ECLI:NL:RBGEL:2022:3231

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
27 juni 2022
Publicatiedatum
24 juni 2022
Zaaknummer
AWB19_566,AWB20_1966,AWB21_1466
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van maatwerkvoorzieningen in het kader van de Wmo 2015 voor cliënten met psychische aandoeningen

De rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, heeft op 27 juni 2022 uitspraak gedaan in 34 Wmo-zaken van 16 eisers, allen met psychische aandoeningen binnen het autistisch spectrum. De eisers, begeleid door Autimaat B.V., hadden maatwerkvoorzieningen aangevraagd bij de gemeente Doetinchem, die hen individuele begeleiding in natura had toegekend. De eisers streefden echter naar plus-begeleiding, waarvoor zij moesten voldoen aan specifieke voorwaarden volgens het beleid van de gemeente. In de uitspraak werd vastgesteld dat in één zaak het beroep niet-ontvankelijk was, terwijl in de andere zaken de beroepen ontvankelijk waren. De rechtbank oordeelde dat de gemeente niet had voldaan aan de verplichtingen om de juiste begeleiding toe te kennen, en dat de eisers recht hadden op een schadevergoeding van € 5.000,- wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank heeft de gemeente opgedragen om de kosten van bezwaar te vergoeden en heeft de eisers in hun verzoeken om schadevergoeding afgewezen. De rechtbank heeft ook benadrukt dat de gemeente had moeten uitgaan van de juistheid van het rapport van de deskundige die door hen was ingeschakeld, en dat de eisers in de praktijk de plus-begeleiding hadden ontvangen die zij wensten. De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de toekenning van maatwerkvoorzieningen onder de Wmo 2015, vooral voor cliënten met complexe psychische problematiek.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: ARN 19/566, 20/1966, 21/1466

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

in de zaken tussen

[Eiseres A] , te [plaats B] , eiseres

(gemachtigde: mr. I.C. Dunhof-Lampe),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Doetinchem, verweerder
(gemachtigden: mr. M.E. de Kuijper en mr. R.H. Vossebeld),
alsmede
De Staat der Nederlanden(de minister van Justitie en Veiligheid), derde-partij.

Procesverloop

19/566
In het besluit van 20 augustus 2018 (primair besluit) heeft verweerder aan eiseres op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) een maatwerkvoorziening verleend voor Begeleiding individueel – ontwikkelen en coachen bij voor 6 uur week over de periode van 1 augustus 2018 tot en met 31 juli 2019 in de vorm van ondersteuning in natura (ZIN) door Autimaat B.V. (Autimaat).
Bij besluit van 21 december 2018 (het bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit I beroep ingesteld. Dit beroep is geregistreerd onder
zaaknummer ARN 19/566.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben verzocht een zitting achterwege te laten en uitspraak te doen. Verweerder heeft daarbij aangegeven het met eiseres eens te zijn dat hij niet het door het door de Centrale Raad van Beroep (CRvB) uiteengezette stappenplan heeft gevolgd. Ook heeft verweerder gemeld om tafel te willen gaan zitten met gemachtigde om tot een werkbare situatie te komen.
De rechtbank heeft vanaf 3 juli 2019 bij verweerder geïnformeerd naar de stand van zaken, waarop verweerder heeft bericht dat hij nog steeds in overleg is met eiseres.
Op 21 februari 2020 heeft eiseres de rechtbank bericht dat de gesprekken met verweerder zijn gestaakt en zij niet tot een oplossing zijn gekomen. Verweerder heeft op 3 maart 2020 hetzelfde bericht.
Bij tussenuitspraak van 19 juni 2020 heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder niet het door het door de CRvB uiteengezette stappenplan heeft gevolgd en heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld het gebrek te herstellen binnen zes weken na verzending van de tussenuitspraak.
In het besluit van 27 juli 2020 (bestreden besluit II) heeft verweerder bestreden besluit I herzien en het bezwaar van eiseres tegen het primair besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft het beroep gehandhaafd en nader aangevuld.
20/1966
In het besluit van 7 augustus 2019 (primair besluit) heeft verweerder aan eiseres op grond van de Wmo 2015 een maatwerkvoorziening verleend voor Begeleiding individueel - ontwikkelen en coachen bij voor 6 uur per week over de periode van 1 augustus 2019 tot en met 31 juli 2020 in de vorm van ZIN door Autimaat.
In het besluit van 27 februari 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep is geregistreerd onder zaaknummer ARN 20/1966.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
21/1466
In het besluit van 28 juli 2020 (primair besluit) heeft verweerder aan eiseres op grond van de Wmo 2015 een maatwerkvoorziening verleend voor:
- Begeleiding individueel - ontwikkelen voor 8 uur per week over de periode van 1 mei 2020 tot en met 31 augustus 2020 in de vorm van ZIN door Autimaat;
- Begeleiding individueel – ontwikkelen voor 6 uur per week over de periode van 1 september 2020 tot en met 30 juni 2021 in de vorm van ZIN door Autimaat en
- Begeleiding Groep – ontwikkelen voor 4 dagdelen per week over de periode van 20 juli 2020 tot en met 30 juni 2021 in de vorm van ZIN door Sa-Net Wonen B.V.
In het besluit van 4 februari 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep is geregistreerd onder zaaknummer ARN 21/1466.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Ten aanzien van alle zaken
De rechtbank heeft de zaak besproken op de comparitie van 28 april 2021, samen met andere beroepen. [1] Eiseres is vertegenwoordigd door haar gemachtigde en mr. C. Ebbers. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.E. de Kuijper, mr. R.H. Vossebeld en Wmo-consulent C.W. Lammers.
Het onderzoek op de zitting is geschorst zodat verweerder een deskundigenrapport kon laten uitbrengen.
Het deskundigenrapport, opgemaakt door N. van der Meer, orthopedagoog-generalist en gezondheidszorgpsycholoog, is door de rechtbank ontvangen op 27 oktober 2021.
Partijen hebben nadere reacties ingebracht en gekeken naar de mogelijkheid van een schikking. Verweerder heeft bij, door de rechtbank ontvangen, brief van 22 december 2021 laten weten besloten te hebben om niet te schikken.
Op 19 januari 2022 heeft de rechtbank partijen nadere vragen gesteld. Hierna zijn door partijen en door deskundige Van der Meer reacties ingebracht.
Eiseres heeft in alle zaken (primair) een verzoek om schadevergoeding ingediend van € 5.000,-. Daarnaast zijn in de zaken 19/566 en 20/1966 subsidiair op de zitting verzoeken gedaan om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.
De Staat der Nederlanden heeft afgezien van het voeren van verweer (Beleidsregel van de Minister van Veiligheid en Justitie van 8 juli 2014, nr. 436935, Stcrt. 20210).
De rechtbank heeft de beroepen verder behandeld op de zittingen van 11 en 13 mei 2022, samen met andere beroepen. [2] Op de zitting van 11 mei 2022 is eiseres vertegenwoordigd door haar gemachtigde en mr. C. Ebbers. Tevens is verschenen [C] , directeur van Autimaat B.V. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Tevens is verschenen L. Wensing, beleidsmedewerker van verweerder.
Op de zitting van 13 mei 2022 is eiseres is eiseres vertegenwoordigd door haar gemachtigde en mr. C. Ebbers. Tevens is verschenen [C] , directeur van Autimaat B.V. en [D] , begeleidster van eiser. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Tevens is verschenen W. Lammers, Wmo-consulent Beschermd Wonen bij verweerder en R.P.J. Hengeveld.

