ECLI:NL:RBGEL:2016:7104

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
30 december 2016
Publicatiedatum
11 januari 2017
Zaaknummer
05/740269-16
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 43-jarige man uit Duitsland wegens schuldwitwassen met een gevangenisstraf van twee maanden

Op 30 december 2016 heeft de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, uitspraak gedaan in de zaak tegen een 43-jarige man uit Duitsland, die werd beschuldigd van schuldwitwassen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden. De zaak kwam aan het licht toen de verdachte op 8 juli 2016 samen met een medeverdachte in een auto met Duits kenteken werd aangehouden tijdens een verkeerscontrole. In de auto werd een grote hoeveelheid babymelkpoeder aangetroffen, evenals een plastic zak met daarin € 80.000,-. De verdachte verklaarde dat hij niet wist waar het geld vandaan kwam en dat het niet van hem was. De rechtbank oordeelde dat de verdachte redelijkerwijs moest vermoeden dat het geld afkomstig was uit een misdrijf, gezien de omstandigheden waaronder het geld werd aangetroffen en het gebrek aan een aannemelijke verklaring voor de herkomst ervan. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging dat de bewijsvergaring onrechtmatig was, en concludeerde dat er voldoende bewijs was voor de veroordeling van de verdachte voor schuldwitwassen. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van twee maanden en verklaarde het in beslag genomen geld van € 665.050,- verbeurd.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/740269-16
Datum uitspraak : 30 december 2016
Verstek
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres]
raadsman: mr. A.M.J. Comans, advocaat te Amsterdam.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 16 december 2016.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 08 juli 2016 te Dreumel, gemeente West Maas en Waal en/of
Schiedam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
althans alleen
- een voorwerp, te weten 665.100 euro, althans een hoeveelheid contant geld, heeft/hebben verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, en/of;
- van een voorwerp, te weten 665.100 euro, althans een hoeveelheid contant geld gebruik heeft/hebben gemaakt;
terwijl hij en/of zijn mededader wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf en/of
- van een voorwerp, te weten 665.100 euro, althans een hoeveelheid contant geld, de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft/hebben verborgen en/of verhuld, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op een voorwerp, te weten 665.100 euro, althans een hoeveelheid contant geld, was, en/of;
- heeft/hebben verborgen en/of verhuld wie een voorwerp, te weten 665.100 euro, althans een hoeveelheid contant geld, voorhanden heeft/hebben gehad;
terwijl hij en/of zijn mededader wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Rechtmatigheid bewijsvergaring
De verdediging heeft aangevoerd dat ten aanzien van verdachte geen redelijk vermoeden van schuld bestond, zodat zowel de aanhouding van hem en medeverdachte [medeverdachte] , het nemen van hun vingerafdrukken, het onderzoek aan hun telefoons als het plaatsen van een tap hierop onrechtmatig waren. De verdediging heeft verzocht de hieruit voortvloeiende bevindingen als onrechtmatig verkregen van het bewijs uit te sluiten.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank verwerpt dit verweer. Uit het proces-verbaal van bevindingen (p. 27 en 28) volgt dat de verbalisanten twee mannen in een auto van [bedrijf] met Duits kenteken zagen rijden en dat zij de bestuurder staande hebben gehouden teneinde zijn rijbewijs te controleren. Deze controlebevoegdheid komt hen toe op grond van de Wegenverkeerswet 1994. Vervolgens zagen de verbalisanten een grote hoeveelheid babymelkpoeder. Op de vraag of hiervan een aankoopbewijs voorhanden was, werd ontkennend geantwoord. Op de vraag hoeveel babymelkpoeder er in de auto lag, werd ongevraagd en vrijwillig de achterklep geopend door de bestuurder. In de kofferbak bevonden zich nog meer dozen met babymelkpoeder. Bovenop één van die dozen lag een plastic zak. Zichtbaar was dat er geld in die zak zat. De bestuurder verklaarde over deze zak dat er € 80.000,- in zat. De verbalisanten kregen op dat moment geen antwoord op de vraag waar dit geld vandaan kwam.
