ECLI:NL:RBGEL:2022:1491

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
24 maart 2022
Publicatiedatum
24 maart 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 734
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van WW-uitkering na aantreffen hennepkwekerij in gehuurde woning

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 24 maart 2022 uitspraak gedaan over de herziening en terugvordering van een WW-uitkering van eiser, die betrokken was bij een hennepkwekerij in de door hem gehuurde woning. Eiser had een WW-uitkering ontvangen van 1 augustus 2019 tot en met 31 oktober 2019, maar na een melding van fraude-experts werd er een hennepkwekerij aangetroffen met 332 hennepplanten. De rechtbank oordeelde dat de aanwezigheid van de hennepkwekerij de vooronderstelling rechtvaardigde dat eiser (mede) exploitant was en dat hij de opbrengst ten goede was gekomen. Eiser kon niet overtuigend aantonen dat hij niet betrokken was bij de hennepkwekerij, en zijn verklaring dat hij deze pas vlak voor zijn vertrek naar Turkije had ontdekt, werd niet geloofwaardig geacht. De rechtbank concludeerde dat eiser zijn inlichtingenverplichting had geschonden door niet te melden dat hij in de hennepkwekerij had gewerkt. De rechtbank bevestigde de herziening van de WW-uitkering en de terugvordering van het te veel betaalde bedrag van € 1.132,88. Daarnaast werd eiser een boete opgelegd van € 566,14, omdat hij niet behoorlijk had voldaan aan zijn inlichtingenverplichting. Eiser's beroep werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Zutphen
Bestuursrecht
zaaknummer: 21/734

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 maart 2022

in de zaak tussen

[Eiser A] , te [plaats B] , eiser

(gemachtigde: mr. A.E.L.Th. Balkema),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringente Zwolle, verweerder
(gemachtigde: W. Prins).

Procesverloop

Bij besluit van 10 juli 2020 (het primaire besluit 1) heeft verweerder eisers uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) over de periode van 1 augustus 2019 tot en met 31 oktober 2019 herzien en de door hem over die periode ontvangen WW-uitkering tot een bedrag van € 1.132,88 bruto van hem teruggevorderd.
Bij besluit van 10 juli 2020 (het primaire besluit 2) heeft verweerder aan eiser een boete opgelegd van € 566,44.
Bij besluit van 14 januari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 december 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Feiten
1.1.
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiser was werkzaam bij [Bedrijf C] . Deze arbeidsovereenkomst is via een beëindigingsovereenkomst per 1 juli 2019 tot een einde gekomen. Per 1 augustus 2019 is aan eiser een WW-uitkering toegekend in beginsel tot en met 31 oktober 2019.
1.2.
Op 8 oktober 2019 is naar aanleiding van een melding van fraude-experts van netbeheerder Enexis die betrekking had op de door eiser gehuurde woning aan [het adres D] te [plaats E] , door de politie een onderzoek ingesteld in deze woning. Aldaar is toen een hennepkwekerij aangetroffen met in totaal 332 hennepplanten. De gemiddelde hoogte van de planten was ongeveer 80 centimeter. Per m2 stonden 17 planten. Volgens de bevindingen van de politie en het ‘rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij’ van 15 november 2019 dat naar aanleiding hiervan is opgesteld, is sprake van een ontnemingsperiode van 17 weken van 11 juni 2019 tot 8 oktober 2019. Het wederrechtelijk verkregen voordeel is in het rapport berekend op € 33.950,65. Bij deze berekening is het volgende in aanmerking genomen. In de woning van eiser is in de slaapkamer één kweekruimte aangetroffen. In de keuken zijn meerdere vuilniszakken met daarin resten van potgrond aangetroffen. In deze potgrond bevonden zich gebruikte stekblokjes/rondjes en wortelresten. Ook zijn meerdere vuilniszakken met daarin wortels van volgroeide hennepplanten aangetroffen. Daarnaast zijn een canna-cutter met daarin gedroogde hennepresten en meerdere droognetten met daarin gedroogde hennepresten aangetroffen. In de ruimte naast de kweekruimte lagen in totaal 175 lege potten met daarin potgrondresten. Er lag stof op de kappen van de armaturen van de assimilatielampen. Vervuiling met stof in een hennepkwekerij treedt pas na langere tijd op. Ook is slaolie aangetroffen die onder andere wordt gebruikt om de handen en de knipschaartjes schoon te maken na het knippen van de hennepplanten.
