9.5.Het voorgaande betekent dat de rechtbank de boete opnieuw zal vaststellen, rekening houdend met een beslagvrije voet van 95% van de toepasselijke bijstandsnorm.
Bij het vaststellen van de fictieve draagkracht van eiseres moet uitgegaan worden van de bijstandsnorm voor een alleenstaande, te weten € 1.075,44 per maand. Bij normale verwijtbaarheid moet ervan worden uitgegaan dat, bij een fictieve draagkracht gelijk aan de voor beslag vatbare ruimte (nu dus 5% van de toepasselijke bijstandsnorm), eiseres de boete over maximaal 12 maanden kan voldoen. Dit betekent dat de boete moet worden vastgesteld op € 645,26 (12 x 5% van € 1.075,44). De rechtbank acht deze boete passend en geboden.
Herhaling en inlassen bezwaar
10. Eiseres verzoekt om hetgeen in bezwaar is aangevoerd als herhaald en ingelast te beschouwen in de gronden van beroep. Omdat verweerder hierop in het bestreden besluit gemotiveerd is ingegaan en eiseres niet nader - anders dan hiervoor al is besproken - heeft onderbouwd waarom verweerder hiermee niet heeft kunnen volstaan, kan het enkele verzoek tot herhaling en verwijzing niet leiden tot het daarmee door eiseres beoogde resultaat. Deze verwijzing slaagt dan ook niet.
11. Hetgeen in 9.5 is overwogen, leidt ertoe dat het beroep gegrond is. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit II ongegrond is verklaard, herroept het primaire besluit II en stelt met toepassing van artikel 8:72a van de Algemene wet bestuursrecht het bedrag van de boete vast op € 645,26.
12. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
13. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Als algemeen uitgangspunt geldt dat, na vernietiging van een besluit, een proceskostenveroordeling ten laste van het bestuursorgaan volgt. De veranderde wetgeving is geen bijzondere omstandigheid die maakt dat van dit uitgangspunt moet worden afgeweken. Deze proceskosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.335,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting en een 0,5 punt voor het indienen van de schriftelijke reactie van 1 februari 2021) met een waarde per punt van € 534, - en een wegingsfactor 1). De proceskosten in bezwaar hoeft verweerder niet te vergoeden, omdat een herroeping in verband met een wijziging van de toepasselijke wetgeving, niet is aan te merken als een herroeping wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
Beslissing
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit II ongegrond is verklaard;
herroept het primaire besluit II;
stelt het bedrag van de boete vast op € 645,26 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het bestreden besluit;
gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht groot € 48,- aan haar vergoedt;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres van € 1.335,-.
De rechtbank:
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J. van Lee, voorzitter, mr. H.J. Klein Egelink en mr. C.W.C.A. Bruggeman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N. ter Horst, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 23 maart 2021
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.