ECLI:NL:RBGEL:2021:5956

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
9 november 2021
Publicatiedatum
8 november 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 2775
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van AOW-pensioen naar de norm voor een gehuwde in het geval van duurzaam gescheiden leven

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 9 november 2021 uitspraak gedaan over de toekenning van AOW-pensioen aan eiseres, die sinds 7 januari 2020 een pensioen had aangevraagd. De Sociale Verzekeringsbank had haar AOW-pensioen toegekend naar de norm voor een gehuwde, ondanks dat eiseres en haar partner sinds 26 mei 2015 van tafel en bed gescheiden leven. Eiseres voerde aan dat zij en haar partner ieder hun eigen leven leiden en dat er geen sprake is van een duurzame relatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beperkte financiële en andere hulp van eiseres aan haar partner en het summiere contact tussen hen onvoldoende zijn om te concluderen dat zij nog als gehuwd kunnen worden aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was dat eiseres en haar partner duurzaam gescheiden leven, en dat de Sociale Verzekeringsbank ten onrechte had geconcludeerd dat eiseres recht had op AOW-pensioen naar de norm voor een gehuwde. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en het primaire besluit herroepen, waardoor eiseres recht heeft op AOW-pensioen naar de norm voor een alleenstaande. Tevens is de Sociale Verzekeringsbank veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: 20/2775

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. A.E.L.Th. Balkema),
en

de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank te Amstelveen, verweerder

(gemachtigde: mr. L.M.J.A. Erkens-Hanssen).