1.3.
In de periode van 8 oktober 2019 tot en met 30 oktober 2019 heeft eiser in Turkije verbleven.
1.4.
Eiser is op 6 november 2019 door de politie verhoord als verdachte en heeft zich tijdens dit verhoor beroepen op zijn zwijgrecht.
1.5.
Uit een aantekening mondeling vonnis van de Rechtbank Overijssel van 13 februari 2020 blijkt dat eiser is veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren subsidiair 60 dagen hechtenis ter zake van medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl dit feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van een middel. Ten aanzien van het tweede tenlastegelegde feit is eiser vrijgesproken. Uit een aantekening mondeling vonnis van dezelfde datum blijkt dat aan eiser met toepassing van artikel 36 e van het Wetboek van Strafrecht de verplichting is opgelegd tot betaling aan de Staat van een geldbedrag ter grootte van € 3.000,- ter ontneming van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel.
1.6.
De netbeheerder heeft € 2.406,56 bij eiser in rekening gebracht waarvan eiser € 1.200,- ineens heeft voldaan en het restant met € 100,- per maand aflost.
1.7.
Naar aanleiding van de bevindingen uit het politieonderzoek heeft verweerder een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de WW-uitkering van eiser. Eiser is op 31 maart 2020 telefonisch gehoord in het kader van dit onderzoek. Het onderzoek heeft geleid tot het onderzoeksrapport Handhaving Themaonderzoek van 26 mei 2020.
Bestreden besluit
2. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiser de op hem rustende mededelingsverplichting heeft geschonden door niet door te geven dat hij in de periode van 11 juni 2019 tot en met 8 oktober 2019 in de hennepkwekerij heeft gewerkt als zelfstandige en door niet door te geven dat hij in oktober 2019 langer op vakantie is geweest dan de zeven vakantiedagen waarover recht op uitkering bestaat. Op basis van de geschatte gewerkte uren heeft verweerder een fictief inkomen per maand berekend en dat inkomen verrekend met de WW-uitkering van eiser, waarbij tevens rekening is gehouden met uitsluiting van het recht op WW-uitkering in oktober 2019 in verband met te veel genoten vakantiedagen.
Daardoor had eiser over de periode van 1 augustus 2019 tot en met 31 oktober 2019 geen recht op een volledige WW-uitkering.
Verweerder heeft de boete vastgesteld op 50% van het benadelingsbedrag. Eiser heeft niet aangetoond dat zijn financiële situatie zodanig is dat hij de boete niet binnen twaalf maanden kan betalen. De opgelegde boete acht verweerder evenredig aan de ernst van de overtreding, de mate van verwijtbaarheid en eisers (persoonlijke) omstandigheden.
Beroep eiser
3. Eiser betwist als zelfstandige werkzaamheden te hebben verricht en daarmee ook dat hij de inlichtingenverplichting heeft geschonden. Eiser heeft ter toelichting aangevoerd dat hij zijn woning had verhuurd, dat hij daaruit huurinkomsten heeft ontvangen en dat hij in de veronderstelling verkeerde dat de huurinkomsten niet behoefden te worden opgegeven. Ter zitting heeft eiser verklaard dat hij kort voor zijn vertrek naar Turkije op de hoogte is geraakt van de hennepkwekerij in zijn woning. Hij heeft aan de huurders gevraagd deze te verwijderen, maar vervolgens werd hij bedreigd en kreeg hij dat niet geregeld voor zijn vertrek naar Turkije. Het feit dat de strafrechter de ontnemingsvordering heeft vastgesteld op € 3.000,- kan volgens eiser niets anders betekenen dan dat de strafrechter eiser niet betrokken achtte bij de hennepkwekerij. Dit bedrag is immers, zo stelt eiser, gelijk aan de hoogte van het door eiser ontvangen bedrag aan huurinkomsten en niet gebaseerd op het berekende bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel uit de hennepkwekerij. Bij persoonlijke betrokkenheid van eiser zou de strafrechter een ontnemingsvordering ter hoogte van het berekende bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel hebben opgelegd.
