2.5 (…)Verwijzing moet volgen voor nader onderzoek naar de omvang van het privégebruik van de auto. (…)”
Ontvankelijkheid: staat geen beroep open wegens de massaal bezwaar-regeling?
24. Verweerder heeft aangevoerd dat eiseres niet in beroep kan komen tegen de mededeling weigering btw-teruggaaf, omdat volgens de wet geen beroep open staat tegen een collectieve uitspraak op bezwaar en ook niet tegen de daaraan accessoire cijfermatige uitwerking. Volgens verweerder bevat de mededeling waar eiseres tegen opkomt een dergelijke uitwerking. Eiseres heeft dit betoog gemotiveerd bestreden.
25. De rechtbank verwerpt het betoog van verweerder en verwijst hiervoor naar punt 10 en 11 van haar uitspraak van 6 augustus 2019en naar een uitspraak van de rechtbank Den Haag van 19 april 2019. Er is geen sprake van een accessoire cijfermatige uitwerking van de uitspraken van de Hoge Raad, maar van een noodzakelijke feitelijke weging van de overgelegde gegevens en de omstandigheden van het geval. De uitspraken van de Hoge Raad van 21 april 2017 geven alleen antwoord op enkele rechtsvragen en juist niet op de feitelijke vragen die naar aanleiding van het antwoord op de rechtsvragen per belastingplichtige moeten worden beantwoord. Daarom heeft de Hoge Raad de betreffende twee zaken verwezen naar het Hof ’s-Hertogenbosch om deze feitelijke beoordeling uit te voeren. Ook de weging die in de zaak van eiseres moet worden gedaan, moet daarom kunnen worden getoetst door de rechter.
26. Bovendien blijkt uit de zaak van eiseres dat bij die weging van de omstandigheden weer andere rechtsvragen kunnen rijzen, in dit geval de vraag of bij de berekening van het werkelijke gebruik het woon-werkverkeer van haar ambulante werknemers moet worden aangemerkt als privégebruik of niet. Ook in zoverre kan de zaak van eiseres niet onder de collectieve uitspraak op bezwaar vallen. De Hoge Raad heeft op die rechtsvraag namelijk nog geen antwoord gegeven.
27. Verweerder had dus een individuele uitspraak op bezwaar moeten doen. De rechtbank merkt de afwijzende mededeling van 10 januari 2018 aan als individuele uitspraak op bezwaar. Eiseres heeft tijdig beroep hiertegen ingediend. Dat betekent dat de ontvankelijkheid van het beroep niet afstuit op de regeling van het massaal bezwaar.
Ontvankelijkheid: geen tijdig of geldig bezwaar gemaakt?
28. Tijdens de zitting heeft verweerder een nieuw punt naar voren gebracht in verband met de ontvankelijkheid van het bezwaar tegen de eigen aangifte voor het tijdvak 1 juli 2011 tot en met 31 december 2011 (hierna: de tweede helft van 2011). Hij heeft namelijk kort voor de zitting ontdekt dat eiseres in die aangifte geen correctie privégebruik heeft aangegeven. Eiseres heeft dit pas op 30 maart 2012 gedaan door middel van een suppletie, waarna op 26 juni 2012 een naheffingsaanslag is opgelegd voor de gesuppleerde correctie. Tegen deze naheffingsaanslag heeft eiseres geen bezwaar gemaakt. Volgens verweerder is het massale bezwaarschrift van 10 februari 2012 voor de tweede helft van 2011 daarom prematuur en dus niet-ontvankelijk en/of niet geldig. Dit heeft volgens verweerder ook tot gevolg dat de goedkeuring niet van toepassing was en dus ook voor de jaren 2012 tot en met 2016 geen bezwaren kunnen worden geacht te bestaan als gevolg van de bezwaarbrief van 10 februari 2012.
