Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
[naam eiser 1]
TWENTELAND EIEREN B.V.
[naam eiser 3]
1.De procedure
- het tussenvonnis van 22 juli 2020,
- het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 12 november 2020.
2.De feiten
3.Het geschil en de beoordeling
De vordering
e-mailbericht van 23 april 2019 staat dan ook dat het de boedel is die als tegenprestatie voor de betaling finale kwijting zal verlenen. Met die kwijting door de boedel is [naam gedaagde] niet tevens gekweten jegens [naam eiser 1] , Twenteland en [naam eiser 3] als individuele schuldeisers. Aan de overwegingen van de rechtbank in het vonnis van 21 maart 2019 onder 7.12 en 7.13 heeft [naam gedaagde] niet het gerechtvaardigde vertrouwen mogen ontlenen dat dit anders is. Het had [naam gedaagde] , die zowel in de procedure met de curator als in de daarop volgende onderhandeling met hem werd bijgestaan door een advocaat, duidelijk moeten zijn dat de individuele schuldeisers geen partij waren in de procedure die tot dat vonnis heeft geleid en dat de rechtbank met inhoudelijke argumenten heeft willen voorkomen dat deze individuele schuldeisers hem ( [naam gedaagde] ) zouden aanspreken. De rechtbank heeft niet overwogen dat zij hen (de schuldeisers) de formele mogelijkheid tot een procedure heeft willen ontnemen en de rechtbank kan dat ook niet. [naam gedaagde] kon er daarom ook niet gerechtvaardigd op vertrouwen dat hij met een vaststellingsovereenkomst naar aanleiding van dat vonnis gekweten zou worden jegens de individuele schuldeisers.