Overwegingen

Feiten
1.1.
Eiseres heeft een pervasieve ontwikkelingsstoornis NAO. Verweerder heeft aan eiseres over de periode van 1 augustus 2017 tot en met 31 juli 2018 de maatwerkvoorzieningen Wonen Beschut Ambulant en Begeleiding individueel, ontwikkelen en coachen bij, voor vier uur per week verleend in de vorm van ZIN door Autimaat.
In verband met het aflopen van deze indicatie heeft een herindicatie plaatsgevonden. Eiser heeft daarbij een begeleidingsplan van juli 2018 aan verweerder doen toekomen. Verder heeft op 24 juli 2018 een keukentafelgesprek plaatsgevonden tussen eiseres, haar begeleidster en een consulent van verweerder. Na een reactie op het gespreksverslag daarvan is het primair besluit genomen zoals genoemd onder het procesverloop bij zaaknummer 19/566.
1.2.
In verband met het aflopen van de indicatie heeft eiseres een melding gedaan bij verweerder. Op 28 juni 2019 heeft een keukentafelgesprek plaatsgevonden tussen eiseres, haar begeleidster en een consulent van verweerder. Na een reactie op het gespreksverslag daarvan heeft verweerder het primair besluit genomen zoals genoemd onder het procesverloop bij 20/1966.
1.3.
In verband met het aflopen van de indicatie heeft eiseres zich gemeld bij verweerder. Op 28 april 2020 heeft een keukentafelgesprek plaatsgevonden tussen eiseres, haar begeleidster en een consulent van verweerder. Na een reactie op het gespreksverslag daarvan heeft verweerder het primair besluit genomen zoals genoemd onder het procesverloop bij 21/1466.
Standpunt verweerder
2. Verweerder heeft bij de bestreden besluiten de toegekende maatwerkvoorzieningen gehandhaafd. Verweerder heeft dat, naast artikelen van de Wmo 2015, gebaseerd op de artikelen 8 en 11 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Doetinchem 2020 (Verordening 2020), de artikelen 2 en 5 van de Beleidsregels Beschermd Wonen gemeente Doetinchem 2020 (Beleidsregels Beschermd Wonen 2020), bijlage 2 van de Beleidsregels van de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Doetinchem 2020 (Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2020) en het Inkoopdocument 2020. Verweerder heeft de toegekende maatwerkvoorzieningen passend geacht voor eiseres.
Ontvankelijkheid van de beroepen
3.1.
De rechtbank stelt vast dat verweerder in de zaak 19/566 in beroep het bestreden besluit I heeft ingetrokken. De rechtbank overweegt dat het bestreden besluit II niet tegemoet komt aan het beroep tegen het bestreden besluit I en dat het beroep daarom op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) mede is gericht tegen het nieuwe besluit op bezwaar. Omdat gesteld noch gebleken is dat eiseres nog procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit I, moet het beroep tegen dat besluit niet-ontvankelijk worden verklaard.
3.2.
De rechtbank stelt voorop dat het vaste rechtspraak van de CRvB is dat er eerst sprake is van (voldoende) procesbelang als het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het indienen van (hoger) beroep nastreeft, daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang. Daarbij geldt dat in beginsel geen procesbelang kan zijn gelegen in de beoordeling van een reeds verstreken periode, tenzij aannemelijk is dat schade is geleden dan wel een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit van belang kan zijn voor een toekomstige periode. Als gesteld wordt dat schade is geleden kan geoordeeld worden dat procesbelang aanwezig is als de stelling dat schade is geleden niet op voorhand onaannemelijk is. [3] Het procesbelang kan ook gedurende de beroepsprocedure komen te vervallen. [4]
Een procesbelang bestaat tevens als er in bezwaar gevraagd is om een vergoeding van de proceskosten. [5]
3.3.
In de zaak 19/566 is er niet in bezwaar tijdig gevraagd om een vergoeding van proceskosten. Voor alle zaken geldt ook dat de indicatieperiodes reeds verstreken zijn. Zorg in natura kan niet met terugwerkende kracht worden verleend. Evenmin kan een inhoudelijk oordeel over de bestreden besluiten van belang zijn voor een toekomstige periode. Na de indicatieperiode in de zaak 21/1466 is nog een indicatie gevolgd, met een indicatieperiode tot en met 30 juni 2022, maar tegen dat besluit is geen bezwaar gemaakt. Als eiseres na die indicatieperiode een nieuwe melding doet, zal verweerder een nieuwe beoordeling moeten verrichten op basis van de dan aan de orde zijnde situatie en met inachtneming van de op dat moment geldende regelgeving.
3.4.
Eiseres voert in alle zaken aan dat de rechtbank de beroepen niet niet-ontvankelijk mag verklaren, omdat dit in strijd is met artikel 6 van het EVRM. Eiseres verwijst hierbij naar de uitspraak Ronald Vermeulen /België van het Europees Hof voor de rechten van de mens (EHRM) van 17 juli 2018. [6] Daaruit volgt volgens eiseres dat het beroep niet niet-ontvankelijk mag worden verklaard, enkel vanwege het gedurende de procedure vervallen van het procesbelang als gevolg van tijdsverloop. Eiseres voert verder aan, met, naast het beroep op de uitspraak Ronald Vermeulen /België, een beroep op de uitspraak van het EHRM in de zaak Frezadou /Griekenland van 8 november 2018 [7] en de noot van D.J.G. Sanderink , [8] dat het niet voldoende is dat de rechtbank het beroep niet niet-ontvankelijk verklaart, maar ook dat gewaarborgd moet worden dat eiseres de uitspraak kan verkrijgen op een moment waarop deze nog nuttige werking kan hebben. Nu in deze zaken de beroepen van eiseres niet met de meeste spoed zijn behandeld en de rechtbank niet voor afloop van de periode waarop de indicatiebesluiten betrekking hebben, een einduitspraak heeft gedaan, is ook op die grond sprake van een schending van het door artikel 6 van het EVRM gewaarborgde recht op toegang tot de rechter. De uitspraak van de rechtbank kan nu namelijk niet meer bewerkstelligen dat eiseres in de periodes waar het om gaat ondersteuning verkrijgt overeenkomstig een andere, betere indicatie. Eiseres verzoekt daarom in deze zaken, net als in de zaak van Ronald Vermeulen /België is toegekend, om een schadevergoeding van
€ 5.000,-.
3.5.
De rechtbank overweegt dat namens eiseres in de gronden van beroep, tijdens de comparitie en tijdens de zitting van 13 mei 2022 is toegelicht dat zij in de praktijk van Autimaat ondersteuning in de vorm van Begeleiding individueel – ontwikkelen plus heeft ontvangen, ook in de omvang zoals zij die wilde, en, in de zaken 19/566 en 20/1966, ook de 24-uurs bereikbaarheid die hoort bij de maatwerkvoorziening Wonen Beschut Ambulant, en dat dat niet bij haar in rekening is gebracht noch gaat worden. In die zin is er dus in alle zaken geen schade geleden door eiseres en is er op die grond geen procesbelang. Dit betekent ook dat het procesbelang van eiseres niet (enkel) door tijdsverloop verloren is gegaan, maar (ook) omdat zij heeft gekregen wat zij met haar beroepen wil bereiken, namelijk toekenning van de plus-begeleiding en de Wonen Beschut Ambulant. Dit is daarom een andere situatie als de situatie in de zaak Ronald Vermeulen /België en in de zaak Frezadou /Griekenland. In de zaak Ronald Vermeulen /België had Vermeulen verzocht om vernietiging van het besluit waarbij was bepaald dat hij gezakt was voor zijn toelatingsexamen voor het Belgische ambtenarenapparaat. De Belgische Raad van State had het beroep van Vermeulen niet-ontvankelijk verklaard wegens het verloren gaan van zijn procesbelang omdat de resultaten van de overige kandidaten definitief waren geworden (en de geldigheidsduur van de reservelijst was verstreken). Bovendien woog het EHRM in deze zaak mee dat de Belgische Raad van State zich op geen enkel moment had afgevraagd wat de oorzaak van het verlies van procesbelang van Vermeulen was en welke invloed de duur van de procedure in dit opzicht gehad kon hebben. Dat heeft de rechtbank in de onderhavige zaken wel gedaan. In de zaak Frezadou /Griekenland was Frezadou benoemd tot onderwijscoördinator tot het moment waarop de volgende selectieprocedure met succes was afgerond. Voor de volgende sollicitatieoproep had Frezadou een aanvraag ingediend, maar in de besluiten tot benoeming van de geselecteerde kandidaten was Frezadou niet opgenomen. Het betrof een benoeming voor een periode van twee jaar. Frezadou heeft hierop een verzoek tot nietigverklaring van de besluiten ingediend bij de administratieve rechtbank van Athene. Frezadou heeft herhaaldelijk verzocht om bespoediging van de zitting, maar vanwege herhaaldelijk uitstel van de zitting (te wijten aan het bestuursorgaan en niet aan Frezadou ) was inmiddels de periode waarbinnen hij feitelijk nog had kunnen worden benoemd, verstreken. Het Administratief Hof van Beroep van Athene heeft toen geoordeeld dat er geen uitspraak gedaan hoefde te worden, omdat de benoemingsbesluiten niet langer van kracht waren. In die zaak woog het EHRM mee dat het verzoek tot nietigverklaring zelfs op de zitting niet ten gronde was onderzocht. De reden daarvoor was dat in de wet was bepaald dat in het geval er geen belang meer was bij een oordeel van de rechtbank dit ook niet gegeven hoefde te worden. Ook daar is in de onderhavige zaken geen sprake van.