29. Eiseres heeft tijdens de zitting erkend dat de correctie privégebruik auto voor de tweede helft van 2011 pas in 2012 via suppletie is aangegeven en dat geen bezwaar is gemaakt tegen de naheffingsaanslag. Zij heeft echter bepleit dat desondanks door de massaal-bezwaar brief van 10 februari 2012 geldig en ontvankelijk bezwaar is gemaakt voor de tweede helft van 2011. Zij acht het nieuwe standpunt van verweerder tardief en doet verder een beroep op artikel 6:10 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Daarnaast wijst zij erop dat de goedkeuring niet de vermelding bevat dat het om een ontvankelijk bezwaar moet gaan. In die tijd was veel onduidelijk over de correctie en daarom was de goedkeuring heel ruimhartig. Verweerder had daarom ook moeten begrijpen dat eiseres bezwaar wilde maken tegen de correctie en dus tegen de naheffingsaanslag. Verweerder heeft inhoudelijk gereageerd op het bezwaar, ook over 2011, en heeft niet eerder iets over niet-ontvankelijkheid opgemerkt. Als de rechtbank zou oordelen dat de brief van 10 februari 2012 voor 2011 een niet-ontvankelijk bezwaar oplevert omdat het prematuur is, dan geldt de brief van 10 februari 2012 volgens eiseres op grond van het beleid van de Belastingdienst, opgenomen op de website van de Belastingdienst en in het Draaiboek over het privégebruik auto btw, in elk geval als bezwaarschrift voor de latere tijdvakken 2012 tot en met 2016. Zij beroept zich in dit verband op het vertrouwensbeginsel.
30. De rechtbank acht de nieuwe stelling van verweerder niet tardief, omdat de rechtbank ambtshalve de ontvankelijkheid moet onderzoeken en zij nu bekend is geworden met feiten die tot niet-ontvankelijkheid kunnen leiden.
31. Het beroep op artikel 6:10 van de Awb slaagt niet. Volgens jurisprudentie van de Hoge Raadkan bij aangiftebelastingen (zoals omzetbelasting) een bezwaar met toepassing van artikel 6:10 van de Awb alleen ontvankelijk zijn als de aangifte is gedaan of als het aangegeven bedrag is voldaan. In dit geval is weliswaar aangifte gedaan voor de omzetbelasting over de tweede helft van 2011, maar een correctie privégebruik auto maakte van deze aangifte geen deel uit en het betreffende bedrag is dus ook niet op die aangifte voldaan. Het bezwaarschrift van 10 februari 2012, dat dateert van voor de naheffingsaanslag betreffende het privégebruik auto 2010, betrof alleen deze correctie privégebruik auto, zodat dit bezwaar op dat moment geen voorwerp had en dus niet-ontvankelijk was.
32. Voor het beroep op de goedkeuring en het Draaiboek geldt het volgende. Partijen zijn het erover eens dat in het Draaiboek de volgende tekst staat, die eiseres in haar pleitnota heeft geciteerd
: “Is eenmaal een bezwaarschrift ingediend, dan wordt deze geacht tevens tijdig te zijn ingediend voor toekomstige tijdvakken/jaren.”Anders dan partijen op de zitting hebben gezegd, blijkt in de stukken van de rechtbank het bedoelde Draaiboek niet opgenomen te zijn in bijlage 3 van de stukken van verweerder. De rechtbank heeft het Draaiboek echter op internet kunnen vinden. Het gaat kennelijk om het Memo Draaiboek inhoudelijke behandeling “opgaaf aanvullende gegevens privégebruik auto btw” van 27 september 2017, dat via een WOB-verzoek openbaar is geworden, bijlage bij Kamerstuk 2017-2018, 31066, nr. 404, BLG841634, vrijgegeven op 15 mei 2018 (zie: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-841634).