Procesverloop

Bij besluit van 5 maart 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres met ingang van 7 januari 2020 een pensioen toegekend op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) naar de norm voor een gehuwde.
Bij besluit van 11 mei 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 oktober 2021. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich, via een Skypeverbinding, eveneens laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiseres was sinds 7 september 2001 getrouwd met mevrouw [persoon] Zij zijn sinds 26 mei 2015 van tafel en bed gescheiden en wonen sinds 10 maart 2015 op verschillende adressen. Op 5 september 2019 heeft eiseres AOW-pensioen aangevraagd in verband met het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd op 7 januari 2020. Hierna heeft verweerder onderzoek gedaan naar de woonsituatie van eiseres, in het kader waarvan op 12 februari 2020 een huisbezoek heeft plaatsgevonden. De bevindingen van het onderzoek van verweerder zijn neergelegd in de handhavingsrapportage en in het formulier Onderzoek DGL van diezelfde datum. Hierna heeft verweerder het primaire besluit genomen.
2. Het bestreden besluit gaat over de toekenning van AOW-pensioen aan eiseres naar de norm van een gehuwde. Volgens verweerder is eiseres getrouwd en is er geen sprake van duurzaam gescheiden leven tussen eiseres en [persoon]. Verweerder stelt zich dan ook op het standpunt dat eiseres geen recht heeft op AOW-pensioen naar de norm voor een alleenstaande.
3.1.
Eiseres voert aan dat verweerder ten onrechte heeft geconcludeerd dat zij en [persoon] niet duurzaam gescheiden leven. Eiseres stelt dat zij en [persoon] ieder hun eigen leven leiden en dat bij hen niet de wil aanwezig is om samen te leven. Het contact tussen eiseres en [persoon] is minimaal. Dat eiseres [persoon] af en toe hielp met haar financiële administratie had te maken met de mentale beperking van [persoon]. Verder stelt eiseres dat er nog wel een gezamenlijke bankrekening was, maar dat zij op die bankrekening alleen af en toe een bedrag zette voor [persoon] als zij door haar leefgeld heen was. Bovendien ging het volgens eiseres om kleine bedragen en betaalde [persoon] deze bedragen weer terug aan eiseres. Ook voert eiseres aan dat ze niet een sleutel heeft van de woning van [persoon], maar dat ze weet waar de reservesleutel ligt voor noodgevallen.
Eiseres stelt verder dat hetgeen tussen haar en [persoon] nog gebeurde marginaal was en bovendien eenzijdig (van eiseres richting [persoon]). Eiseres wijst er verder op dat zij en [persoon] geen gezamenlijke vakanties genieten, zij geen gezamenlijke bezoeken afleggen, zij geen boodschappen of klusjes doen voor elkaar, geen gezamenlijke activiteiten ondernemen, dat ieder haar post ontvangt op het eigen woonadres, dat zij elkaar niet hebben genoemd in het testament, er geen gezamenlijke verzekeringen zijn, dat ieder haar eigen woonlasten heeft en betaalt, dat ze niet voor elkaars bankrekening gemachtigd zijn en dat ieder de eigen administratie doet. Ook zijn eiseres en [persoon] sinds 1 februari 2020 niet meer bij elkaar langs geweest, hebben zij niet samen gegeten en hebben zij slechts vier keer kort gebeld, aldus eiseres. Eiseres verwijst naar een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 10 december 2020. [1]
3.2.
Verweerder heeft eiseres met ingang van maart 2020 een AOW-pensioen toegekend naar de norm voor een alleenstaande. Deze procedure beperkt zich dus tot de periode 7 januari 2020 tot 1 maart 2020. Tussen partijen is in geschil of verweerder terecht over die periode AOW-pensioen heeft toegekend aan eiseres naar de norm voor een gehuwde.
3.3.
De rechtbank stelt voorop dat het huwelijk van eiseres en [persoon], wat in de te beoordelen periode nog niet was ontbonden, voor de beoordeling van de hoogte van AOW-pensioen het uitgangspunt is. Dat betekent dat verweerder in dat geval in beginsel een AOW-pensioen toekent naar de norm voor een gehuwde. Dat is ook het geval indien er sprake is van een scheiding van tafel en bed, omdat het huwelijk dan niet is ontbonden.
3.4.
Op dit uitgangspunt is een uitzondering opgenomen in artikel 1, derde lid, aanhef en onder b, van de AOW. Op grond van dit artikel wordt als ongehuwde mede aangemerkt degene die duurzaam scheiden leeft van de persoon met wie hij of zij is gehuwd.
3.5.
Volgens vaste rechtspraak van de CRvB is van duurzaam gescheiden leven sprake indien ten aanzien van gehuwden de toestand is ontstaan dat, na de door beide betrokkenen, of één van hen, gewilde verbreking van de echtelijke samenleving ieder afzonderlijk zijn eigen leven leidt als ware hij niet met de ander gehuwd en deze toestand door ten minste één van hen als bestendig is bedoeld. [2] Dit zal moeten blijken uit de feitelijke omstandigheden.
3.6.
Het gegeven dat betrokkenen hun hoofdverblijf niet hebben in dezelfde woning is niet voldoende om duurzaam gescheiden leven aan te nemen. Zoals de CRvB eerder heeft overwogen kan de echtelijke samenleving bestaan zonder dat van samenwonen sprake is. [3] De motieven op grond waarvan de echtelijke samenleving niet, nog niet, niet langer of niet opnieuw is verbroken, zijn voor de beoordeling van de vraag of sprake is van duurzaam gescheiden leven niet relevant. [4]
3.7.
De rechtbank overweegt allereerst dat uit dient te worden gegaan van de verklaringen van eiseres zoals zij die heeft afgelegd tijdens het huisbezoek en zoals die zijn vastgelegd in het door eiseres ondertekende formulier ‘Onderzoek DGL’ van 12 februari 2020. Dat volgt uit vaste rechtspraak van de CRvB. [5] Niet is gebleken dat eiseres niet aan deze verklaringen kan worden gehouden. De rechtbank laat dan ook de verklaringen van eiseres van ná dit huisbezoek, onder meer tijdens de procedure voor een voorlopige voorziening en in bezwaar en beroep, over de (geringere) mate van contact tussen haar en [persoon] buiten beschouwing.
3.8.