Subsidiair voert eiser aan dat sprake is van onvoldoende bewijs voor een eerdere oogst. Foto’s van de aangetroffen spullen en de vervuilingsgraad en een deskundigenrapport met betrekking tot de mate van vervuiling ontbreken in het dossier.
Ten aanzien van de boete heeft eiser aangevoerd dat deze hem ten onrechte is opgelegd, omdat de persoonlijke betrokkenheid van eiser bij de hennepkwekerij niet vaststaat. Van inkomen uit werkzaamheden in, dan wel voor, de hennepkwekerij is niet onomstotelijk gebleken en eiser meende dat de inkomsten uit verhuur vrij waren, zodat zijn persoonlijke verwijtbaarheid onjuist is ingeschat. Subsidiair heeft eiser ten aanzien van de boete aangevoerd dat de draagkracht ontbreekt en dat er een dringende reden is om af te zien van een boete.
Herziening en terugvordering
4. Allereerst ligt ter beoordeling voor of verweerder eisers WW-uitkering over de periode van 1 augustus 2019 tot en met 31 oktober 2019 terecht heeft herzien en terecht de door eiser over die periode ontvangen WW-uitkering tot een bedrag van € 1.132,88 bruto van hem heeft teruggevorderd.
5. Het besluit tot herziening en terugvordering van eisers WW-uitkering is een belastend besluit, waarbij het aan verweerder is om de nodige kennis over de relevante feiten en omstandigheden te vergaren.
Schending inlichtingenverplichting
6. Ter zitting heeft eiser bevestigd dat het geschil over schending van de inlichtingenverplichting zich concentreert op het niet melden van werkzaamheden als zelfstandige en zich niet langer richt tegen het niet doorgeven van vakantie die langer was dan de zeven vakantiedagen waarover recht op uitkering bestond.
7.1.
Vast staat dat op 8 oktober 2019 een hennepkwekerij in de woning van eiser is aangetroffen. Volgens vaste rechtspraak rechtvaardigt de aanwezigheid van een hennepkwekerij in de door eiser gehuurde woning de vooronderstelling dat eiser (mede) exploitant is geweest van de kwekerij en dat de opbrengst (ook) eiser ten goede is gekomen [1] . Naar het oordeel van de rechtbank is dat niet anders nu eiser stelt (een gedeelte van) de woning te hebben (onder)verhuurd. Eiser was immers de (geregistreerde) huurder van de woning en als zodanig had hij zeggenschap over en droeg hij verantwoordelijkheid voor alles wat er zich in en om de woning afspeelde. Die verantwoordelijkheid strekt zich ook uit tot het gebruik van het gehuurde door de onderhuurders van eiser. Uit die verantwoordelijkheid vloeit in beginsel voort dat eiser ook de eventuele nadelige gevolgen moet dragen van het handelen of nalaten van de (onder)huurders en van het aannemelijk maken van dit handelen of nalaten.
7.2.
