ECLI:NL:CRVB:2020:3121

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 december 2020
Publicatiedatum
10 december 2020
Zaaknummer
18/5511 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening ouderdomspensioen AOW en duurzaam gescheiden leven

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de herziening van het ouderdomspensioen van betrokkene, die sinds 2016 een ouderdomspensioen voor een ongehuwde ontving. De Sociale Verzekeringsbank (Svb) had het pensioen herzien naar dat van een gehuwde, omdat zij van mening was dat betrokkene en haar echtgenoot niet duurzaam gescheiden leefden. De rechtbank had in eerdere uitspraken geoordeeld dat de Svb ten onrechte had geoordeeld dat er geen sprake was van duurzaam gescheiden leven. De Raad heeft de onderzoeksbevindingen van de Svb beoordeeld en geconcludeerd dat er op en na 1 augustus 2017 geen sprake was van duurzaam gescheiden leven. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De Raad bevestigde echter de uitspraak van de rechtbank in de tweede zaak, waarin werd geoordeeld dat er wel degelijk sprake was van een gewilde verbreking van de echtelijke samenleving na 12 april 2019. De Svb werd veroordeeld in de proceskosten van betrokkene.

Uitspraak

18.5511 AOW, 20/1845 AOW

Datum uitspraak: 10 december 2020
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 6 september 2018, 18/1157 (aangevallen uitspraak 1) en 16 april 2020, 19/5409 (aangevallen uitspraak 2)
Partijen:
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
De Svb heeft hoger beroepen ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. L.J. Woltring, advocaat, verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 oktober 2020. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. Woltring. De Svb heeft zich via videobellen laten vertegenwoordigen door mr. Buskens.

