*Inclusief indexering en bijdrage Tribuut
10. Eiser heeft meermaals gereageerd. In zijn reactie van 23 juli 2021 heeft eiser de volgende posten met betrekking tot de afvalstoffenheffing gemotiveerd betwist:
(-) 7.3 Afval (incl. handhaving)
(-) 2.1 Verkeer en vervoer (vegen en prullenbakken)
(-) 6.3 Inkomensregelingen (kwijtschelding)
(-) 0.10 Mutaties reserves
(-) 7.3 Afval, post die onder baten valt
(-) Overhead
(-) BTW
En met betrekking tot de rioolheffing de volgende posten:
(-) 7.2 Riolering
(-) Overhead
(-) BTW.
11. In geschil is allereerst of de beroepen ontvankelijk zijn.
12. Indien de beroepen ontvankelijk zijn, is in geschil of de aanslagen afvalstoffen- en rioolheffing moeten worden vernietigd. Meer in het bijzonder is in geschil of de Afvalverordening en de Rioolverordening onverbindend zijn wegens overschrijding van de opbrengstlimiet.
Beoordeling van het geschil
Vooraf: geldigheid mandaat
13. Eiser heeft aangegeven dat hij twijfelt of de ambtenaar die de aanslagen heeft opgelegd, de uitspraak op bezwaar heeft gedaan en degene die verweerder vertegenwoordigt in deze procedures, bevoegd is. Verweerder heeft voor de jaren 2020 en 2021 verwezen naar de Aanwijzings- en mandaatbesluiten, zoals gepubliceerd op de site van www.overheid.nl, waarbij eiser ter zitting nog heeft opgemerkt dat het aanwijzingsbesluit 2021 niet is ondertekend.
14. De rechtbank overweegt als volgt. De Colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Apeldoorn, Epe, Lochem, Voorst en Zutphen hebben de ‘Gemeenschappelijke Regeling Tribuut belastingsamenwerking’getroffen, waarbij belastingcentrum Tribuut als orgaan is ingesteld voor het heffen en innen van alle gemeentelijke belastingen.
15. In het Aanwijzingsbesluit heffingsambtenaar, WOZ-ambtenaar, invorderingsambtenaar, belastingambtenaren, belastingdeurwaarder en inlichtingenverplichting Tribuut 2016 van 8 januari 2016 (het Aanwijzingsbesluit 2016) is de ‘teammanager beschikken en aanslag’ van Tribuut aangewezen als heffingsambtenaar. Dat was tot 1 juni 2021 de heer [naam 2] . Per 1 juni 2021 is de juridische beleidsadviseur aangewezen als heffingsambtenaar, zoals volgt uit het Aanwijzingsbesluit 2021. Dat is [naam 1] . Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee de geldigheid van het mandaat van de genoemde ambtenaren voldoende aangetoond.
16. Het feit dat het Aanwijzingsbesluit 2021 niet is ondertekend, doet daar niet aan af. De voorzitter en de ambtelijk secretaris hebben tezamen ingestemd met het besluit op de vergadering van 21 mei 2021 van het bestuur van Tribuut. Er is daarom geen reden om het Aanwijzingsbesluit rechtskracht te ontzeggen. Dat betekent dat [naam 1] bevoegd is om verweerder te vertegenwoordigen in de onderhavige procedures. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Ontvankelijkheid beroepen
17. De rechtbank stelt vast dat verweerder twee keer uitspraak op de bezwaren heeft gedaan. In beide uitspraken wordt inhoudelijk op de bezwaren van eiser over de afvalstoffen- en rioolheffing ingegaan én beide uitspraken bevatten een rechtsmiddelenverwijzing met termijn voor het instellen van beroep van zes weken. Ondanks dat eiser heeft erkend dat hij bekend was met de uitspraak op bezwaar van 10 mei 2019, is de rechtbank van oordeel dat de door verweerder gecreëerde verwarring niet ten nadele van eiser uitgelegd mag worden. Dat betekent dat eiser mocht menen dat hij ook na de tweede uitspraak van 21 mei 2019 nog zes weken de tijd had om beroepen in te stellen en dat de overschrijding van de beroepstermijn niet aan eiser is te wijten en dus verschoonbaar is.De beroepen zijn ontvankelijk.
18. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser ten onrechte niet is gehoord over zijn bezwaar, zodat het hoorrecht is geschonden. De rechtbank acht het passeren van de schending van het hoorrecht met toepassing van artikel 6:22 van de Awb niet mogelijk, omdat partijen van mening verschillen over de vaststelling en de waardering van de feiten. De beroepen van eiser zijn op dit punt gegrond.
19. Ter zitting hebben beide partijen aangegeven dat de rechtbank zelf in de zaak mag voorzien met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb. De rechtbank zal de beroepen daarom inhoudelijk beoordelen.
20. Op grond van artikel 228a van de Gemeentewet kan, onder de naam rioolheffing, door de gemeente een belasting worden geheven ter bestrijding van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan – kort gezegd – de verwerking van huishoudelijk afvalwater, bedrijfsafvalwater en hemelwater, en aan maatregelen ter beheersing van de grondwaterstand. Uit de tekst van het artikel en de totstandkomingsgeschiedenis volgt dat de tarieven van deze bestemmingsheffing zodanig moeten worden vastgesteld dat de met de rioolheffing te behalen geraamde baten de geraamde lasten ter zake niet overschrijden (de opbrengstlimiet).