Het is dan aan eiser om met overtuigende, objectieve en verifieerbare gegevens aannemelijk te maken dat hij niet betrokken was bij de hennepkwekerij. Hierin is eiser niet geslaagd. Eisers verklaring in dit verband dat hij vlak vóór zijn vertrek naar Turkije de hennepkwekerij heeft ontdekt, heeft hij niet op enigerlei wijze aannemelijk weten te maken. De enkele ontkenning van betrokkenheid bij de hennepkwekerij is onvoldoende om de vooronderstelling te ontzenuwen. Verder kan uit het feit dat de politierechter eiser de verplichting heeft opgelegd tot betaling van € 3.000,-, een bedrag dat aansluit bij de gestelde ontvangen huurinkomsten, ter ontneming van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel niet worden afgeleid dat de strafrechter heeft geoordeeld dat geen sprake is van betrokkenheid van eiser bij de hennepkwekerij. Deze ontnemingsvordering houdt rechtstreeks verband met de veroordeling die betrekking heeft op medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, zijnde het verbod op het aanwezig hebben van een middel als bedoeld in de bij deze wet behorende lijst II. Hennep, een plant van het geslacht Cannabis, is vermeld op bedoelde lijst. Kortom, de ontnemingsvordering hangt samen met de aanwezigheid van hennep en ontzenuwt de bestuursrechtelijke vooronderstelling van betrokkenheid bij een kwekerij, die geldt bij aanwezigheid van een kwekerij, dus niet.
7.3.
Uit 7.1 en 7.2. volgt dat een toereikende grondslag bestaat voor de vooronderstelling dat eiser (mede) exploitant was van de in zijn woning aangetroffen hennepkwekerij, met andere woorden daarin of daarmee verband houdend werkzaamheden heeft verricht. De aanwezigheid van een hennepkwekerij en de exploitatie ervan zijn gegevens waarvan het eiser redelijkerwijs duidelijk moet zijn geweest dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op WW-uitkering. Verweerder heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat eiser zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden door daarvan geen melding te maken.
Werkzaamheden als zelfstandige
8.1.
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) [2] mag verweerder de werkzaamheden in een hennepkwekerij aanmerken als arbeid als zelfstandige. Dat betekent dat eiser voor de uren die hij in de hennepkwekerij werkte, zijn werknemerschap heeft verloren.
Vaststelling gewerkte uren, berekening fictieve inkomen en WW-uitkering per maand
8.2.1.
Ten aanzien van eisers beroepsgrond dat geen sprake is geweest van een eerdere oogst, stelt de rechtbank vast dat de vraag of sprake is van een eerdere oogst relevant is bij het bepalen van de periode waarin eiser werkzaamheden heeft verricht. Aan de hand van deze periode, de ontnemingsperiode, heeft verweerder een berekening gemaakt van de aan eiser toe te rekenen uren waarin hij als zelfstandige werkzaamheden heeft verricht. Ook de vaststelling van de vrij te laten uren is op basis daarvan berekend.
8.2.2.
Eisers beroepsgrond dat geen sprake is geweest van een eerdere oogst slaagt evenwel niet. In het ‘rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij’ is op genoegzame wijze gerapporteerd op basis van welke aanwijzingen is geconcludeerd tot één eerdere oogst. Deze zijn samengevat weergegeven onder 1.2 van deze uitspraak. Het gaat hier om bevindingen neergelegd in een door ambtenaren van de politie opgemaakt rapport, van de inhoud waarvan verweerder daarom mocht uitgaan. De enkele omstandigheid dat foto’s ontbreken van de ter plekke aangetroffen situatie, maakt derhalve niet dat aan (de bevindingen in) dit rapport geen waarde kan worden gehecht, te minder nu eiser geen aanknopingspunten naar voren heeft gebracht die aanleiding geven voor twijfel aan de inhoud van het rapport en om die reden noodzaken tot kennisneming van de foto’s.
8.2.3.
Eiser heeft overigens geen gronden gericht tegen de vaststelling van het aantal gewerkte uren (inclusief de in mindering gebrachte vrij te laten uren). Evenmin heeft eiser gronden gericht tegen de berekening van het fictieve inkomen dat verweerder daaraan heeft gekoppeld en dat verweerder in de ter beoordeling voorliggende periode van 1 augustus 2019 tot en met 31 oktober 2019 in mindering heeft gebracht op de WW-uitkering, daarbij tevens rekening houdend met een uitsluiting van het recht op WW-uitkering in oktober 2019 in verband met de te veel genoten vakantiedagen. Ook heeft eiser geen gronden gericht tegen hoogte van het teruggevorderde bedrag aan WW-uitkering.
