In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de herziening van het ouderdomspensioen van betrokkene, die sinds 2016 een ouderdomspensioen voor een ongehuwde ontving. De Sociale Verzekeringsbank (Svb) had het pensioen herzien naar dat van een gehuwde, omdat zij van mening was dat betrokkene en haar echtgenoot niet duurzaam gescheiden leefden. De rechtbank had in eerdere uitspraken geoordeeld dat de Svb ten onrechte had geoordeeld dat er geen sprake was van duurzaam gescheiden leven. De Raad heeft de onderzoeksbevindingen van de Svb beoordeeld en geconcludeerd dat er op en na 1 augustus 2017 geen sprake was van duurzaam gescheiden leven. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De Raad bevestigde echter de uitspraak van de rechtbank in de tweede zaak, waarin werd geoordeeld dat er wel degelijk sprake was van een gewilde verbreking van de echtelijke samenleving na 12 april 2019. De Svb werd veroordeeld in de proceskosten van betrokkene.