OVERWEGINGEN

1.1.
Betrokkene is in 1989 in het huwelijk getreden met [naam echtgenoot] ([echtgenoot]). Bij beschikking van de rechtbank van 8 april 1993 zijn zij gescheiden van tafel en bed. Betrokkene en [echtgenoot] staan elk op een ander adres in [woonplaats] ingeschreven in de Basisregistratie Personen. Betrokkene ontvangt vanaf juli 2016 een ouderdomspensioen voor een ongehuwde op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW).
1.2.
De Svb heeft in 2017 een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van het ouderdomspensioen van betrokkene. In dat kader is er op 6 juli 2017 een huisbezoek bij betrokkene afgelegd. De resultaten van dat onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 7 juli 2017.
1.3.
Naar aanleiding van de resultaten van het onderzoek heeft de Svb bij besluit van 16 augustus 2017 het ouderdomspensioen van betrokkene met ingang van augustus 2017 herzien naar een ouderdomspensioen voor een gehuwde.
1.4.
Bij besluit van 5 februari 2018 (bestreden besluit 1) heeft de Svb het bezwaar tegen het besluit van 16 augustus 2017 ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit 1 ligt ten grondslag dat uit wat betrokkene heeft verklaard over haar leefsituatie, niet blijkt dat sprake is van duurzaam gescheiden leven. Omdat betrokkene in bezwaar kenbaar heeft gemaakt dat het persoonlijk contact tussen haar en [echtgenoot] intussen geheel was verbroken, heeft de Svb de leefsituatie opnieuw onderzocht. De resultaten zijn neergelegd in een handhavingsrapportage van 8 januari 2018. Op grond van de afgelegde verklaringen door betrokkene en [echtgenoot] heeft de Svb geconcludeerd dat nog steeds geen sprake is van duurzaam gescheiden leven.
1.5.
Betrokkene heeft op 12 april 2019 een herzieningsverzoek ingediend voor een ouderdomspensioen voor een ongehuwde. De Svb heeft vervolgens een onderzoek ingesteld naar de leefsituatie. In dat kader is er op 19 augustus 2019 een huisbezoek bij betrokkene afgelegd. De resultaten van dat onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 20 augustus 2019. Op 4 september 2019 heeft de Svb een huisbezoek afgelegd bij [echtgenoot]. Naar aanleiding van de resultaten van het onderzoek heeft de Svb bij besluit van 10 september 2019 het herzieningsverzoek afgewezen.
1.6.
Bij besluit van 18 oktober 2019 (bestreden besluit 2) heeft de Svb het bezwaar tegen het besluit van 10 september 2019 ongegrond verklaard. Op grond van de afgelegde verklaringen heeft de Svb geconcludeerd dat nog steeds geen sprake is van duurzaam gescheiden leven en er geen sprake is van een wijziging in de woonsituatie van betrokkene.
1.7.
In september 2020 is het huwelijk van betrokkene en [echtgenoot] door echtscheiding ontbonden. Met ingang van september 2020 ontvangt betrokkene een ouderdomspensioen voor een ongehuwde.
2.1.
Bij de aangevallen uitspraak 1 heeft de rechtbank – voor zover relevant – het beroep tegen het bestreden besluit 1 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, het besluit van 16 augustus 2017 herroepen en bepaald dat aan betrokkene per 1 augustus 2017 een ouderdomspensioen voor een ongehuwde dient te worden toegekend. Daarbij is overwogen dat de activiteiten die betrokkene met [echtgenoot] verricht, te gering zijn om daaruit de conclusie te trekken dat zij niet kan worden aangemerkt als duurzaam gescheiden levend.
2.2.
Bij de aangevallen uitspraak 2 heeft de rechtbank – voor zover van belang – het beroep tegen het bestreden besluit 2 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, het besluit van 10 september 2019 herroepen en bepaald dat aan betrokkene per 12 april 2019 een ouderdomspensioen voor een ongehuwde moet worden toegekend. Daarbij is overwogen dat de activiteiten die betrokkene met [echtgenoot] verricht, te gering zijn om daaruit de conclusie te trekken dat zij niet kan worden aangemerkt als duurzaam gescheiden levend.
3.1.
In hoger beroep heeft de Svb in beide zaken, kort samengevat, aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat betrokkene en [echtgenoot] duurzaam gescheiden leefden.
3.2.
Betrokkene heeft verzocht de aangevallen uitspraken te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ten tijde hier in geschil was betrokkene gescheiden van tafel en bed. Bij scheiding van tafel en bed is geen sprake van ontbinding van het huwelijk. De AOW-gerechtigde ontvangt in zo’n geval een ouderdomspensioen voor een gehuwde pensioengerechtigde, tenzij sprake is van duurzaam gescheiden leven.
4.2.
In geschil is of in de periodes in geding bij betrokkene sprake was van een situatie van duurzaam gescheiden leven, als bedoeld in artikel 1, derde lid, aanhef en onder b, van de AOW.
4.3.
