Uitspraak
[verweerder]
Rechtbank Gelderland
In deze zaak heeft de kantonrechter te Arnhem op 21 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, aangeduid als [verzoeker], en haar werkgever, aangeduid als [verweerder]. De werknemer had op 13 september 2021 haar arbeidsovereenkomst opgezegd na een periode waarin haar salaris niet was uitbetaald. De werknemer verzocht de kantonrechter om een vergoeding wegens onregelmatige opzegging, een transitievergoeding en een billijke vergoeding, omdat zij meende dat de werkgever ernstig verwijtbaar had gehandeld door het salaris niet te betalen en haar te bedreigen met ontslag op staande voet.
De procedure begon met een verzoekschrift van de werknemer, dat op 5 november 2021 werd ingediend. De werkgever diende een verweerschrift in met zelfstandige tegenverzoeken. De mondelinge behandeling vond plaats op 24 januari 2022. De kantonrechter oordeelde dat de werkgever de werknemer een dringende reden had gegeven om de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen door het onbetaald laten van het salaris. Dit leidde tot de toewijzing van de vergoeding wegens onregelmatige opzegging ter hoogte van € 3.435,27 bruto, evenals de transitievergoeding van € 10.457,73 bruto en een billijke vergoeding van € 4.750,00 bruto.
De kantonrechter oordeelde verder dat de werkgever niet had aangetoond dat de werknemer zich schuldig had gemaakt aan verduistering van omzet, en dat de werkgever geen recht had op de gevraagde inzage in de bankafschriften van de werknemer. De proceskosten werden aan de werkgever opgelegd, die in het ongelijk was gesteld. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.