33. De hier relevante tekst van het Draaiboek luidt als volgt:
“2.1. Ontvankelijkheid
De Opgaaf aanvullende gegevens kan alleen tot teruggaaf leiden als het bezwaarschrift tijdig is ingediend.8 Is het bezwaarschrift niet tijdig ingediend, dan zal afzonderlijk uitspraak op dat bezwaarschrift moeten worden gedaan, waarbij het bezwaar niet ontvankelijk wordt verklaard.9 Is eenmaal een bezwaarschrift ingediend, dan wordt deze geacht tevens tijdig te zijn ingediend voor toekomstige tijdvakken/jaren.10 Is bijvoorbeeld een bezwaarschrift tegen de voldoening over 2011 (te laat) ingediend in 2012 dan is het bezwaar tegen 2011 niet-ontvankelijk. Het bezwaar geldt wel als een tijdig bezwaar tegen 2012 t/m 2016.”
34. In de voetnoten 9 en 10 die bij deze tekst horen, staat het volgende:
“9. Voor deze bezwaren gelden de normale regels van AWB en AWR. Dat houdt onder andere in dat de regels over verschoonbare termijnoverschrijding en het horen van toepassing zijn.
10. Dit houdt verband met door de Belastingdienst gedane toezeggingen op de website. Op de website stond het volgende: Op onze website hebben we bekend gemaakt dat wie een bezwaar over privégebruik auto btw voor 1 jaar heeft ingediend, niet opnieuw bezwaar hoeft te maken voor latere jaren. De collectieve uitspraak geldt ook voor de bezwaren over deze latere jaren.”
35. De rechtbank leidt uit deze tekst van het Draaiboek af dat de Belastingdienst voor de jaren 2012 tot en met 2016 geen probleem wilde maken van premature bezwaarschriften voor de tijdvakken vanaf 2012 in verband met de goedkeuring die op de website was opgenomen. Voor het jaar 2011 geldt dat echter niet. De eerste goedkeuring op de website dateert namelijk van 2012 en betrof de aangifte voor het jaar 2012; daar zijn partijen het over eens. Het beroep van eiseres op het vertrouwensbeginsel voor de ontvankelijkheid van het bezwaar voor de tweede helft van 2011 slaagt dus niet.
36. De overige argumenten van eiseres over de ontvankelijkheid voor 2011 slagen ook niet. Eiseres had zelf bezwaar moeten maken tegen de naheffingsaanslag. Verweerder hoefde uit de brief van 10 februari 2012 niet te begrijpen dat eiseres ook bezwaar wilde maken tegen de naheffingsaanslag van 26 juni 2012. Zo ruim was de Regeling bezwaarschriften privégebruik auto btwniet, want die regeling gold voor bezwaar tegen de eigen aangifte en niet voor naheffingsaanslagen. De omstandigheid dat verweerder eiseres niet eerder heeft gewezen op de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar is in de omstandigheden van dit geval niet voldoende voor een ander oordeel. Het ging immers om massaal ingediende bezwaren die langdurig werden aangehouden in afwachting van de proefprocedures. Het civiele arrest van de Hoge Raad van 17 november 1993, dat eiseres tijdens de zitting noemde, ziet op een andere situatie (vertrouwensleer bij processuele rechtshandelingen in civiele zaken) en kan niet worden toegepast op dit geval.
37. De conclusie is dat het bezwaar van eiseres voor de tweede helft van 2011 niet-ontvankelijk is. Het deel van het beroep dat hierop betrekking heeft, is echter wel ontvankelijk. In de brief van verweerder van 10 januari 2018, die is aangemerkt als de uitspraak op bezwaar, is een weigering teruggaaf opgenomen die ook geldt voor de tweede helft van 2011. In de brief staat niets over de ontvankelijkheid van het bezwaar tweede helft 2011, zodat hieruit moet worden afgeleid dat dit bezwaar ontvankelijk is verklaard. Die beslissing is onjuist, zodat de uitspraak op bezwaar in zoverre moet worden vernietigd en het beroep voor dat deel gegrond is. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien door het bezwaar voor de tweede helft van 2011 niet-ontvankelijk te verklaren. Dit heeft tot gevolg dat de rechtbank voor dit tijdvak geen inhoudelijke beslissing kan nemen.
