In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 28 augustus 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een minderjarige MBO-student en de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (DUO) over de afwijzing van een verzoek om vergoeding van reiskosten op grond van de Wet studiefinanciering 2000. De eiser, geboren in 1999, volgde een opleiding in het middelbaar beroepsonderwijs en verzocht om vergoeding van reiskosten voor de periode vóór 1 januari 2017. De minister wees het verzoek af, omdat de eiser op dat moment nog geen 18 jaar was en derhalve geen recht had op studiefinanciering en een reisvoorziening. De eiser stelde dat dit onderscheid op basis van leeftijd in strijd was met artikel 14 van het EVRM, dat discriminatie verbiedt, en artikel 2 van het Eerste Protocol bij het EVRM, dat het recht op onderwijs waarborgt.
De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een schending van artikel 14 van het EVRM. De rechtbank stelde vast dat het onderscheid tussen minderjarige en meerderjarige studenten op basis van leeftijd en onderwijsniveau een sociaal-economisch onderwerp betreft, waarvoor de wetgever een ruime beoordelingsmarge heeft. De rechtbank concludeerde dat de wetgever een redelijke en objectieve rechtvaardiging had voor het niet toekennen van een reisvoorziening aan minderjarige MBO-studenten, gezien de ouderlijke onderhoudsplicht en de budgettaire overwegingen. De rechtbank verwierp ook het beroep op artikel 2 van het Eerste Protocol, omdat er geen aantoonbare schending van het recht op onderwijs was.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een evenwichtige benadering van studiefinanciering en de rol van de wetgever in het vaststellen van criteria voor toegang tot onderwijs en bijbehorende voorzieningen.