Dat eiseres spanning en stress ervaart omdat er nog geen definitieve uitspraak is gedaan en daarom verzoekt om schadevergoeding zal meegewogen en beoordeeld worden bij de beoordeling van de verzoeken om schadevergoeding vanwege overschrijding van de redelijke termijn.
Het beroep op deze arresten slaagt dan ook niet en het verzoek om schadevergoeding van
€ 5.000,- in de zaken zal worden afgewezen.
3.6.
Gelet op het voorgaande heeft eiseres in de zaak 19/566 geen procesbelang meer bij de beoordeling van het bestreden besluit II. Het beroep in deze zaak is dan ook niet-ontvankelijk. In de zaken 20/1966 en 21/1466 heeft de (toenmalige) gemachtigde van eiseres in bezwaar tijdig gevraagd om een vergoeding van de proceskosten. De rechtbank beoordeelt deze beroepen, omdat in die zaken een procesbelang bij beoordeling van het bestreden besluit gelegen is in de gevraagde proceskosten van bezwaar. De beroepen in deze zaken zijn dan ook ontvankelijk.
Beroepsgronden eiseres in de zaken 20/1966 en 21/1466
4. Eiseres heeft in de zaak 20/1966 aangevoerd dat het bestreden besluit op een onjuiste wettelijke grondslag berust, omdat in plaats van de Verordening 2020 de Verordening 2019 toegepast had moeten worden. Op de zitting van 11 mei 2022 heeft eiseres deze beroepsgrond ingetrokken. Verder heeft eiseres in de zaak aangevoerd dat verweerder de hoorplicht heeft geschonden. In de zaak 21/1466 heeft eiseres nog aangevoerd dat verweerder ten onrechte geen deskundig advies heeft ingewonnen, dat verweerder de Beleidsregels Wmo 2020 buiten toepassing had moeten laten. Verder heeft eiseres in beide zaken aangevoerd dat de wijziging van de Beleidsregels Wmo 2020 in strijd is met de rechtszekerheid en dat de toegekende maatwerkvoorzieningen Begeleiding individueel niet passend zijn, omdat verweerder Begeleiding individueel - ontwikkelen plus had moeten toekennen. Dit laatste is waar het in deze zaken in de kern om gaat. Daarnaast gaat het in de zaak 20/1966 ook om de vraag of verweerder nog Wonen Beschut Ambulant had moeten toekennen en in de zaak 21/1466 of er meer individuele begeleidingsuren hadden moeten worden toegekend. Partijen hebben de rechtbank verzocht om zelf in de zaken te voorzien en niet weer verweerder op te dragen een nieuw besluit te nemen. Gelet op het voorgaande, het belang van eiser en de duur van de procedure zal de rechtbank de laatstgenoemde beroepsgronden die gaan over de kern van de zaken als eerste beoordelen.
Had verweerder in de zaak 20/1966 ook Wonen Beschut Ambulant moeten toekennen?
5.1.
Eiseres voert aan dat verweerder Wonen Beschut Ambulant had moeten toekennen. Eiseres kwam daar voor in aanmerking. Eiseres heeft daarbij verwezen naar de artikelen 2.1.3, tweede lid, sub a, van de Wmo 2015, artikel 14 van de Verordening 2019 en artikelen 2.1 en 2.3.2 van de Beleidsregels Beschermd Wonen gemeente Doetinchem 2019 (Beleidsregels BW 2019). Eiseres heeft hiertoe verder gewezen op de situatieschets van december 2018. Eiseres maakte in de praktijk ook gebruik van de 24-uurs bereikbaarheidsdienst. In het bestreden besluit is dit ook onderkend en ook dat dit heeft geleid tot vooruitgang op een aantal leefgebieden. De opmerking van verweerder dat er een sociaal netwerk is en eiseres haar ouders kan raadplegen bij moeilijkheden, kan eiseres niet plaatsen want haar sociaal netwerk is niet opgewassen tegen haar problematiek. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft eiseres een rapport ingebracht van psychiater G.J. van Gelderen en GZ-psycholoog R. Rahael van Autimaat van 3 juni 2020 en van L. Reulink, autismedeskundige bij Autimaat, tevens persoonlijk begeleidster van eiseres van 17 juni 2020. Ook heeft eiseres gewezen op het deskundigenrapport van Van der Meer.
5.2.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat Wonen Beschut Ambulant in het geval van eiseres in deze periode niet nodig was. Daaraan legt verweerder, volgens het rapport dat ten grondslag ligt aan het primaire besluit, ten grondslag dat weliswaar in de reactie op het gespreksverslag door de begeleidster van eiseres is aangegeven dat eiseres wel gebruik maakt van de 24-uurs bereikbaarheidsdienst, maar tijdens het keukentafelgesprek is aangegeven dat slechts één keer een beroep op de bereikbaarheidsdienst is gedaan en dat was in het jaar daarvóór. Het is verder onduidelijk wat de noodzaak is van het door de begeleiding in actie zetten van eiseres. Tijdens het gesprek is gebleken dat eiseres de planning prima kan volgen, tenzij er onverwachte omstandigheden zijn. Met wat in de latere mailwisseling door de begeleidster van eiseres is aangegeven lijkt ook niet ingezet te worden op het versterken van de zelfredzaamheid van eiseres. Met de zes begeleidingsuren heeft eiseres drie geplande begeleidingsmomenten per week en een gepland telefonisch contact in het weekend. Daarnaast is er dan nog tijd voor de begeleiding om mee te gaan naar een gesprek met een externe. Daarmee kan worden volstaan. Op de zitting heeft verweerder toegelicht dat niet wordt voldaan aan de voorwaarde genoemd in het Afwegingskader wonen beschut ambulant en plus product (Afwegingskader) [9] onder 1a. dat er dagelijks een gevraagd of ongevraagd contactmoment met de begeleiding moet zijn.
5.3.
De rechtbank laat in het midden welke Beleidsregels (van welk jaar) van toepassing zijn. Verweerder heeft namelijk aangegeven dat ondanks het wijzigen van de tekst in de verschillende jaren inhoudelijk geen wijziging is beoogd. Volgens die Beleidsregels moet er voor Wonen Beschut Ambulant in ieder geval sprake zijn van complexe psychische en/of psychosociale problematiek op meerdere levensterreinen en moet de cliënt zijn zorgvraag niet kunnen uitstellen waardoor hij de 24-uurs bereikbaarheid nodig heeft. Daarnaast heeft verweerder toegelicht dat het Afwegingskader een vaste gedragslijn betreft die al jaren wordt toegepast om te beoordelen of Wonen Beschut Ambulant moet worden toegekend. De rechtbank zal dan ook, aan de hand van de Beleidsregels en het Afwegingskader, beoordelen of verweerder terecht in deze zaak, waarbij het gaat over de periode van 1 augustus 2019 tot en met 31 juli 2020, geen Wonen Beschut Ambulant heeft toegekend.
5.4.
