ECLI:NL:CRVB:2019:892
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijstandsverlening op basis van onvoldoende aannemelijkheid van levensonderhoud
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. De appellante had een aanvraag voor bijstandsverlening ingediend, maar deze was afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat appellante niet aannemelijk had gemaakt hoe zij in haar levensonderhoud voorzag. De Raad oordeelde dat de uitgaven van appellante substantieel afweken van de Nibud-norm voor levensonderhoud, die als richtsnoer wordt gehanteerd. De Raad bevestigde dat appellante onvoldoende bewijs had geleverd voor haar financiële situatie en dat het college terecht had geconcludeerd dat het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld.
De procedure begon met een afwijzing van de bijstandsaanvraag op 13 mei 2016, na een huisbezoek en onderzoek door de gemeente. De rechtbank had eerder de afwijzing van de aanvraag bevestigd, maar de Raad oordeelde dat de rechtbank de argumenten van appellante niet volledig had weerlegd. In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt dat zij haar uitgaven aan voeding had kunnen verantwoorden door te wijzen op incidentele inkomsten en haar zuinige levensstijl. De Raad oordeelde echter dat de Nibud-norm niet als absoluut minimumbedrag moet worden gezien, maar als een richtsnoer. De Raad concludeerde dat appellante niet voldoende had aangetoond dat zij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde, en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.