Gelet op de hiervoor genoemde gang van zaken – de verpakking van het geld, de hoeveelheid geld, het ontbreken van een aannemelijke verklaring over het geld en de vindplaats ervan – hebben de verbalisanten in alle redelijkheid tot een vermoeden kunnen komen dat het geld afkomstig was uit enig misdrijf. De aanhouding van verdachte en medeverdachte [medeverdachte] en verdere verrichte onderzoekshandelingen zijn daarmee niet onrechtmatig geschied. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte] zaten immers samen in de auto waarin het geld is aangetroffen.
De feiten
Op 8 juli 2016 reden verdachte [verdachte] en medeverdachte [medeverdachte] in een auto met Duits kenteken van [bedrijf] op de A15 richting Nijmegen. [2] Verdachte bestuurde de auto. Ter hoogte van Dreumel, gemeente Maas en Waal, zijn zij in het kader van een verkeerscontrole staande gehouden door de politie. Na opening van de portieren zagen de verbalisanten grote hoeveelheden babymelkpoeder op de achterbank liggen. Op de vraag van de verbalisanten of er een aankoopbewijs was van de babymelkpoeder, antwoordde verdachte ontkennend. Op de vraag hoeveel babymelkpoeder aanwezig was in de auto, opende verdachte ongevraagd en vrijwillig de achterklep. In de kofferbak bevonden zich nog meer dozen babymelkpoeder. Verdachte verklaarde de babymelkpoeder te hebben gekocht in Schiedam. Op één van de dozen in de kofferbak lag een openstaande plastic zak. Zichtbaar was dat er euro bankbiljetten in zaten. Verdachte deelde de verbalisant direct mede dat er € 80.000,- in zat. [3] Medeverdachte [medeverdachte] had deze plastic zak gekregen van een man in restaurant [naam 1] in Den Haag. [4] De auto is verder onderzocht. De babymelkpoeder bleek in dozen van vier en van zes flacons te zijn verpakt. Ook waren er flacons los opgestapeld in twee “bigshoppers”. Onderin beide bigshoppers werden pakketten gevonden die met doorzichtig tape waren omwikkeld. In die pakketten zat briefgeld in diverse coupures. In de kofferbak bevond zich tevens een plastic tas met daarin een schoenendoos. In die schoenendoos zaten bundels briefgeld in coupures van 100 euro biljetten en 500 euro biljetten. In totaal is € 665.100,- aan eurobiljetten in de doorzochte auto gevonden. [5]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde en heeft daartoe het volgende aangevoerd. Ten aanzien van verdachte is geen sprake van forensisch bewijs waaruit volgt dat het aangetroffen geld aan hem is toe te rekenen. Er is geen gegevensverkeer waaruit dit volgt. Daarnaast was verdachte wel de bestuurder, maar niet de eigenaar van de auto. Bovendien heeft verdachte verklaard dat het niet zijn geld was en is het eerste deel van het geld aan [medeverdachte] gegeven. Gegeven het profijt van de handel in babymelkpoeder, is niet te zeggen dat er een vermoeden is dat het aangetroffen geld de vrucht was van misdrijf.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank leidt uit de beschikbare bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden af.
Verdachte [verdachte] heeft verklaard dat een kennis, zijnde [medeverdachte] , per auto langs zijn bedrijf is gekomen. Volgens verdachte stelde [medeverdachte] voor om naar Nederland te gaan en is hij meegegaan, omdat [medeverdachte] geen rijbewijs heeft. Verdachte was de bestuurder. Toen zij arriveerden op hun eindbestemming ging verdachte naar de wc. Daarna hebben [medeverdachte] en verdachte en nog één of twee mannen de melkpoeder ingeladen. Verdachte heeft alleen originele verpakkingen gepakt. Na het inladen zag verdachte ook twee “bigshoppers” in de auto staan. Verdachte wist niet dat zij in Nederland melkpoeder zouden gaan kopen. Vervolgens zijn zij op instigatie van medeverdachte naar een restaurant in Den Haag, genaamd [naam 1] , gereden waar een man en een vrouw op hen zaten te wachten. [6]
Na het eten kreeg [medeverdachte] van hen een zwarte plastic tas overhandigd. Op navraag van verdachte vertelde [medeverdachte] dat in de tas een bedrag zat van ongeveer € 70.000,- à € 80.000,- . Bij de controle door de politie moest verdachte van [medeverdachte] zeggen dat het geld bedoeld was voor de logistieke processen. [7] Vervolgens werden zij op de terugweg aangehouden door de politie.