Conclusie herziening en terugvordering
9. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat verweerder terecht is overgegaan tot herziening van de WW-uitkering en terugvordering van het te veel betaalde bedrag aan WW-uitkering, op de wijze als neergelegd in de specificatie achter het primaire besluit 1 en de aanvulling van 8 december 2020 en gehandhaafd bij het bestreden besluit.
Dringende redenen om van herziening en of terugvordering af te zien, heeft eiser wel gesteld, maar inhoudelijk niet onderbouwd.
Boete
10.1.
Verweerder heeft eiser een boete opgelegd, gerelateerd aan het benadelingsbedrag. Verweerder heeft het benadelingsbedrag vastgesteld op € 1.132,88, zijnde het bruto teruggevorderde bedrag over de hier ter beoordeling voorliggende periode. Verweerder heeft de boete, uitgaande van normale verwijtbaarheid, vastgesteld op 50% van het benadelingsbedrag, zijnde € 566,14.
10.2.
Op grond van artikel 27a, eerste lid, van de WW legt verweerder een bestuurlijke boete op ter hoogte van het benadelingsbedrag wegens het niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenverplichting. Op grond van artikel 27a, tweede lid, van de WW wordt onder benadelingsbedrag verstaan het brutobedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenverplichting ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan uitkering is ontvangen.
In artikel 2a van het Boetebesluit socialezekerheidswetten is bepaald dat voor wat betreft de hoogte van de bestuurlijke boete, de mate waarin de gedraging aan de betrokkene kan worden verweten wordt beoordeeld naar de omstandigheden waarin betrokkene verkeerde op het moment dat hij de inlichtingenverplichting had moeten nakomen.
Schending inlichtingenverplichting
10.3.
Artikel 6, tweede lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) bevat de waarborg dat een ieder tegen wie strafvervolging is ingesteld - een boeteoplegging wordt aangemerkt als het instellen van een strafvervolging - voor onschuldig wordt gehouden, totdat zijn schuld volgens de wet is bewezen. Deze waarborg brengt mee dat verweerder feiten moet stellen en, voor zover betwist, moet bewijzen dat de inlichtingenverplichting is geschonden en dat als gevolg van een schending van de inlichtingenverplichting een uitkering tot het benadelingsbedrag onverschuldigd is betaald. In geval van twijfel dient aan de uitkeringsontvanger het voordeel van de twijfel te worden gegund. [3] De bewijslast bij een bestraffende sanctie als hier aan de orde is dus zwaarder dan die bij de toepassing van de verplichting tot intrekking op de grond dat de inlichtingenverplichting is geschonden en van de verplichting tot terugvordering van de daardoor ten onrechte of tot een te hoog bedrag ontvangen uitkering. In dit geval zal verweerder dus moeten aantonen dat eiser de inlichtingenverplichting heeft geschonden door de hennepkwekerij niet bij verweerder te melden. Het is dus niet voldoende dat dat slechts aannemelijk is gemaakt.
10.4.
In dit verband overweegt de rechtbank in navolging van de uitspraak van de CRvB van 26 september 2017 [4] , dat in het kader van de bestuurlijke boete gebruik kan worden gemaakt van het (bewijs)vermoeden als bedoeld onder 7.1. voor het bewijs dat een eiser (mede) exploitant is van de hennepkwekerij die in zijn woning is aangetroffen. Het bepaalde in artikel 6, tweede lid, van het EVRM brengt wel mee dat de eiser een redelijke mogelijkheid moet hebben zich daartegen te verweren en dat geen sprake mag zijn van omkering van de bewijslast. Aan die eisen wordt in dit geval voldaan, nu het (bewijs)vermoeden weerlegbaar is en eiser zich kan verweren door hetzij de feiten en omstandigheden te betwisten die aan het (bewijs)vermoeden ten grondslag zijn gelegd, hetzij door andere feiten te stellen, waardoor redelijke twijfel wordt gewekt aan de redengevende kracht van dat vermoeden, zodat dit vermoeden wordt ontzenuwd.
10.5.
Eiser heeft ook ten aanzien van de boete zijn betrokkenheid bij de hennepkwekerij bestreden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser echter geen enkel (begin van) bewijs van zijn standpunt geleverd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat eiser er in het kader van de boete niet in geslaagd is het bewijsvermoeden dat hij (mede) exploitant was van de hennepkwekerij en dat hij daarin dan wel daarvoor werkzaamheden heeft verricht, te ontzenuwen.
10.6.
Nu voorts vaststaat dat eiser van het exploiteren van de hennepkwekerij geen melding heeft gemaakt bij verweerder, volgt hieruit dat verweerder heeft aangetoond dat eiser de inlichtingenverplichting niet is nagekomen. Van deze schending van de inlichtingenverplichting kan hem een verwijt worden gemaakt. Gelet hierop was verweerder verplicht met toepassing van artikel 27 van de WW een boete op te leggen.
Benadelingsbedrag
10.7.
Voor de vaststelling van de hoogte van de boete vormt het benadelingsbedrag het uitgangspunt. Dit benadelingsbedrag kan in beginsel worden gesteld op het bedrag dat verweerder wegens dezelfde schending van de inlichtingenverplichting heeft teruggevorderd of zou kunnen terugvorderen. Dit neemt niet weg dat er onder omstandigheden aanleiding kan zijn het benadelingsbedrag op een ander bedrag vast te stellen dan het bedrag dat verweerder van betrokkene wegens schending van de inlichtingenverplichting terugvordert. Deze aanleiding is er in deze zaak niet, nu eiser geen financiële gegevens heeft verstrekt die een ander licht werpen op zijn financiële situatie in de te beoordelen periode.
Verwijtbaarheid
10.8.
Verweerder is bij de afstemming van de boete op het aspect verwijtbaarheid uitgegaan van normale verwijtbaarheid. Volgens de uitspraak van de CRvB van 24 november 2014 is 50% van het benadelingsbedrag dan een passend uitgangspunt. [5] Verweerder heeft dit uitgangspunt gevolgd. Eisers beroepsgrond dat zijn persoonlijke verwijtbaarheid onjuist is ingeschat, omdat van inkomsten uit de hennepkwekerij niet onomstotelijk is gebleken en hij meende dat de inkomsten uit verhuur vrij waren, volgt de rechtbank niet gelet op dat wat zij heeft overwogen in 10.5. Eiser is er niet in geslaagd het bewijsvermoeden te ontzenuwen dat hij (mede) exploitant was van de hennepkwekerij en aldus daaruit (fictief) inkomen heeft genoten. Het had eiser verder redelijkerwijs duidelijk moeten zijn dat hij van de exploitatie melding diende te maken.
Draagkracht
10.9.
Eiser heeft ter zitting de beroepsgrond dat de draagkracht ontbreekt en er geen reden is om een boete op te leggen hoger dan € 40,- ingetrokken, zodat deze beroepsgrond verder buiten de beoordeling blijft.
Dringende reden
10.10.
Ten aanzien van eisers beroepsgrond dat sprake is van een dringende reden om van boeteoplegging af te zien, oordeelt de rechtbank dat eiser deze grond niet heeft onderbouwd en uit hetgeen eiser overigens heeft aangevoerd niet kan worden afgeleid dat van een dringende reden als bedoeld in artikel 27a, achtste lid, van de WW sprake is.
Conclusie boete
11. Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat de boete passend en geboden moet worden geacht.
Eindconclusie
12. Het beroep is ongegrond. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J. van Lee, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. B. de Vries, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 24 maart 2022
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Centrale Raad van Beroep (CRvB) 16 april 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1384.
2.CRvB 13 april 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1357.
3.CRvB 21 juli 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2451 en CRvB 26 september 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3310.
4.CRvB 26 september 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3310.
5.CRvB 24 november 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3754.