Hierbij is van belang dat de rechtbank op de comparitie heeft geoordeeld dat verweerder, gelet op de problematiek van eiser, een externe deskundige had moeten inschakelen om te kunnen beoordelen of een Plus-product toegekend had moeten worden. Verweerder heeft dit, in overleg met de gemachtigde van eiser en de rechtbank, gedaan waarna Van der Meer een deskundigenrapport heeft uitgebracht. Over de omvang en frequentie van de ondersteuning heeft Van der Meer onder vraag 3a. aangegeven dat de frequentie zoals de ondersteuning op dit moment wordt ingezet, passend is. Op basis van de levensloop en diagnose/beeld van eiseres is de inschatting van Van der Meer dat deze intensiteit in het verleden altijd noodzakelijk is geweest. Eiseres geeft zelf ook aan geregeld meer begeleiding te hebben gehad dan de uren die daarvoor stonden en dat dat toen ook noodzakelijk was; ze overzag het dan zelf niet meer en denkt dat ze zou zijn vereenzaamd en zichzelf meer verwaarloosd zou hebben. Deels gaat het ook om niet-planbare zorg. Eiseres neemt geregeld contact op buiten de afgesproken begeleidingsmomenten als het niet goed met haar gaat of iets onduidelijk is. Verder heeft Van der Meer aangegeven dat het systeem, gezin en netwerk van eiseres niet altijd even steunend kan zijn en eiseres heeft aangegeven hen ook niet te willen belasten met vragen. Uit stukken en eerder onderzoek blijkt ook dat de communicatie met en binnen het systeem niet altijd afgestemd verloopt, iets dat bij eiseres weer frustraties, spanning en dan weer psychosomatische klachten oplevert.
Specifiek over deze periode heeft Van der Meer nog aangegeven dat eiseres hulp vragen moeilijk vindt en dat de bereikbare dienst elk weekend contact met haar opneemt om te checken of er nog vragen zijn; dat werkt voor eiseres drempelverlagend om ook echt vragen te stellen. Begeleiding voorziet dat, als ze dit niet doen, eiseres zich meer gaat isoleren net als in voorgaande jaren. Het werken kon eiseres niet volhouden. Haar hoofd zit snel vol en ze krijgt gevoelens van angst en paniek wanneer ze opdrachten moet voltooien.
In de nadere reactie van Van der Meer bij e-mail van 27 januari 2022 heeft zij nog aangegeven dat de begeleiding zoals die ook in de bezwaarschriften is aangegeven, ook zo is uitgewerkt zoals die op die momenten passend was. Begeleiders moeten ook buiten de reguliere uren telefonisch bereikbaar zijn en direct kunnen schakelen.
5.5.
Ook na het rapport van Van der Meer heeft verweerder zijn standpunt gehandhaafd. Verweerder heeft kritiek geuit op de door Van der Meer gegeven antwoorden. Van der Meer heeft volgens verweerder geen concreet antwoord kunnen geven op vraag 3a. over wat de omvang en frequentie van de ondersteuning moet zijn. Weliswaar is dit nog toegelicht in de e-mail van 27 januari 2022, maar dit is, aldus verweerder, een algemeen antwoord en niet onderbouwd op individueel niveau. Bovendien blijkt uit het antwoord op deze vraag juist dat het aantal van zes begeleidingsuren altijd passend is geweest.
5.6.
De rechtbank stelt voorop dat, als verweerder een deskundige inschakelt, hij zich er van moet vergewissen of het door de deskundige opgestelde rapport zorgvuldig tot stand is gekomen en naar inhoud inzichtelijk en concludent is. Nu verweerder daar vraagtekens bij zet, had het op zijn weg gelegen om de deskundige nader te bevragen of een andere deskundige in te schakelen. Dat heeft verweerder, na de nadere reactie van Van der Meer in het e-mailbericht van 27 januari 2022, niet gedaan. Daarom dient dan ook uit te worden gegaan van de juistheid van het rapport van Van der Meer en haar nadere reactie. De rechtbank volgt verweerder niet in het standpunt dat uit het antwoord van Van der Meer op vraag 3a. blijkt dat het aantal van zes begeleidingsuren altijd passend is geweest. Van der Meer heeft juist aangegeven dat de begeleiding zoals die feitelijk werd gegeven door Autimaat, altijd passend is geweest.
5.7.
Op de zitting van 13 mei 2022 heeft de begeleidster van eiseres toegelicht dat er weliswaar geen sprake was van een dagelijks contactmoment tussen de begeleiding en eiseres, maar dat eiseres in de gehele hier aan de orde zijnde periode de 24-uurs bereikbaarheid wel nodig had en ook heeft gekregen in verband met haar psychische problematiek waardoor ook haar veiligheid in het geding kwam. Eiseres kon haar hulpvraag niet uitstellen. Zij raakte snel overvraagd en ging zich dan terugtrekken en vermijden. Ze raakte in paniek en liep vast. Omdat eiseres dan niet zelf om hulp vroeg, moest begeleiding een proactieve houding aannemen. Anders ging eiseres glijden op alle levensgebieden en deed ze bijvoorbeeld ook geen boodschappen meer.
Ook in de reactie op het gespreksverslag heeft de begeleidster van eiseres aangegeven dat eiseres gebruik maakte van de 24-uurs bereikbaarheidsdienst, omdat zij in paniek haar hulpvraag niet kan uitstellen tot het volgend begeleidingsmoment. En ook dat er met de ouders niet altijd sprake is van de juiste afstemming, waardoor eiseres terugvalt op de begeleiding. Daarnaast is in bezwaar nog gewezen op de situatieschets waarin staat dat de begeleiding isolement bij eiseres voorkomt door het waarborgen van veiligheid en frequent contact waarbij begeleiding 24 uur per dag bereikbaar is.
Verweerder is hier in het bestreden besluit niet op ingegaan maar heeft, zonder eiseres te horen, het primaire besluit gehandhaafd.
Gelet op het voorgaande, het rapport van Van der Meer en de toelichting van de begeleidster van eiser op de zitting, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank aan eiseres ten onrechte in de onderhavige periode geen Wonen Beschut Ambulant toegekend. Daaraan doet niet af dat er in de periode in geding feitelijk geen dagelijks contactmoment plaatsvond. Deze beroepsgrond slaagt.
Had verweerder in de zaak 21/1466 meer individuele begeleidingsuren moeten toekennen?
6.1.
Eiseres voert aan dat verweerder over de periode van 1 mei 2020 tot en met 31 augustus 2020 in plaats van 8 uur per week 10 uur per week had moeten toekennen en over de periode van 1 september 2020 tot en met 30 juni 2021 in plaats van 6 uur per week 8,6 uur per week. De begeleiding van eiseres heeft gemotiveerd onderbouwd dat eiseres deze uren nodig heeft gehad. Ter onderbouwing van dit standpunt wijst eiseres op de e-mail van de begeleidster van eiseres van 9 juni 2020 en het behandelplan van eiseres van april 2020.
6.2.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het aantal toegekende uren passend was. Er zijn over de periode van 1 mei 2020 tot en met 31 augustus 2020 tijdelijk 2 uur per week extra toegekend omdat eiseres een tijdelijke extra ondersteuningsbehoefte had vanwege haar verhuizing. Er is ook rekening gehouden met de opmerking van de begeleidster dat de verhuizing een langere periode in beslag nam door in plaats van 3 maanden 4 maanden 2 uur per week extra toe te kennen. Ook is rekening gehouden met de situatie van eiseres en de coronamaatregelen. Eiseres gaat naar de dagbesteding bij Gaabs en na de invoering van de coronamaatregelen is Gaabs, in ieder geval vanaf juli, open geweest en heeft eiseres van de dagbesteding gebruik kunnen maken.
6.3.
Wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen over dat uit moet worden gegaan van de juistheid van het rapport van Van der Meer en haar nadere reactie, geldt ook hier. Verder heeft is in de primaire fase in het behandelplan van april 2020 aangegeven dat in totaal 8 uur en 40 minuten nodig zijn en heeft de begeleidster van eiseres aangegeven dat 10 uur per week nodig waren in verband met de verhuizing. In bezwaar is hier opnieuw naar verwezen.
De commissie bezwaarschriften heeft ten aanzien van de periode 1 mei 2020 tot en met 31 augustus 2020 aangegeven dat het onduidelijk is waarom is gekozen voor 8 begeleidingsuren in plaats van 10 uren en heeft verweerder geadviseerd het onderzoek naar de tijdelijke verhoging opnieuw te doen en daarbij onderbouwd aan te geven wat de ondersteuningsbehoefte van eiseres is en hoeveel uren hiervoor passend zijn.
Verweerder heeft dit advies van de commissie niet overgenomen. Verweerder heeft evenmin opnieuw onderzoek gedaan en is in het bestreden besluit ook niet ingegaan op het aantal uren zoals opgenomen in het behandelplan. In het verweerschrift heeft verweerder benoemd dat de consulent met de begeleidster in een telefoongesprek is overeengekomen dat in plaats van 10 uren 8 uren passend zouden zijn, maar dat heeft verweerder niet onderbouwd. Dat er in de reactie op het onderzoeksverslag niet meer is aangegeven dat meer uren nodig waren, betekent niet dat verweerder daar in bezwaar dus ook van mocht uitgaan. In bezwaar is immers wel aangevoerd dat meer uren nodig waren; gelet op de verplichting tot algehele heroverweging van het primaire besluit moet verweerder dat meewegen.