38. Verweerder heeft aangevoerd dat een te vroeg en daarmee niet-ontvankelijk bezwaar voor de tweede helft van 2011 ook betekent dat geen bezwaren bestaan voor de tijdvakken 2012 tot en met 2016, omdat de goedkeuring dan niet geldt. Dat betoogt verwerpt de rechtbank. De goedkeuring op de website levert in rechte te honoreren vertrouwen op dat de brief van 10 februari 2012 kan gelden als een geldig bezwaarschift voor de latere tijdvakken, ook al is die brief prematuur voor die tijdvakken. Dit geldt volgens het Draaiboek ook als het bezwaar voor 2011 te laat is ingediend. Dat deze goedkeuring alleen zou gelden indien voor 2011 een tijdig of een te laat bezwaar was ingediend en niet bij een te vroeg bezwaar, is niet te lezen in de tekst van de goedkeuring en ook niet in het Draaiboek. Eiseres mocht erop vertrouwen dat de goedkeuring ook bij een prematuur bezwaar gold. Bovendien heeft verweerder eiseres er tot de zitting van 12 maart 2020 nooit van op de hoogte gesteld dat zij van mening is dat het bezwaar te vroeg is ingediend. Eiseres heeft haar gedrag hierop dus ook niet kunnen aanpassen.
39. De rechtbank verwerpt ook de stelling van verweerder dat eiseres geen belang heeft bij haar bezwaar tegen de tijdvakken 2015 en 2016 of dat de bezwaren voor deze tijdvakken om andere reden niet-ontvankelijk zijn. Het klopt wel dat voor die tijdvakken geen aangifte is gedaan volgens het forfait, maar op basis van een schatting werkelijk gebruik. Hierdoor vallen deze tijdvakken niet onder de aanwijzing massaal bezwaar. Dit is echter onvoldoende om aan te nemen dat geen bezwaarschriften zijn ingediend. De goedkeuring is namelijk erg algemeen geformuleerd en deze goedkeuring bestond al lang voordat de aanwijzing massaal bezwaar werd gedaan in 2017. Daarom kan niet worden aangenomen dat de goedkeuring alleen gold voor bezwaren die konden meeliften met de aanwijzing massaal bezwaar. Alle bezwaren betreffende het privégebruik auto btw vallen onder de goedkeuring.
40. De conclusie is dat sprake is van ontvankelijke bezwaren voor de tijdvakken 2012 tot en met 2016, zodat de rechtbank voor deze tijdvakken een inhoudelijk oordeel kan geven.
Inhoudelijk: ambulante werknemers en woon-werkverkeer
41. Eiseres stelt dat de meeste van haar werknemers met een leaseauto ambulante werknemers zijn die op projectmatige basis werken bij diverse klanten op verschillende klantlocaties. Het gaat daarbij om opdrachten die enkele maanden of langer duren. Volgens eiseres is het woon-werkverkeer in dat geval niet aan te merken als privégebruik. Bij de keuze van hun woonplaats kunnen de werknemers geen rekening houden met hun werklocatie, aangezien deze frequent wijzigt. Bovendien zitten de klantlocaties vooral in het westen van het land, terwijl het kantoor van eiseres in [plaats z, in het oosten van het land] staat. Het woon-werkverkeer naar het kantoor van eiseres vindt uitsluitend plaats in het kader van de bedrijfsdoeleinden van eiseres. Op de dagen dat de ambulante werknemers naar het kantoor van eiseres komen, worden cursussen gegeven en wordt de binding met eiseres versterkt. Het doel hiervan is de continuïteit van eiseres te waarborgen. Het persoonlijk voordeel voor de werknemers is slechts bijkomstig van aard. Volgens eiseres is het woon-werkverkeer in deze bijzondere omstandigheden niet aan te merken als privégebruik. Het privégebruik door de werknemer is ondergeschikt aan en onzelfstandig ten opzichte van het gebruik voor zakelijke doeleinden. Eiseres verwijst in dit verband naar de arresten van het Hof van Justitie EU Fillibecken Danfossen stelt dat de situatie van haar ambulante werknemers te vergelijken is met die van de werknemers in de zaak Fillibeck.