Voor zijn vaste rechtspraak over het begrip duurzaam gescheiden leven als bedoeld in artikel 1, derde lid, aanhef en onder b, van de AOW, verwijst de Raad naar zijn uitspraken van 19 september 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3017, ECLI:NL:CRVB:2019:3018 en ECLI:NL:CRVB:2019:3019. Volgens deze rechtspraak is bij gehuwden pas sprake van duurzaam gescheiden leven als na de door beide betrokkenen, of één van hen, gewilde verbreking van de echtelijke samenleving ieder afzonderlijk zijn eigen leven leidt alsof hij niet met de ander is gehuwd en deze toestand door ten minste één van hen als bestendig is bedoeld. Daarbij zijn de feitelijke omstandigheden bepalend voor de beoordeling of sprake is van duurzaam gescheiden leven. Het gegeven dat betrokkenen hun hoofdverblijf niet hebben in dezelfde woning is niet voldoende om duurzaam gescheiden leven aan te nemen. De echtelijke samenleving kan bestaan zonder dat van samenwonen sprake is. De motieven op grond waarvan de echtelijke samenleving niet, nog niet, niet meer of niet opnieuw is verbroken, zijn niet relevant voor de beoordeling of sprake is van duurzaam gescheiden leven.
Bestreden besluit 1
4.4.
Uit de handhavingsrapportages van de Svb van 7 juli 2017 en van 8 januari 2018 blijkt dat betrokkene en [echtgenoot] ieder een eigen woning en een eigen financiële huishouding hebben. Er is wekelijks contact tussen betrokkene en [echtgenoot]. Zij kijken elke week samen televisie en/of eten samen. Eens per twee weken passen ze samen op de kleinkinderen in Almere. Ze zijn beiden Jehova’s getuigen, gaan samen naar vergaderingen van Jehova’s getuigen en zitten naast elkaar in de vergadering. Ze beschikken over een sleutel van elkaars woning. Ze zijn in 2016 samen met de dochter van betrokkene en haar gezin op vakantie geweest.
4.5.
Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, bieden de onderzoeksbevindingen zoals neergelegd in de handhavingsrapportages van de Svb van 7 juli 2017 en van 8 januari 2018 en zoals samengevat onder 4.4 een toereikende grondslag voor het standpunt van de Svb dat betrokkenen op en na 1 augustus 2017 niet duurzaam gescheiden leefden. Dat deze situatie wezenlijk is veranderd na 1 augustus 2017 vanwege ruzie tussen betrokkene en [echtgenoot] blijkt niet eenduidig uit de verklaringen van betrokkene en [echtgenoot]. Dat niet van de verklaringen van [echtgenoot] kan worden uitgegaan omdat hij sociaal wenselijke antwoorden geeft, is niet onderbouwd. De Raad ziet dan ook niet in dat niet van die verklaringen kan worden uitgegaan. De grond van de Svb slaagt dan ook.
Bestreden besluit 2
4.6.
Uit de handhavingsrapportage van de Svb van 20 augustus 2019 blijkt dat de situatie ergens in de periode na het besluit van augustus 2017 is veranderd. Betrokkene en [echtgenoot] zien elkaar eens in de twee weken als zij op de kleinkinderen passen in Almere. Betrokkene gaat dan met de trein naar Almere en blijft twee dagen. [echtgenoot] komt een dag later en blijft een dag. Ze reizen samen met de auto terug naar [woonplaats]. De dochter betaalt de benzine. Verder spreken betrokkene en [echtgenoot] elkaar niet meer.
4.7.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat de in 4.6 genoemde onderzoeksbevindingen tot de conclusie leiden dat op en na 12 april 2019 (de datum van het verzoek om herziening) sprake is van een gewilde verbreking van de echtelijke samenleving die ook als bestendig is bedoeld. Zoals ook ter zitting is vastgesteld is de situatie dusdanig gewijzigd ten opzichte van de eerdere onderzoeksperiode dat betrokkene en [echtgenoot] elkaar alleen nog maar zien in verband met het passen op de kleinkinderen. Dit contact heeft uitsluitend tot doel het gezin van de dochter draaiende te houden en is naar het oordeel van de Raad in zoverre vergelijkbaar met een zakelijk contact. Nu niet langer sprake is van enige vorm van financiële verstrengeling, zorg voor elkaar of onderling contact anders dan ter wille van het gezin van de dochter, is sprake van een situatie waarin betrokkene een leven leidt alsof er geen huwelijk was. De beroepsgrond van de Svb slaagt niet.
Conclusie
4.8.
Uit wat onder 4.1 tot en met 4.7 is overwogen, volgt dat het hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak 1 slaagt en dat die uitspraak moet worden vernietigd en het beroep alsnog ongegrond zal worden verklaard. Voorts slaagt het hoger beroep niet tegen de aangevallen uitspraak 2 en komt die voor bevestiging in aanmerking.
5. Aanleiding bestaat om de Svb te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in de zaak over het hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak 2. Deze kosten worden begroot op € 1.050,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak 1;
  • verklaart het beroep tegen bestreden besluit 1 ongegrond;
  • bevestigt de aangevallen uitspraak 2;
  • veroordeelt de Svb in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 1.050,-;
  • bepaalt dat van de Svb een griffierecht wordt geheven van € 532,-.
Deze uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum als voorzitter, C.H. Bangma en M. Wolfrat als leden, in tegenwoordigheid van M. Stumpel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 december 2020.
(getekend) M.A.H. van Dalen-van Bekkum
(getekend) M. Stumpel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over duurzaam gescheiden leven.