Gelet op het rapport van Van der Meer, op het aantal aangegeven uren in het behandelplan en de gegeven toelichting van de begeleidster van eiseres in de primaire fase, heeft eiseres voldoende onderbouwd dat meer uren nodig waren dan door verweerder is toegekend. Het gevraagde aantal uren komt de rechtbank niet onredelijk voor. Bij gebrek aan een nadere motivering door verweerder en gelet op het belang van eiseres bij finale geschilbeslechting, zal de rechtbank daar dan ook van uitgaan. Dat betekent dat verweerder ten onrechte in de periode van 1 mei 2020 tot en met 31 augustus 2020 niet 10 individuele begeleidingsuren per week en in de periode van 1 september 2020 tot en met 30 juni 2021 ten onrechte niet 8,6 individuele begeleidingsuren per week heeft toegekend. De beroepsgrond slaagt.
Had verweerder in de zaken 20/1966 en 21/1466 plus-uren moeten toekennen?
7.1
Eiseres voert aan dat de door verweerder toegekende maatwerkvoorzieningen Begeleiding individueel – ontwikkelen (en coachen bij) geen passende bijdrage zijn als bedoeld in artikel 2.3.5., derde lid, van de Wmo 2015.
In plaats daarvan had er Begeleiding individueel – ontwikkelen plus moeten worden toegekend, ook volgens de omschrijving van de plusvariant in het Inkoopdocument waar de Beleidsregels Wmo 2020 naar verwijzen en volgens het Afwegingskader wonen beschut ambulant en plus product (Afwegingskader). [10] Eiseres voldoet daaraan. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft eiseres een rapport ingebracht van psychiater G.J. van Gelderen en GZ-psycholoog R. Rahael van Autimaat van 3 juni 2020 en van L. Reulink, autismedeskundige bij Autimaat, tevens persoonlijk begeleider van eiseres van 17 juni 2020. Verder heeft eiseres gewezen op het deskundigenrapport van Van der Meer dat dit standpunt ook ondersteunt en op de door de begeleidster [D] op de zitting van 13 mei 2022 gedane toelichting.
7.2.1.
Verweerder heeft in het bestreden besluit noch in het primair besluit onder 20/1966 gemotiveerd waarom er geen plus-begeleiding is toegekend. In het bestreden besluit onder 20/1966 heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat niet wordt voldaan aan één van de voorwaarden genoemd onder 1a. tot en met e in het Afwegingskader, zoals die ook zijn opgenomen in het Inkoopdocument waar de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2020 naar verwijzen.
In de verweerschriften in de zaak 21/1466 heeft verweerder nog opgemerkt dat nergens uit blijkt dat sprake is van gedragsproblemen en dat het terugvallen in oude patronen nu wordt voorkomen doordat samen is besloten dagbesteding in te zetten.
Op de zitting van 13 mei 2022 heeft verweerder nog aangegeven dat ook niet wordt voldaan aan de voorwaarde genoemd in het Afwegingskader onder 4., namelijk dat er een noodzaak moet zijn voor de begeleiding om samenwerking te zoeken met ketenpartners en expertise in te kunnenroepen over problematiek van de cliënt. Verder heeft verweerder nog opgemerkt dat er voorafgaand aan het bezwaar nooit is aangegeven dat plus zou moeten worden toegekend. Er is juist tijdens het keukentafelgesprek gezamenlijk vastgesteld welke begeleiding eiseres het beste kon helpen.
7.2.2.
Ook na het rapport van Van der Meer heeft verweerder dit standpunt gehandhaafd. Verweerder heeft kritiek geuit op de door Van der Meer gegeven antwoorden. Verweerder heeft op verschillende punten vraagtekens gezet bij de conclusies van Van der Meer. Volgens verweerder staat de conclusie van Van der Meer dat er de laatste jaren meer sprake is van internaliserend probleemgedrag haaks op de ontwikkeling die begeleiding zelf aangeeft in de aanvulling op het gespreksverslag van 23 juni 2020.
Ook heeft Van der Meer geen concreet antwoord kunnen geven op vraag 3a. over wat de omvang en frequentie van de ondersteuning moet zijn. Weliswaar is dit nog toegelicht in de e-mail van 27 januari 2022, maar dit is een algemeen antwoord en niet onderbouwd op individueel niveau.
7.3.
De rechtbank laat in het midden welke Beleidsregels (van welk jaar) van toepassing zijn. Verweerder heeft namelijk aangegeven dat ondanks het wijzigen van de tekst in de verschillende jaren inhoudelijk geen wijziging is beoogd. Ook heeft verweerder toegelicht dat het Afwegingskader een vaste gedragslijn betreft die al jaren wordt toegepast om te beoordelen of een Plus-product moet worden toegekend. De rechtbank zal dan ook, aan de hand van dit Afwegingskader, beoordelen of verweerder ten onrechte geen Plus-product heeft toegekend.
7.4.
Hierbij is van belang dat de rechtbank op de comparitie heeft geoordeeld dat verweerder, gelet op de problematiek van eiseres, een externe deskundige had moeten inschakelen om te kunnen beoordelen of een Plus-product toegekend had moeten worden. Verweerder heeft dit, in overleg met de gemachtigde van eiseres en de rechtbank, gedaan waarna Van der Meer een deskundigenrapport heeft uitgebracht. Van der Meer heeft geconcludeerd dat bij eiseres, ook in de periodes van de onderhavige indicaties, sprake is van onvoorspelbaar gedrag, de laatste jaren meer van internaliserend probleemgedrag (zich terugtrekken, vermijden en zichzelf verwaarlozen (onder andere door minder te eten), van een hardnekkig patroon waarmee de veiligheid (gezondheid) op momenten in het geding komt. Ook heeft ze psychosomatische klachten wanneer haar innerlijke stressniveau oploopt. Ze kan dan in een neerwaartse spiraal terecht komen van helemaal niet meer in actie komen. Ook hierbij is sprake van een hardnekkig jarenlang patroon. Het gedrag heeft volgens Van der Meer invloed op het tot actie kunnen komen, het echt voor zichzelf kunnen zorgen, sociale contacten aangaan en onderhouden, op het regelen van financiën en administratie en op het vinden van een zinvolle daginvulling/toekomstperspectief. Het gedrag belemmert de zelfredzaamheid en participatie ernstig. Ze wil haar situatie wel aanpakken maar kan dat vaak niet. Op de vraag of er een noodzaak voor de begeleiding is om samenwerking te zoeken met derden om expertise in te roepen over de problematiek van eiseres om haar zo goed te kunnen begeleiden, heeft Van der Meer aangegeven dat eiseres een bijstandsuitkering heeft via Laborijn waarmee iedere drie maanden een afstemmingsgesprek wordt gehouden. Laborijn gaat contact opnemen met het Uwv om te kijken of eiseres in aanmerking komt voor een Wajong-uitkering. Dit lijkt volgens Van der Meer passender bij de inspanning die verricht moet worden om eiseres aan het werk te houden. Samenwerking is in die zin aan de orde. Gruitpoort (Stadskamer) is een sociale voorziening vanuit de gemeente waar eiseres meedoet.
Verder heeft Van der Meer aangegeven dat de begeleiding van eiseres complex is en vraagt om plus-begeleiding. Vooral de combinatie van nabijheid en affectief neutraal zijn, zijn een uitdaging. Begeleiders moeten ook direct kunnen schakelen als dat nodig is.
Over de periode van 1 augustus 2019 tot en met 31 juli 2020 heeft Van der Meer nog overwogen dat eiseres een nieuwe woning heeft en nog weinig sociaal netwerk om hierbij te ondersteunen. Zij vindt hulp vragen moeilijk en heeft het nodig dat begeleiding haar signalen opvangt dat zij vragen heeft. Eiseres heeft haar werk niet vol kunnen houden. Haar hoofd zit snel vol en ze krijgt gevoelens van angst en paniek wanneer ze opdrachten moet voltooien.
Over de periode van 1 mei 2020 tot en met 30 juni 2021 heeft Van der Meer overwogen dat eiseres een vaste dagbesteding heeft via Gaabs. Zij houdt dit niet de hele week vol. Ze heeft het nodig dat begeleiding nabij is en haar ondersteunt als zich situaties voordoen zoals een onduidelijke opdracht op het werk of een discussie met een collega. Als dit niet kan, is de kans groot dat eiseres niet meer naar de dagbesteding zal willen en zich gaat isoleren. Begeleiding houdt regelmatig afstemming met de dagbesteding van eiseres.
7.5.