Uit de handhavingsrapportage en het formulier ‘Onderzoek DGL’ komt het volgende beeld naar voren. Eiseres helpt [persoon] ongeveer één keer per week met de administratie, vaak telefonisch. Verder komt [persoon] zo’n één keer per maand bij eiseres op bezoek voor een kop koffie. Ook is nog er een gezamenlijke bankrekening waar eiseres soms geld op zet, zodat [persoon] benzine of een boodschap kan kopen als zij haar leefgeld al heeft opgemaakt. Soms geeft eiseres [persoon] iets te eten mee, dat zijn dan een paar boterhammen. Verder heeft eiseres verklaard dat ze een sleutel heeft van de woning van [persoon] voor noodgevallen.
3.9.
De rechtbank is van oordeel dat uit al deze feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, niet de conclusie kan worden getrokken dat tussen eiseres en [persoon] geen sprake is van duurzaam gescheiden leven. Ten eerste acht de rechtbank van belang dat het aantal contactmomenten tussen eiseres en [persoon] minimaal is. Het contact is dus niet zodanig dat van een eigen leven leiden geen sprake is.
Ten tweede is de rechtbank van oordeel dat uit het enkele feit dat er nog een gezamenlijke bankrekening is niet zonder meer kan worden afgeleid dat eiseres en [persoon] zorg dragen voor elkaar. Daartoe acht de rechtbank relevant dat het gaat om zeer kleine bedragen die eiseres naar deze bankrekening overmaakt ten behoeve van [persoon]. Dat blijkt uit de door eiseres overgelegde bankafschriften van deze bankrekening en het door haar opgestelde overzicht van betalingen, waarvan de inhoud door verweerder niet is betwist. Bovendien blijkt hieruit ook dat eiseres niet regelmatig bedragen overmaakt op de bankrekening, maar dat het slechts af en toe gebeurt. Verder is door eiseres aangevoerd dat [persoon] het door eiseres overgemaakte geld weer terug heeft gegeven aan eiseres. Dat dat in ieder geval een paar keer is gebeurd blijkt wederom uit de overgelegde bankafschriften. Zoals de gemachtigde van verweerder ter zitting heeft erkend, heeft verweerder slechts het bestaan van een gezamenlijke bankrekening in zijn besluitvorming betrokken en daaruit de conclusie getrokken dat er sprake is van (een behoorlijke) financiële verstrengeling tussen eiser en [persoon]. Verweerder heeft de reden voor het gebruik van de bankrekening, de (geringe) mate waarin eiseres bedragen stort op deze bankrekening, het feit dat eiseres slechts zeer kleine bedragen heeft gestort en dat [persoon] in ieder geval enkele keren de door eiseres verstrekte bedragen heeft teruggestort echter niet meegenomen in zijn besluitvorming. Naar het oordeel van de rechtbank had verweerder dit wel moeten doen. Verweerder kon dan ook niet enkel op basis van het bestaan van een gezamenlijke bankrekening tot de conclusie komen dat sprake is van (een behoorlijke) financiële verstrengeling tussen eiseres en [persoon].
Ten derde is de rechtbank van oordeel dat de enkele omstandigheid dat eiseres [persoon] af en toe helpt met het beantwoorden van vragen over de financiële administratie van [persoon] op zichzelf nog niet betekent dat eiseres en [persoon] zorg dragen voor elkaar. Bovendien had dit gegeven in het licht moeten worden bezien van de mentale beperking van [persoon], hetgeen verweerder heeft miskend.
De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder ten onrechte niet heeft meegewogen dat hetgeen verweerder aan het besluit ten grondslag heeft gelegd niet wederzijds is, maar slechts van de zijde van eiseres richting [persoon] betreft. Ook heeft verweerder hier ten onrechte niet meegewogen dat hetgeen eiseres wel doet, te maken heeft met de situatie van [persoon].
Dat eiseres de beschikking heeft over een sleutel van de woning van [persoon] leidt naar het oordeel van de rechtbank niet tot een andere conclusie.
3.10.
Op basis van het geheel van de feiten en omstandigheden acht de rechtbank het voldoende aannemelijk dat sprake is van een situatie waarbij eiser en [persoon] ieder afzonderlijk hun eigen leven leiden als ware zij niet met elkaar gehuwd. De beperkte financiële en andere hulp van eiseres aan [persoon] en het summiere contact tussen hen acht de rechtbank onvoldoende voor een ander oordeel. Er kan dan ook wel degelijk worden aangenomen dat eiser en [persoon] in de te beoordelen periode duurzaam gescheiden leefden. Verweerder heeft eiseres dan ook ten onrechte in die periode aangemerkt als gehuwd.
4. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien door het primaire besluit te herroepen en te bepalen dat eiseres voor het toekennen van AOW-pensioen in de periode 7 januari 2020 tot 1 maart 2020 dient te worden aangemerkt als gehuwde.
5. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 48,- vergoedt.
6. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. De kosten in bezwaar stelt de rechtbank vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van een bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting), met een waarde van € 525,- per punt en wegingsfactor 1. De kosten in beroep stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1). In totaal dient verweerder dan ook een bedrag van € 2.546,- aan eiseres te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit;
  • kent aan eiseres met ingang van 7 januari 2020 een pensioen op grond van de AOW toe naar de norm voor een alleenstaande;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 2.546,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Scherff, rechter, in tegenwoordigheid van A.J. Vaessen, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 25 september 218, ECLI:NL:CRVB:2019:3203.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 9 oktober 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX9932.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 2 april 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1277.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 26 september 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3107.