21. De afvalstoffenheffing is eveneens een bestemmingsheffing, die, op grond van artikel 15.33 van de Wet milieubeheer, dient ter bestrijding van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan het beheer van huishoudelijke afvalstoffen. Ook voor de afvalstoffenheffing geldt dat zij moet voldoen aan de opbrengstlimiet.
22. Bij de beoordeling van de vraag of de opbrengstlimiet is overschreden en de stelplicht en bewijslast daaromtrent, verwijst de rechtbank naar de rechtspraak van de Hoge Raad.Die regels kunnen als volgt worden samengevat. Indien een belanghebbende een overschrijding van de opbrengstlimiet aan de orde stelt, ligt het op de weg van de heffingsambtenaar om inzicht te geven in de ramingen van baten en lasten die in de begroting zijn opgenomen. Hierbij hoeft niet ten aanzien van alle in de begroting opgenomen posten zekerheid of een volledig inzicht te bestaan. Omdat de bewijslast van de feiten die een overschrijding van de opbrengstlimiet onderbouwen op de belanghebbende rust, dient hij, nadat de heffingsambtenaar aldus inzicht heeft verschaft, voldoende gemotiveerd te stellen waarom naar zijn oordeel ten aanzien van een of meer bepaalde posten in de raming redelijke twijfel bestaat of sprake is van een ‘last ter zake’ en of wel alle baten in de raming zijn meegenomen. Vervolgens dient de heffingsambtenaar nadere inlichtingen te verschaffen. Aan die inlichtingen mag geen zwaardere eis worden gesteld dan dat deze functionaris naar vermogen – dat wil zeggen in de mate waarin hij daartoe in de gegeven omstandigheden in redelijkheid in staat is – duidelijk maakt op grond waarvan hij de stellingen van de belanghebbende betwist, en waarom dus naar zijn oordeel de door de belanghebbende opgeworpen twijfel ongegrond is. Indien een belanghebbende vervolgens stelt dat de in deze inlichtingen begrepen feitelijke gegevens onjuist zijn, komt bewijslevering aan de orde en draagt belanghebbende de bewijslast.
23. Verweerder heeft de in overweging 9 genoemde overzichten overgelegd. Daarmee heeft verweerder inzicht verschaft in de geraamde baten en lasten. Het is dan aan eiser om voldoende gemotiveerd te stellen waarom posten geen last ter zake zijn of welke baten ten onrechte niet zijn meegenomen. Daartoe heeft eiser gemotiveerd gesteld, met name in zijn reactie van 23 juli 2021, dat bij beide heffingen twijfel bestaat aan de hoogte van de geraamde lasten en baten ter zake. Met name heeft eiser aangevoerd dat niet inzichtelijk is welk deel van de handhavingskosten is toegerekend aan de afvalstoffenheffing. Ook heeft eiser gesteld dat het bedrag in het overzicht van verweerder € 178.500 hoger is dan het bedrag dat onder taakveldcode 7.3 is opgenomen in de begroting, zodat aan de juistheid van het bedrag moet worden getwijfeld. Dit geldt ook voor de post 2.1 Verkeer en vervoer. Ten aanzien van de post 0.10 Mutaties heeft eiser aangevoerd dat niet inzichtelijk is waarvoor de mutatie wordt aangewend, zodat twijfel bestaat of het wellicht bestemd is voor posten die geen last ter zake zijn. Voor beide heffingen geldt dat verweerder volgens eiser niet inzichtelijk heeft gemaakt om welke overheadkosten het gaat en waarom die post niet te hoog is geraamd. Hetzelfde heeft eiser aangevoerd tegen de posten BTW. Tot slot heeft eiser gemotiveerd gesteld dat moet worden betwijfeld of de last onder 7.2 Riolering niet ruim € 1,4 miljoen te hoog is geraamd.
24. Aangezien eiser voldoende gemotiveerd heeft gesteld dat van bovengenoemde posten redelijke twijfel bestaat of sprake is van lasten ter zake, is het aan verweerder om aan te tonen dat deze twijfel ongegrond is. Daartoe heeft verweerder ter zitting enkel verklaard dat de kosten van vegen en prullenbakken (behorend bij de post ‘Verkeer en vervoer’) op grond van jurisprudentie voor een bepaald percentage meegenomen mogen worden. Daarbij heeft verweerder erkend dat hij in dit geval niet weet hoe hoog de totale kosten zijn en derhalve ook niet hoe hoog het percentage is. Ook voor de geraamde overheadkosten en de BTW-lasten heeft verweerder geen concrete toelichting kunnen geven. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat hij in de gelegenheid is geweest om nadere inlichtingen te krijgen bij een ambtenaar van de gemeente, maar dat hij daarvan bewust heeft afgezien. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder aldus niet naar vermogen nadere inlichtingen verschaft over de vraag of de posten aan te merken zijn als lasten ter zake. Gelet hierop kan voor beide heffingen niet worden beoordeeld of de opbrengstlimiet is overschreden. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat beide Verordeningen onverbindend zijn jegens eiser en dat de aanslagen dienen te worden vernietigd.
25. Gelet op het voorgaande zijn de beroepen gegrond, zodat de overige beroepsgronden geen bespreking behoeven.
26. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van de bezwaren en de beroepen redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 20,24 zijnde de reiskosten op basis van het tarief openbaar vervoer, tweede klasse. Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.
27. Gebleken is dat de griffier in dit geval ten onrechte tweemaal griffierecht heeft geheven. De rechtbank zal de griffier daarom opdragen om éénmaal griffierecht van € 47 te restitueren.
28. Omdat de rechtbank de beroepen gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.