De rechtbank stelt voorop dat, als verweerder een deskundige inschakelt, hij zich er van moet vergewissen of het door de deskundige opgestelde rapport zorgvuldig tot stand is gekomen en naar inhoud inzichtelijk en concludent is. Nu verweerder daar vraagtekens bij zet, had het op zijn weg gelegen om de deskundige nader te bevragen of een andere deskundige in te schakelen. Dat heeft verweerder, na de nadere reactie van Van der Meer in het e-mailbericht van 27 januari 2022, niet gedaan. Daarom dient dan ook uit te worden gegaan van de juistheid van het rapport van Van der Meer en haar nadere reactie. Aan de hand daarvan zal de rechtbank beoordelen of verweerder zich ten onrechte op het standpunt stelt dat niet aan de voorwaarden van het Afwegingskader wordt voldaan.
7.6.
Volgens verweerder wordt niet voldaan aan één van de voorwaarden genoemd onder 1a. tot en met e. van het Afwegingskader. Naar het oordeel van de rechtbank heeft Van der Meer voldoende inzichtelijk gemotiveerd dat bij eiseres in de periodes waar het hier om gaat sprake was van hardnekkige patronen. Dit is ook bevestigd door de toelichting van de begeleidster van eiseres op zitting. Zij heeft aangegeven dat dit juist enorm is bij eiseres, omdat eiseres snel overvraagd wordt in verband met haar langzame prikkelverwerking. Door de stress komt de informatie langzaam door en slaat eiseres snel dicht en dan valt ze terug op oude patronen. Ze laat dan alles los en komt moeilijk zelf in actie.
Van der Meer heeft ook voldoende inzichtelijk gemotiveerd dat bij eiseres in de periodes waar het hier om gaat sprake was van, vooral internaliserende, gedragsproblemen. Daarbij is van belang dat het Afwegingskader slechts een voorbeeld geeft, zoals door de gemachtigde van verweerder op de zitting van 13 mei 2022 ook is toegelicht aan de hand van het voorbeeld bij de invloed die het gedrag moet hebben op (bijna) alle leefgebieden. Ook deze gedragsproblemen zijn door de begeleidster van eiseres op de zitting van 13 mei 2022 bevestigd.
Volgens verweerder wordt ook niet voldaan aan de voorwaarde dat er een noodzaak is voor de begeleiding om samenwerking te zoeken met ketenpartners en expertise in te kunnen roepen over de problematiek van eiseres. Uit het rapport van Van der Meer kan de rechtbank inderdaad niet afleiden dat aan deze voorwaarde is voldaan. Dat er contacten zijn met de door Van der Meer genoemde instanties, maakt niet dat aan die voorwaarde is voldaan. Daarbij is van belang dat het Afwegingskader aangeeft dat de contacten van de begeleiding met derden gericht op het meegaan naar afspraken en het leren toepassen van het geleerde in de praktijk, niet onder plus-begeleiding vallen. Het moet namelijk gaan om een contact dat noodzakelijk is om expertise in te roepen over de problematiek van eiseres om haar goed te kunnen begeleiden. Dat volgt niet uit het rapport, noch uit de overige gedingstukken en ook niet uit de door de begeleidster van eiseres op de zitting van 13 mei 2022 gegeven toelichting.
7.7.
Verweerder heeft echter op de zitting van de comparitie en op de zitting van 13 mei 2022ook een verhuizing als voorbeeld genoemd op grond waarvan tijdelijk plus-begeleiding kan worden toegekend en aangegeven dat dit ook in voorkomende gevallen is gebeurd. Verder heeft verweerder in een andere zaak plus-begeleiding toegekend, omdat er (onder meer) in verband met de contacten met Laborijn en vrijwilligerswerk extra inspanning op het gebied van communicatie door de begeleiding nodig was. [11] In weer een andere zaak heeft verweerder op grond van onder meer een door verweerder ingewonnen advies van een psycholoog die had overwogen dat specialistische kennis en begeleiding noodzakelijk was en extra investering in motivering en communicatie gelet op de complexe psychische problematiek van die cliënt, plus-begeleiding toegekend. [12] De rechtbank ziet niet in hoe de hier genoemde voorbeelden vallen onder de in het Afwegingskader genoemde voorwaarde dat er noodzaak is voor de begeleiding om samenwerking te zoeken met ketenpartners en expertise in te kunnen roepen over problematiek van de cliënt om die zo goed te kunnen begeleiden. Dat betekent dat verweerder dus ook, buiten het Afwegingskader om, ten gunste van een cliënt plus-begeleiding toekent als er extra inspanning op het gebied van communicatie door de begeleiding nodig is. Dat wordt ondersteund door de toelichting van (de consulent van) verweerder op de zitting van 12 en 13 mei 2022 dat het bij ketenpartners gaat om externe instanties, waaronder de politie. Ook van de politie kan immers niet gezegd worden dat het contact dat de begeleiding daarmee heeft, is gegeven vanuit een noodzaak om expertise in te roepen over de problematiek van de cliënt om de cliënt goed te kunnen begeleiden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft Van der Meer in haar rapport, en ook de begeleidster van eiseres op de zitting van 13 mei 2022, voldoende toegelicht dat die extra inspanning op het gebied van communicatie in het geval van eiseres ook nodig is, gelet op haar problematiek, de invloed die die problematiek heeft op (vrijwel) alle essentiële levensgebieden en de ernstige mate waarin die problematiek de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie van eiseres belemmert en dat dit maakt dat specialistische begeleiding in de vorm van een plus-product nodig was. Verder heeft verweerder er nog op gewezen dat tijdens het keukentafelgesprek vrijwel altijd overeenstemming was over de vorm van reguliere begeleiding en niet is aangegeven dat plus-begeleiding nodig was. De rechtbank overweegt dat, zelfs als dit het geval is, dit er niet aan in de weg staat dat in bezwaar argumenten kunnen worden aangevoerd ten gunste van toekenning van de plus-variant (wat ook is gebeurd) en dat deze gelet op de verplichting tot algehele heroverweging van het primaire besluit moeten worden meegewogen.
7.8.
Uit het voorgaande volgt dat verweerder in beide zaken ten gunste van eiseres plus-begeleiding had moeten toekennen. De beroepsgronden slagen.
Conclusie in de zaken 20/1966 en 21/1466
8.1.
Gelet op het voorgaande had verweerder in beide zaken het bezwaar gegrond moeten verklaren, het primaire besluit (deels) moeten herroepen en het verzoek om vergoeding van de proceskosten van bezwaar moeten toewijzen. Omdat het procesbelang van eiseres alleen gelegen is in de gevraagde proceskosten van bezwaar, zal de rechtbank in beide zaken het bestreden besluit vernietigen voor zover die kosten niet zijn vergoed en, met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb, zelf voorzien door eiseres een vergoeding van de proceskosten van bezwaar toe te kennen. In de zaak 20/1966 is dit € 541,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, met een waarde per punt van € 541,- en een wegingsfactor 1). In de zaak 21/1466 is dit € 1.082,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting, met een waarde per punt van € 541,- en een wegingsfactor 1). Eiseres heeft er geen belang bij dat de rechtbank zelf (meer uren) plus-begeleiding en Wonen Beschut Ambulant toekent, omdat ZIN niet met terugwerkende kracht kan worden verleend en eiseres ook feitelijk de plus-begeleiding, in de omvang zoals zij die wilde, en de 24-uurs bereikbaarheid van de Wonen Beschut Ambulant heeft gekregen en geen schade heeft geleden. Dit betekent ook dat de overige beroepsgronden van eiseres geen bespreking meer behoeven.
8.2. Omdat de beroepen gegrond zijn, moet verweerder in beide zaken het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding voor haar proceskosten.
Verweerder moet deze vergoeding betalen. Daarbij gaat de rechtbank uit van samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb), zodat zij voor toepassing van artikel 2, eerste lid, onder a, van het Bpb in beroep worden beschouwd als één zaak.De vergoeding voor deze proceskosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.277,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 0,5 punt voor het verschijnen op de comparitie, 0,5 punt voor het indienen van de schriftelijke reactie op het deskundigenrapport van Van der Meer en 1 punt voor het verschijnen op de zittingen bij de rechtbank, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).