42. Verweerder heeft bestreden dat sprake is van ambulante werknemers zonder vaste standplaats. Hij heeft een vergelijking gemaakt met detachering en uitzendwerk. Subsidiair heeft verweerder aangevoerd dat het vervoer van de ambulante werknemers van huis naar het kantoor van eiseres (en terug) moet worden aangemerkt als woon-werkverkeer dat privégebruik oplevert. Hij heeft gewezen op de hoofdregel die het Hof van Justitie in het arrest Fillibeck heeft gegeven in punt 34. Volgens verweerder is geen sprake van bijzondere omstandigheden zoals bedoeld in het arrest Fillibeck. Hij acht het persoonlijke voordeel van de werknemers niet bijkomstig. Verder heeft verweerder aangevoerd dat de Hoge Raad deze vraag al heeft beantwoord door het betreffende beroep ongegrond te verklaren.
43. Partijen zijn het erover eens dat het vervoer van de woning van de ambulante werknemer naar een klant zakelijk gebruik oplevert. Dus gaat het geschil alleen over de vraag of het vervoer vanaf de woning van de ambulante werknemer naar de kantoorlocatie van eiseres (en terug) zakelijk gebruik oplevert of privégebruik.
44. De relevante overwegingen van het arrest Fillibeck luiden als volgt:
“26. Dienaangaande zij opgemerkt, dat het normalerwijze aan de werknemer is om zijn woonplaats te kiezen, waarbij hij in voorkomend geval rekening houdt met zijn plaats van tewerkstelling, die bepalend is voor de lengte van het traject en voor de aard van het vervoermiddel dat hij van plan is te gebruiken. De werkgever komt niet tussen in deze keuzes, aangezien de werknemer gewoon verplicht is op de overeengekomen uren op zijn plaats van tewerkstelling aanwezig te zijn. In normale omstandigheden dient het aan de werknemers aangeboden vervoer derhalve privédoeleinden van de werknemer in de zin van artikel 6, lid 2, van de Zesde richtlijn.
(…)
29. Daarentegen moet worden erkend, dat het in bijzondere omstandigheden wegens de behoeften van de onderneming nodig kan zijn dat de werkgever zelf voor het vervoer van zijn werknemers tussen hun woning en hun plaats van tewerkstelling zorgt. Zo kan de omstandigheid, dat enkel de werkgever een passend vervoermiddel kan verstrekken, of dat de plaats van tewerkstelling niet vaststaat, maar verandert, de werkgever verplichten in te staan voor het vervoer van zijn werknemers.
30. In dergelijke bijzondere omstandigheden dient het door de werkgever georganiseerde vervoer geen andere dan bedrijfsdoeleinden. Het persoonlijk voordeel voor de werknemer is dan slechts ondergeschikt aan de bedrijfsdoeleinden.
(…)
34. Op de tweede vraag moet derhalve worden geantwoord, dat artikel 6, lid 2, van de Zesde richtlijn aldus moet worden uitgelegd, dat het gratis vervoer van werknemers van hun woning naar hun plaats van tewerkstelling en terug, dat door de werkgever met een voertuig van de onderneming wordt verricht, in beginsel privédoeleinden van de werknemers en dus andere dan bedrijfsdoeleinden dient. Deze bepaling is evenwel niet van toepassing wanneer de behoeften van de onderneming, gelet op een aantal bijzondere omstandigheden zoals de moeilijkheid om andere geschikte vervoermiddelen te gebruiken en het veranderen van de plaats van tewerkstelling, eisen dat het vervoer van de werknemers door de werkgever wordt verzorgd, aangezien deze dienst in die omstandigheden niet voor andere dan bedrijfsdoeleinden wordt verricht.”
45. Advocaat-Generaal (A-G) IJzerman, die een conclusie heeft genomen voor de uitspraak van de Hoge Raad in de proefprocedure waarin een beroep op het Fillibeck-arrest aan de orde was, heeft het volgende opgemerkt in zijn conclusie: