen. Rhenus vorderde schadevergoeding van Piz Palü, die aansprakelijkheid voor de aanvaring erkende. De rechtbank beoordeelde de omvang van de schade, die bestond uit cascoschade, expertisekosten, accountantskosten en tijdverlet. Rhenus had eerder een bedrag van € 283.071,56 gevorderd, maar na verdere berekeningen en een betaling van Piz Palü van € 118.900,42, resteerde er nog een vordering van € 100.868,20. Piz Palü betwistte de hoogte van de schade en stelde dat de schade volledig was vergoed met de eerdere betaling. De rechtbank oordeelde dat Piz Palü aansprakelijk was voor de schade en dat de berekeningen van Rhenus, inclusief de tijdverletkosten, aannemelijk waren. Uiteindelijk werd de totale schade vastgesteld op € 169.957,71, waarvan een deel al was betaald. De rechtbank wees de vordering van Rhenus toe, met inachtneming van de proceskosten, en wees de reconventionele vordering van Piz Palü af.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/390969 / HA ZA 21-369
Vonnis van 7 september 2022
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
RHENUS PARTNERSHIP GMBH & CO. KG,
gevestigd te (47119) Duisburg, Duitsland,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. A.R. de Graaf te Breda,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PIZ PALÜ B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. J.J. van de Velde te Rotterdam.
Partijen zullen hierna Rhenus en Piz Palü genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 27 oktober 2022
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 1 juli 2022
  • de conclusie van antwoord in reconventie tevens van akte houdende wijziging van eis van Rhenus van 1 juli 2022
  • de akte houdende overlegging producties van Piz Palü van 1 juli 2022.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Rhenus is eigenaresse van motorschip Rhenus Lünen en duwbak RSP 2301 en huurder van duwbakken RSP 2320 en RSP 2323. Piz Palü is eigenaresse van motortankschip Piz Palü (verder: het motortankschip).
2.2.
Rhenus heeft zich op grond van een ‘binnenschipvervoersovereenkomst’ van 23 juni 2008 verplicht tot het vervoeren van steenkool voor opdrachtgever Trianel, de exploitant van een elektriciteitscentrale in Lünen (Duitsland). Het koppelverband van de Rhenus Lünen en de duwbakken RSP 2301, RSP 2320 en RSP 2323 (verder: het koppelverband) werd in het kader van die overeenkomst gebruikt voor het vervoer van steenkool van de zeehavens Amsterdam/Rotterdam naar de elektriciteitscentrale.
2.3.
Op 11 februari 2020 voer het koppelverband geladen met steenkool op de Waal toen er om omstreeks 00:49 uur in de gemeente Maas en Waal er ter hoogte van Leuth, een aanvaring plaatsvond met het motortankschip (verder: de aanvaring). De duwbakken RSP 2320 en RSP 2323 zijn van de Rhenus Lünen losgekomen en samen met het motortankschip stroomafwaarts gedreven, op een krib gelopen en daar tot stilstand gekomen.
2.4.
Nadat een politieonderzoek naar de aanvaring had plaatsgevonden, de duwbakken met behulp van sleepboten weer waren teruggehaald en aan de Rhenus Lünen waren gekoppeld en er een garantie aan Rijkswaterstaat was afgegeven in verband met mogelijke schade aan een krib, heeft het koppelverband 11 februari 2020 om 13:45 uur de reis weer voortgezet en is de lading steenkool gelost in Lünen.
2.5.
Het koppelverband is vervolgens naar twee verschillende scheepswerven gevaren voor schadeherstel en controle. De Rhenus Lünen, de RSP 2301 en de RSP 2323 zijn op 18 februari 2020 in de middag vrijgegeven van de werf, de RSP 2323 op 12 maart 2020.
2.6.
Piz Palü heeft aansprakelijkheid voor de aanvaring erkend.
2.7.
Door Schiffsachverständigenbüro Petermann Gmbh (verder: Petermann) is op tegenspraak de cascoschade aan de Rhenus Lünen en de drie duwbakken getaxeerd op een totaalbedrag van € 84.135,31. De bevindingen van Petermann zijn neergelegd in een taxatierapport van 8 september 2020.
2.8.
Rhenus heeft accountant drs. [accountant] (verder: de accountant) opdracht gegeven ter onderbouwing van de eis gemaakte opstelling van de door Rhenus gederfde inkomsten te controleren. De accountant heeft gecontroleerd of de opstelling van de gederfde inkomsten rekenkundig juist is en of de bedragen die genoemd zijn in de opstelling van de gederfde inkomsten in overeenstemming zijn met de onderliggende bescheiden, zijnde de in- en verkoopakten die de accountant ontvangen heeft van Rhenus en zijn bevindingen opgetekend in een rapport van 13 april 2021.
2.9.
In de als bijlage bij het accountantsrapport gevoegde opstelling staat dat de totale omzet van het koppelverband over de maanden augustus 2019 tot en met januari 2020 in totaal € 1.869.527,01 bedroeg, dat dit na aftrek van € 235.833,57 aan totale kosten gasolie en havengeld € 1.663,693,44 is (
kennelijk is bedoeld € 1.633.693,44, de rechtbank) en dat dit uitgaande van 184 dagen € 8.878,76 (
kennelijk: per dag) is. In de opstelling staat verder:
“Dit betekent dat de omzet per dag in verhouding met de totale tonnage als volgt is:
RHS Lünen 29,31% = € 2.602,36 / Per dag
RSP 2301 21,81% = € 1.936.46 / Per dag
RSP 2320 24,44% = € 2.169,97 / Per dag
RSP 2323 24,44% = € 2.169,97 / Per dag”
2.10.
Rhenus heeft, nadat zij eerder op 30 september 2020 € 283.071,56 aan schadevergoeding had gevorderd, in een mailbericht van 3 mei 2021 een vergoeding gevraagd van in totaal € 267.562,02 voor schade als gevolg van de aanvaring, bestaande uit € 155.790,36 aan “tijdverletschade” (MS Lünen 7 x € 2.602,00 = € 18.216,52; RSP 2301 7 x € 1.936,46 = € 13.555,52; RSP 2320 28 x € 2.169,97 = € 60.759,16, RSP 2323 28 x € 2.169,97 = € 60.759,16 en € 2.500,00 accountantskosten), € 13.040,00 aan garantie aan Rijkswaterstaat, € 2.359,41, € 5.206,08 en € 7.030,76 aan expertisekosten en € 84.135,31 aan cascoschade.
2.11.
Zoals aangekondigd in een brief van 7 juni 2021 heeft Piz Palü Rhenus € 118.900,42 betaald: € 84.135,31 aan cascoschade vermeerderd met € 2.233,41 aan wettelijke rente, € 12.531,70 aan expertisekosten en € 20.000,00 aan “nuisance value voor het tijdverlet”. Het bedrag van € 20.000,00 voor het tijdverlet is blijkens de brief betaald ter voorkoming van een procedure, onder voorbehoud van alle rechten en onder mededeling dat dit wordt teruggevorderd indien Rhenus een procedure start.
2.12.
Verder correspondentie tussen partijen heeft er niet toe geleid dat er nog betalingen hebben plaatsgevonden.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
Rhenus vordert na wijziging van eis samengevat- veroordeling van Piz Palü tot betaling van € 100.868,20, vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
Rhenus stelt dat zij als gevolg van de aanvaring een bedrag van € 211.327,08 aan schade heeft geleden waarvoor Piz Palü aansprakelijk is. Dit bedrag bestaat uit € 84.135,31 aan cascoschade, € 12.531,70 aan expertisekosten, € 2.500,00 aan accountantskosten en € 112.160,07 aan tijdverlet (als volgt berekend per schip: MS Lünen 7,5 dag x € 2.602,00 = € 19.517,70; RSP 2301 7,5 dag x € 1.936,46 = € 14.523,45; RSP 2320 7,5 dag x € 2.169,97 = € 16.274,77 en RSP 2323 28,5 dag x € 2.169,97 = € 61.844,15). Van de betaling door Piz Palü van € 118.900,42 dient, aldus Rhenus, € 2.831,63 in mindering te komen op de verschuldigde vergoeding van buitengerechtelijke kosten, € 5.609,9,1 op de verschuldigde rentevergoeding over € 211.327,08 van 11 februari 2020 tot en met 7 juni 2021 en
€ 110.458,88 op de hoofdsom, zodat Piz Palü nog € 100.868,20 (€ 211.327,08 -/- € 110.458,88) vermeerderd met wettelijke rente vanaf 7 juni 2021 verschuldigd is.
3.3.
Piz Palü voert verweer. Zij betwist de gestelde hoogte van de schade en stelt dat de schade van Rhenus met de betaling van 7 juni 2021 volledig vergoed is.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.5.
Piz Palü vordert na vermindering van eis tijdens de mondelinge behandeling samengevat- veroordeling van Rhenus tot betaling van € 20.000,00, vermeerderd met rente en kosten.
3.6.
Piz Palü betwist dat Rhenus schade heeft geleden wegens tijdverlet, althans dat dit € 20.000,00 heeft bedragen en vordert het aan “nuisance value voor het tijdverlet” betaalde bedrag van € 20.000,00 als onverschuldigd betaald terug.
3.7.
Rhenus voert verweer.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling in conventie en in reconventie

Rechtsmacht en toepasselijk recht
4.1.
Op grond van de artikelen 1 lid 3, 33 en 34 sub II. van de Herziene Rijnvaartakte, in samenhang met artikel 1 lid 1 sub 2 van de Uitvoeringswet der bepalingen van de artikelen 33, 36, 37 en 38 der herziene akte omtrent de Rijnvaart, is deze rechtbank als Rijnvaartgerecht bevoegd kennis te nemen van de vorderingen in de hoofdzaak en in het incident, nu de gestelde schade binnen haar arrondissement is toegebracht.
4.2.
Op het onderhavige geschil is het Verdrag van Genève tot het vaststellen van enige eenvormige regelen inzake aanvaring in de binnenvaart d.d. 15 maart 1960 van toepassing dat is geïncorporeerd in Boek 8 BW. Krachtens artikel 4 lid 1 van de Verordening (EG) nr. 864/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen (Rome II) is Nederlands recht van toepassing nu de schade is opgelopen in Nederland.
Piz Palü is aansprakelijk voor de schade
4.3.
Niet in geschil is dat de aanvaring alleen de schuld is van het motortankschip en dat Piz Palü als eigenaar verplicht is de daardoor ontstane schade te vergoeden (artikel 8:1005 BW). Het geschil spits zich toe op de vraag wat de omvang is van de schade.
De omvang van de schade
4.4.
Ten aanzien van de omvang van de schade is tussen partijen geen geschilpunt (meer) dat de cascoschade € 84.135,31 bedraagt, zoals getaxeerd door Petermann en dat de door Piz Palü te vergoeden expertisekosten € 12.531,70 bedragen. De garantie aan Rijkswaterstaat is vervallen, zodat het eerder in dat verband gevorderde bedrag van € 13.040,00 niet meer aan de orde is. Het geschil spitst zich nog toe op twee door Rhenus gevorderde kostenposten, te weten de tijdverletkosten en een bedrag van € 2.500,00 aan kosten van de accountant. Piz Palü betwist de stellingen van Rhenus dat zij door het stilliggen van het koppelverband als gevolg van de aanvaring € 112.160,07 schade heeft geleden en dat de accountantskosten redelijke kosten zijn ter vaststelling van schade in de zin van artikel 6:96 lid 2 sub b BW.
Kosten tijdverlet
4.5.
Piz Palü heeft niet betwist dat het na de aanvaring op 11 februari 2020 in de vroege ochtend een halve dag heeft geduurd voordat het koppelverband zijn weg kon vervolgen, na het politieonderzoek en het ophalen en koppelen van de duwbakken en het geven van de garantie, dat het koppelverband vervolgens die dag de steenkool heeft gelost bij de elektriciteitscentrale Lünen en dat het koppelverband vervolgens naar de twee werven is gevaren. Evenmin is betwist is dat de onderdelen van het koppelverband zoals ook is te lezen in het rapport van Petermann, in de middag van 18 februari 2020 weer zijn vrijgegeven, behalve duwbak RSP 2323, die pas op 12 maart 2020 (
in de ochtendnaar de rechtbank aanneemt, nu Rhenus niet anders stel en daar gelet op het aantal van de door haar genoemde verletdagen zelf ook van uit gaat) is vrijgegeven. De Rhenus Lünen en de duwbakken RSP 2301 en RSP 2320 konden dus pas op 19 februari 2020 weer gebruikt worden voor (steenkool)transporten en de RSP 2323 op 12 maart 2020. Rhenus heeft met de Rhenus Lünen en de duwbakken RSP 2301 en RSP 2320 derhalve als gevolg van de aanvaring 8 dagen geen omzet kunnen genereren, behalve in de middag van 11 februari 2020, waarin de kolen alsnog zijn afgeleverd in Lünen, zodat de verletperiode 7,5 dagen was. De verletperiode van de RSP 2323 duurde 3 weken langer, in totaal 28,5 dagen. Beoordeeld dient te worden welke schade Rhenus daardoor heeft geleden.
Uitgangspunten
4.6.
De rechtbank stelt in dat verband voorop dat ten aanzien van het bestaan en de omvang van de schade weliswaar in beginsel de gewone bewijsregels gelden, maar dat de rechter daarbij ingevolge artikel 6:97 BW bevoegd is de schade te begroten op de wijze die met de aard van deze schade in overeenstemming is of de schade te schatten indien deze niet nauwkeurig kan worden vastgesteld [1] . Deze bepaling geeft de rechter de vrijheid om bij de begroting van de schade van de gewone regels van stelplicht en bewijslast af te wijken, maar belet hem geenszins bij een geschil over feiten die in het debat over de schadeomvang worden gesteld en die hij relevant acht voor de schadebegroting, de gewone regels van stelplicht en bewijslast toe te passen [2] . Voor toewijzing van een vordering tot schadevergoeding is het voldoende dat feiten worden gesteld en komen vast te staan waaruit in het algemeen het geleden zijn van schade kan worden afgeleid. Het staat het de rechter dan vrij om, mede in aanmerking genomen de aard van de schade, zonder nader bewijs aannemelijk te achten dat schade is geleden en de omvang hiervan vervolgens te schatten [3] .
4.7.
In aanvaringszaken als de onderhavige wordt tijdverletschade in de praktijk begroot, wat door partijen ook niet is betwist, door het aantal verletdagen te vermenigvuldigen met het gemiddelde resultaat per dag in de drie maanden voorafgaande aan de aanvaring en de drie maanden volgend op het voltooien van de reparatie. Als deze methode niet met de aard van de schade in overeenstemming is, kan daarvan worden afgeweken [4] .
4.8.
In dit geval heeft Rhenus de schade per dag in afwijking van genoemde praktijk berekend door het gemiddelde resultaat per dag over de zes maanden vóór de aanvaring te berekenen (en de berekening te laten controleren door de accountant) in plaats van het gemiddelde resultaat over de drie maanden vóór en na de aanvaring en de reparatie.
De rechtbank acht deze afwijking gerechtvaardigd in de concrete omstandigheden van het geval aangezien vaststaat dat de elektriciteitscentrale waarvoor de steenkooltransporten met het koppelverband plaatsvonden vanaf 21 mei 2020 wegens onderhoud tijdelijk gesloten was, zodat de periode van drie maanden na de reparaties geen representatief beeld van de omzet per dag geeft.
4.9.
Piz Palü betwist, zo begrijpt de rechtbank, het resultaat (omzet -/- brandstof en havengeld) per dag, per onderdeel van het koppelverband, zoals berekend door Rhenus en gecontroleerd door de accountant [5] , omdat Rhenus de daaraan ten grondslag liggende inkoop- en verkoopfacturen niet in het geding heeft gebracht en Piz Palü ze daarom niet aan een eigen accountant heeft kunnen voorleggen. Piz Palü heeft echter noch de betrouwbaarheid van de aan de accountant overgelegde stukken, noch de berekeningswijze van de omzet per dag betwist en evenmin dat de accountant een en ander deugdelijk en in overeenstemming met de standaard en de voorschriften van de Verordening Gedrags- en Beroepsregels Accountants heeft gecontroleerd. De rechtbank acht de aldus berekende resultaten per dag per onderdeel van het koppelverband aannemelijk en daar zal daarom van uitgaan. Voor zover Piz Palü nog stelt dat de gevolgen van de coronapandemie met zich brengen dat de periode van 6 maanden vóór de aanvaring niet representatief is voor de verletperiode overweegt de rechtbank dat deze stelling in ieder geval niet opgaat voor de periode van 7,5 dag waarin het hele koppelverband stillag. Niet onderbouwd is dat de pandemie in de periode tot 18 februari 2020 al invloed had op het steenkoolverbruik van de elektriciteitscentrale.
4.10.
Piz Palü betwist verder dat de in 4.7 genoemde praktijk waarmee tijdverletschade van binnenvaartschepen wordt berekend in dit geval tot een reële schadebegroting leidt. Zij voert daartoe aan dat de omzet van het koppelverband voortvloeit uit de binnenschipvervoersovereenkomst van 23 juni 2008 [6] en dat die omzet ook is of zou kunnen worden bereikt met andere schepen van Rhenus of gehuurde schepen. De schade zou dan beperkt zijn tot de (huur)kosten voor de inzet van die andere schepen. De rechtbank is van oordeel dat dit standpunt onvoldoende onderbouwd is ten aanzien van de eerste periode van 7,5 dag waarin het gehele koppelverband nog ter reparatie en/of onderzoek bij de werf lag en niet beschikbaar was voor het uitvoeren van transporten. Piz Palü heeft weliswaar onderbouwd en aannemelijk gemaakt met een in zoverre door Rhenus niet concreet betwist rapport van Maritiem Expertise- Taxatie- en Adviesbureau JPSurvey B.V. (verder: het rapport van JPSurvey) [7] dat het goed mogelijk was tegen beperkte kosten geschikte duwbakken te huren, maar niet dat binnen die relatief korte termijn van 7,5 dagen ook een voor een dergelijk koppelverband essentieel vervangend motorschip voor de Rhenus Lünen beschikbaar was of gehuurd kon worden. De rechtbank acht dit zonder die onderbouwing ook niet vanzelfsprekend. De rechtbank is dan ook van oordeel dat voor die periode van 7,5 dagen de in rechtsoverweging 4.8 genoemde wijze van het begroten van de verletschade het meest met de aard daarvan in overeenstemming is (artikel 6:97 BW) en deze toepassen.
4.11.
Dit ligt anders ten aanzien van de aansluitende verletperiode van 21 dagen voor de RSP 2323, waarvoor, zoals Piz Palü onderbouwd met het rapport van JPSurvey heeft aangevoerd en aannemelijk heeft gemaakt, Rhenus een vervangende duwbak had kunnen huren. De stelling van Rhenus dat dit tot verzekeringsproblemen of andere praktische bezwaren zou leiden is door Piz Palü betwist en door Rhenus verder niet onderbouwd. Daarbij komt dat Rhenus bij de mondelinge behandeling heeft erkend dat de binnenschipvervoersovereenkomst met Trianel ondanks de aanvaring is nagekomen met gehuurde dan wel eigen schepen, wat de stelling van Piz Palü ondersteunt dat een alternatief voor de duwbak beschikbaar was. Voor die periode kan de schade dus begroot worden op de kosten voor het gebruik van een vervangende duwbak. Deze zullen, nu daarvoor geen andere aanknopingspunten zijn gegeven worden begroot op het in het rapport van JPSurvey genoemde bedrag van € 200,00 per dag.
4.12.
Gelet op het vorenstaande begroot de rechtbank de verletschade op € 66.590,70 (7,5 x € 8.878,76) + € 4.200,00 (21 x € 200,00) = € 70.790,70.
De accountantskosten
4.13.
Uit het vorenstaande volgt dat het rapport van de accountant relevant is voor het vaststellen van de verletkosten per dag en dat het redelijkerwijs nodig was deze kosten te maken. Dat de omvang van de daarvoor gemaakte kosten redelijk waren is verder niet weersproken, zodat de rechtbank deze post op grond van het bepaalde in artikel 6:96 lid 2 aanhef en sub b BW zal toewijzen tot het gevorderde bedrag van € 2.500,00.
Conclusies
4.14.
De totale schade (exclusief rente) als gevolg van de aanvaring bedraagt € 169.957,71, te weten € 84.135,31 aan cascoschade, € 12.531,70 aan expertisekosten, € 2.500,00 aan accountantskosten en € 70.790,70 aan tijdverlet. Piz Palü heeft op 7 juni 2021 € 118.900,42 voldaan, welke betaling gelet op de brief van 7 juni 2021 [8] op grond van het bepaalde in artikel 6:43 BW kan worden toegerekend op de verbintenis tot vergoeding van € 84.135,31 aan cascoschade vermeerderd met € 2.233,41 aan wettelijke rente daarover, € 12.531,70 aan expertisekosten en daarnaast € 20.000,00 als vergoeding voor tijdverlet.
Er resteren dan nog bedragen van € 50.790,70 aan tijdverlet en € 2.500,00 aan accountantskosten, vermeerderd met wettelijke rente daarover vanaf 7 juni 2021, waar verder geen afzonderlijk verweer tegen is gevoerd. De rechtbank zal de vordering van Rhenus in zoverre toewijzen.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.15.
De rechtbank stelt vast dat Rhenus voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Nu de vordering van Rhenus gedeeltelijk is afgewezen is het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten, uitgaande van het toegewezen bedrag hoger dan de tarieven die zijn weergegeven in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten die worden geacht redelijk te zijn. De rechtbank zal het bedrag dan ook conform dat besluit toewijzen tot € 1.582,56, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente vanaf 7 juni 2021.
Vordering in reconventie
4.16.
Uit het vorenstaande volgt dat de betaling van € 20.000,00 niet onverschuldigd is gedaan zodat de op die stelling gebaseerde reconventionele vordering zal worden afgewezen.
De proceskosten
4.17.
Piz Palü zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten, zowel in conventie als in reconventie worden veroordeeld.
Omdat in een aanzienlijk deel van het gevorderde bedrag wordt afgewezen, begroot de rechtbank de proceskosten aan de zijde van Rhenus
in conventieop basis van het toegewezen bedrag op:
- dagvaarding € 103,13
- griffierecht € 1.170,00
- salaris advocaat €
2.228,00(2,0 punten × tarief € 1.114,00)
Totaal € 3.501,13
4.18.
De kosten aan de zijde van Rhenus
in reconventieworden begroot op:
- salaris advocaat €
721,00(2,0 punten × factor 0,5 × tarief € 721,00)
Totaal € 721,00
Daarbij heeft de rechtbank een factor 0,5 toegepast gelet op de samenhang tussen de vorderingen in conventie en in reconventie

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
veroordeelt Piz Palü om aan Rhenus te betalen een bedrag van € 54.873,26 (vierenvijftigduizend achthonderddrieënzeventig euro en zesentwintig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van 7 juni 2021 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt Piz Palü in de proceskosten, aan de zijde van Rhenus tot op heden begroot op € 3.501,13, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
5.4.
wijst de vorderingen af,
5.5.
veroordeelt Piz Palü in de proceskosten, aan de zijde van Rhenus tot op heden begroot op € 721,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.6.
verklaart dit vonnis in reconventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
voorts in conventie en in reconventie
5.7.
veroordeelt Piz Palü in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 246,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Piz Palü niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.J. Meijer en in het openbaar uitgesproken op 7 september 2022.

Voetnoten

1.Zie o.a. HR 8 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1483, rov. 4.4.4.NJ 2017/262
2.HR 5 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH5410 rov 3.3.2.; vgl HR 27 november 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH2162, rov. 4.11.3; World Online
3.HR 28 juni 1991, ECLI:NL:HR:1991:ZC0304 rov. 3.3.
4.Zie vonnissen van deze rechtbank van 23 februari 2022 ECLI:NL:RBGEL:2022:975 rov. 6:24, 6 mei 2020 ECLI:NL:RBGEL:2020:2728 rov. 4.2.12 en 15 mei 2013 ECLI:NL:RBGEL:2013:CA4014 rov.4.14.
5.zie rov. 2.9
6.zoals genoemd in rov. 2.2
7.Productie 7 van Piz Palü
8.Zie rov 2.11