Verzoeken om schadevergoeding in verband met de redelijke termijn in de zaken 19/566 en 20/1966
9.1.
Eiseres verzoekt om een schadevergoeding voor immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.
9.2.
De vraag of de redelijke termijn is overschreden, moet worden beantwoord aan de hand van de omstandigheden van het geval. Daarbij zijn van betekenis de ingewikkeldheid van de zaak, de wijze waarop de zaak door het bestuursorgaan en de rechter is behandeld, het processuele gedrag van partijen gedurende de hele procesgang en de aard van de maatregel en het daardoor getroffen belang van betrokkene.
9.3.
De behandeling van zaken als deze mag in beginsel maximaal twee jaar in beslag nemen: een half jaar voor de bezwaarfase bij het bestuursorgaan en anderhalf jaar voor de beroepsfase bij de rechtbank. De te beoordelen periode vangt aan met de datum waarop het bezwaarschrift is ingediend en loopt door tot de datum waarop de rechtbank in eerste aanleg uitspraak heeft gedaan. De omstandigheden van het geval kunnen een langere behandelduur rechtvaardigen. Er kunnen zich ook bijzondere omstandigheden voordoen die aanleiding kunnen geven tot een verkorting van de termijnen in verband met het belang dat voor de betrokkene op het spel staat.
9.4.
Als de redelijke termijn is overschreden, wordt in beginsel verondersteld dat de betrokkene immateriële schade heeft geleden in de vorm van spanning en frustratie. In beginsel is een vergoeding van immateriële schade gepast van € 500,- per half jaar of een gedeelte daarvan, waarmee de redelijke termijn in de procedure als geheel is overschreden.
Indien sprake is van overschrijding van de redelijke termijn moet ook worden beoordeeld op welke wijze de termijnoverschrijding moet worden toegerekend aan de bezwaar- en aan de beroepsfase.
9.5.
Verder moet in gevallen waarin meerdere zaken van één belanghebbende samen zijn behandeld, worden beoordeeld of die zaken in hoofdzaak betrekking hebben op hetzelfde onderwerp. Als hiervan sprake is, wordt per fase van de procedure waarin sprake is geweest van gezamenlijke behandeling, voor die zaken gezamenlijk slechts eenmaal het tarief van
€ 500,- per half jaar gehanteerd. Indien de rechtsmiddelen waarmee die fase van de procedure in de betrokken zaken is ingeleid niet tegelijkertijd zijn aangewend, moet daarbij ter bepaling van de mate van overschrijding van de redelijke termijn worden gerekend vanaf het tijdstip van indiening van het eerst aangewende rechtsmiddel
.
9.6.
De omstandigheid dat een aantal belanghebbenden samen een procedure voert of zaken van verschillende belanghebbenden samen zijn behandeld kan een zodanig matigende invloed hebben op de spanning, het ongemak en de onzekerheid die worden ondervonden door een te lang durende procedure, dat dit een reden kan vormen om de wegens schending van de redelijke termijn toe te kennen schadevergoeding te matigen. [13] Dit doet zich naar het oordeel van de rechtbank in deze zaken niet voor.
9.7.
Omdat de zaken samen zijn behandeld en in hoofdzaak betrekking hebben op dezelfde onderwerpen, zal de rechtbank, gelet op wat hiervoor onder 9.5 is bepaald, voor deze zaken samen slechts eenmaal het tarief van € 500,- per half jaar hanteren, gerekend vanaf het tijdstip van indiening van het eerst aangewende rechtsmiddel, hetgeen hier in de zaak 19/566 is.
9.8.
De rechtbank stelt vast dat in de zaak 19/566 het bezwaarschrift van eiseres op 27 september 2018 door verweerder is ontvangen. Uitgaande van de datum van deze uitspraak (27 juni 2022) heeft de fase van bezwaar en beroep in totaal drie jaar en negen maanden geduurd. Dat is een overschrijding van de redelijke termijn van 21 maanden. Er zijn geen bijzondere omstandigheden die aanleiding kunnen zijn voor verlenging van de termijn. De rechtbank acht de zaken niet dusdanig ingewikkeld dat daar reden voor is. Verder heeft verweerder op de zitting van 11 mei 2022 nog gewezen op de verknochtheid met de andere zaken, maar dit ziet op gevallen waarin de rechter voor de beslissing van de zaak kennis moeten nemen van een of meer andere zaken en zich daarbij een oordeel moet vormen over hetgeen in die andere zaak of zaken aan de orde is; dat is hier niet aan de orde. De enkele omstandigheid dat een gemachtigde in (zeer) veel zaken standaard, al dan niet in dezelfde volgorde, dezelfde stellingen aanvoert, is onvoldoende om een dergelijke verknochtheid aan te nemen. [14]
Eiseres voert aan dat in beide zaken de redelijke termijn van twee jaar moet worden verkort, gelet op de zwaarwegende belangen van eiseres die op het spel staan, namelijk het recht op maatschappelijke ondersteuning op grond van de Wmo 2015 over de in de besluiten genoemde (korte) periode en het recht op een inhoudelijke en effectieve beslechting van het geschil over dat recht door een onafhankelijke en onpartijdige rechter als bedoeld in artikel 6 van het EVRM. De rechtbank oordeelt hierover dat weliswaar een korte indicatieperiode een uitspraak binnen afloop van die periode lastig maakt, maar dat dat geen bijzondere omstandigheid vormt om de redelijke termijn van twee jaren te verkorten.
9.9.
Vervolgens moet beoordeeld worden aan wie de overschrijding van de redelijke termijn moet worden toegerekend. Het is vaste rechtspraak van de CRvB dat in een geval als dit, waarin na een tussenuitspraak een einduitspraak wordt gedaan, de overschrijding van de redelijke termijn in beginsel volledig aan het bestuursorgaan moet worden toegerekend. Als echter in de loop van de hele procedure een of meer keren sprake is (geweest) van een langere behandelingsduur bij een rechterlijke instantie dan gerechtvaardigd, dan komt de periode waarmee die rechterlijke instantie de behandelingsduur heeft overschreden, niet voor rekening van het bestuursorgaan maar van de Staat (de minister van Justitie en Veiligheid). [15] Van een te lange behandelingsduur bij de rechter is geen sprake als de periode van het instellen van beroep bij de rechtbank tot de tussenuitspraak ten hoogste anderhalf jaar heeft geduurd en de rechtbank vervolgens binnen een jaar na ontvangst van de mededeling van het bestuursorgaan van de wijze waarop de in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek is hersteld, einduitspraak doet.
9.10.
Het beroep is ingesteld op 28 januari 2019. Dat betekent dat er tot aan het moment van tussenuitspraak geen sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn. Het bestreden besluit II is genomen op 27 juli 2020. Nu de rechtbank op 27 juni 2022 uitspraak doet, betekent dit dat in de rechterlijke fase de termijn is overschreden met elf maanden. Deze overschrijding wordt aan de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) toegerekend. De overige overschrijding van tien maanden wordt aan verweerder toegerekend.
9.11.
Gelet op het uitgangspunt dat een vergoeding van immateriële schade gepast is van
€ 500,- per half jaar of een gedeelte daarvan waarmee de redelijke termijn overschreden is, wordt de door eiseres geleden immateriële schade vastgesteld op een bedrag van in totaal
€ 2.000,-. Daarvan komt € 952,- (10/21 deel) ten laste van verweerder en € 1.048,- (11/21 deel) ten laste van de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid).
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
19/566
- verklaart het beroep tegen bestreden besluiten I en II niet-ontvankelijk;
wijst het verzoek om schadevergoeding van € 5.000,- af;
20/1966
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij geen vergoeding van de proceskosten van bezwaar is toegekend;
  • bepaalt dat aan eiseres een vergoeding van proceskosten van bezwaar van € 541,- wordt toegekend en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding van € 5.000,- af;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiseres te vergoeden;

21/1466

  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij geen vergoeding van de proceskosten van bezwaar is toegekend;
  • bepaalt dat aan eiseres een vergoeding van proceskosten van bezwaar van € 1.082,- wordt toegekend en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding van € 5.000,- af;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiseres te vergoeden;

20/1966 en 21/1466

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.277,-;

19/566 en 20/1966

  • veroordeelt verweerder tot het betalen van een schadevergoeding aan eiseres tot een bedrag van € 952,-;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 1.048,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Klein Egelink, rechter, in aanwezigheid van mr. N. ter Horst, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 27 juni 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.
BIJLAGE

Afwegingskader wonen beschut ambulant en plus product

(…)
Hoe kom je tot een onderbouwing wel/niet Wonen beschut ambulant?
Wonen beschut ambulant is alleen van toepassing als het antwoord op a. en b. ‘ja’ is en op c. ‘nee’.
Ja of nee?
Waar blijkt dit uit?
Voor WBA moet dit zijn:
1.Er is sprake van:
a.Dagelijks een gevraagd of ongevraagd contactmoment met de begeleiding gerelateerd aan de hulpvraag van de cliënt en gericht op het waarborgen van de veiligheid of het voorkomen van achteruitgang.
Ja
b.De cliënt kan zijn hulpvraag niet uitstellen en/of wachten tot het volgende geplande contactmoment.
Ja
c.Kan de cliënt voldoende gebruik maken van zijn/haar sociale netwerk voor vragen buiten de geplande contactmomenten om?
nee
d.Indien er al sprake was van een indicatie wonen beschut ambulant: Hoe vaak heeft de cliënt de afgelopen periode (bijv. 3 maanden) gebruik gemaakt van 24-uurs bereikbaarheid en met welk doel?
Minimaal 1 keer per maand met een doel gerelateerd aan de hulpvraag van de cliënt.

Hoe kom je tot een onderbouwing wel/niet Plus?

Een Plus-product is alleen van toepassing als het antwoord op minimaal één van de vragen 1a t/m e ‘ja’ is én als het antwoord op alle
overige vragen‘ja’ is.
Ja of nee?
Waar blijkt dit uit?
Voor Plus moet dit zijn:
1.Er is sprake van:
a.constant onvoorspelbaar gedrag
(voorbeeld: er is sprake van een beperkt ziekte inzicht en/of zorgmijdend gedrag; cliënt houdt zich wekelijks niet aan gemaakte begeleidingsafspraken
Min. 1x ja
b.(reële kans op) agressief gedrag (verbaal of fysiek)
(voorbeeld: er is het laatste jaar sprake geweest van agressie/destructief gedrag naar zichzelf of de omgeving)
c.forse psychiatrie
(voorbeeld: er is sprake van een dubbele/driedubbele diagnose)
d.hardnekkige patronen
(voorbeeld: ondanks de inzet van behandeling/begeleiding is de mate van ontwikkeling op vrijwel alle leefgebieden marginaal; er is sprake van recidiverend delictgedrag)
e.De veiligheid van de persoon zelf of de directe omgeving komt in het geding
(voorbeeld: er is het laatste jaar sprake geweest van suïcidaliteit of herhalende zelfbeschadiging)
i.Dit gedrag (a, b, c, d en/of e)
heeft invloed op (bijna) alle
leefgebieden
(voorbeeld: er zijn kinderen bij de situatie betrokken, wiens ontwikkeling bedreigd wordt door de woon/leefsituatie. Of cliënt ervaart zelf op wekelijkse basis problemen in de omgang met ouders die leiden tot stagnatie op verschillende levensgebieden)
ja
ii.Dit gedrag (a, b, c, d en/of e)
belemmert de zelfredzaamheid
en participatie ernstig
(voorbeeld: er is in het laatste jaar sprake geweest van verlies van woning, herhaaldelijk verlies van werk/inkomen, problematische schulden, herhalende overlast of verlies in relationele sfeer)
ja
2.Gedragsproblemen.
(voorbeeld: langdurig patroon van negatief, opstandig of driftig gedrag of gedrag dat tegen de normen ingaat (zoals vechten, stelen en liegen), waardoor een problematische relatie met de buitenwereld ontstaat en/of dat participatie in de weg zit)
ja
3.Een cliënt die bereid is om de situatie aan te pakken.
ja
4.Noodzaak voor de begeleiding om samenwerking te zoeken met ketenpartners en expertise in te kunnen roepen over problematiek van de cliënt
(de begeleiding moet expertise inroepen om passende begeleiding te kunnen bieden. Anders krijgen ze geen ingang bij cliënt, lopen ze vast in de begeleiding, komen niet uit bepaalde patronen, stagneert de begeleiding of stagneert de verwachte ontwikkeling van cliënt.
Er is minimaal vier keer per jaar noodzaak voor overleg met minimaal twee andere ketenpartners, zoals behandeling, reclassering, jeugdzorg of verslavingszorg)
ja

Voorbeeld onderbouwing afwijzen wonen beschut ambulant:

U vraagt om een indicatie voor wonen beschut ambulant. U heeft dagelijks een contactmoment met de begeleiding. Dit zijn geplande contactmomenten. Buiten deze contactmomenten neemt u gemiddels eens per 1 of 2 weken contact op met de begeleiding. Dit kan zijn om een foto van uw opgeruimde keuken te sturen of om een vraag te stellen als: ‘Wanneer wordt het vuilnis opgehaald?’. Dit zijn contactmomenten die niet gerelateerd zijn aan uw hulpvraag en wel kunnen wachten tot het volgende contactmoment. Wanneer uw begeleider niet gelijk reageert kunt u hier wel onrustig van worden maar dit leidt niet tot gevaarlijke situaties of zorgt ervoor dat u achteruit gaat in uw ontwikkeling. Met de inzet van iedere dag een gepland contactmoment is dit op te lossen. Het advies wordt dan ook gegeven om de contactmomenten in de week zo te verdelen dat u iedere dag contact kunt hebben met uw begeleider.

Voorbeeld onderbouwing afwijzen Plus product:

U vraagt een indicatie BGI Ontwikkelen Plus. Er is sprake van forse psychiatrie, wat blijkt uit het feit dat u een dubbele diagnose hebt volgt. Ook bent u gemotiveerd om uw problematiek aan te pakken. Echter wordt uw zelfredzaamheid en participatie niet ernstig beperkt door uw psychiatrische problematiek, zoals blijkt uit het feit dat u bent begonnen aan een leerwerk traject. Ook blijkt nergens uit dat er sprake is van gedragsproblematiek. Tot slot hebben uw begeleiders wel contact met derden (zoals psychiater, Laborijn, school) maar dit is gericht op het meegaan naar afspraken en leren toepassen van het geleerde in de praktijk. Niet vanuit een noodzaak om expertise in te roepen over uw problematiek om u goed te kunnen begeleiden. Dit betekent dat er geen sprake is van een Plus-product en het product BGI Ontwikkelen volstaat.

Voetnoten

1.Zaaknummers 19/566, 20/1960, 20/1962, 20/1963, 20/1964, 20/1965, 20/1966, 20/1967, 20/1968, 20/1969, 20/1970, 20/1971, 20/1972, 20/1974, 20/1975, 20/1976, 20/1977, 20/4096, 20/4298, 20/4310, 20/4311, 20/4909, 20/5396, 20/5398, 20/6148, 20/5971, 21/273, 21/721, 21/1429, 21/1466 en 21/1637.
2.Op de zitting van 11 mei 2022: de zaaknummers zoals vermeld in noot 1 en de zaaknummers 21/2539, 21/4814 en 21/4997 en op de zitting van 13 mei 2022: de zaaknummers 20/1964, 20/1969, 20/1971, 20/1972, 20/1974, 20/4096, 20/4310, 20/4909, 20/5396, 20/5971, 20/6148, 21/1429, 21/2539 en 21/4997.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 18 oktober 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3633.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 26 januari 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:223.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 3 juni 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1332.
6.ECLI:CE:ECHR:2018:0717JUD000547506.
7.ECLI:CE:ECHR:2018:1108JUD000268312.
8.JB 2018/186.
9.Dit Afwegingskader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
10.Dit Afwegingskader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
11.Zaaknummer 20/1960.
12.Zaaknummer 20/1965.
13.Het voorgaande volgt uit het arrest van de Hoge Raad van 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252.
14.Zie bijvoorbeeld het arrest van de HR van 19 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:623, ro. 2.3.
15.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 5 september 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3033 ro. 4.7.