Verdachte heeft tevens verklaard dat hij niet weet wie de eigenaar van al het geld is en wat de herkomst van het geld is. [8]
[medeverdachte] heeft eerst verklaard dat hij toevallig in Düsseldorf was, hij was daar per trein gekomen. Vervolgens is [medeverdachte] bij verdachte in de auto gestapt en zijn zij naar Nederland gereden. [medeverdachte] ging alleen mee om te helpen. Hij zou nog instructies krijgen en € 100,- of € 200,- verdienen.
[medeverdachte] heeft verklaard dat zij in Rotterdam of Schiedam melkpoeder hebben ingeladen, hij heeft de melkpoeder in grote tassen en dozen in de auto geladen en heeft niet opgelet wat er nog meer in de auto lag. Daarna zijn zij weggereden en hebben zij in een [restaurant] , genaamd [naam 1] , gegeten samen met een Chinese man en vrouw die hij niet kent. Van de Chinese man kreeg [medeverdachte] na het eten een plastic zak. [medeverdachte] wist niet met welk doel en wist ook niet dat er geld in zat. Volgens [medeverdachte] zou hij in Duitsland misschien een telefoontje krijgen wat hij met de zak zou moeten doen. [9] [medeverdachte] heeft tevens verklaard dat hij niets weet van het in de auto aangetroffen geld. [10] [medeverdachte] heeft overigens ook verklaard dat hij van een persoon genaamd [naam 2] uit Duitsland de opdracht kreeg om de babymelkpoeder op te halen op het adres in Nederland. [11]
Op één van de met doorzichtig tape omwikkelde pakketten met geld is de vingerafdruk van [medeverdachte] aangetroffen. [12]
Met machtiging van de rechter-commissaris is de telefoon van [medeverdachte] afgeluisterd nadat hij in vrijheid was gesteld. Op 15 juli 2016 heeft [medeverdachte] gebeld met een persoon die hij [naam 3] noemt. [medeverdachte] vertelde tijdens dat gesprek dat hij net buiten was gekomen, dat hij in Nederland geld had gehaald, geld mee teruggenomen had en dat hij toen door de politie staande was gehouden. Er zat € 660.000,- in de auto en dat was gevonden door de politie. Degene die hij gebeld heeft vroeg vervolgens aan [medeverdachte] hoe hij dan het geld aan hem zou geven. [medeverdachte] heeft geantwoord dat hij met de trein naar Duitsland gaat en dat hij vervolgens voorbereidingen gaat treffen om het geld aan hem te geven. Een paar minuten later werd [medeverdachte] gebeld door [naam 3] . [medeverdachte] vertelt dan dat hij in Duitsland zijn gsm gaat verwisselen en dat hij van plan is om zijn huidige gsm weg te gooien. Hij krijgt te horen dat hij de dingen op zijn oude wechat moet deleten. [13]
De rechtbank overweegt dat het aannemelijk is dat verdachte is ingehuurd door [medeverdachte] . [medeverdachte] is immers naar verdachte gegaan. Verder staat vast dat verdachte wist van de plastic zak met geld die [medeverdachte] in restaurant [naam 1] van twee onbekende mensen had ontvangen. Verdachte heeft evenwel niet verder doorgevraagd naar dit geld, maar heeft de plastic zak met geld vervoerd in de auto die hij bestuurde. De rechtbank is van oordeel dat verdachte de € 80.000,- die in deze plastic zak zat voorhanden heeft gehad en dat dit geld aan hem is toe te rekenen. De enkele omstandigheid dat verdachte niet de eigenaar van de auto was, maar slechts de bestuurder, maakt dit niet anders. Daarnaast is niet aannemelijk geworden dat de € 80.000,- in de plastic zak afkomstig is van de handel in babymelkpoeder, verdachte en [medeverdachte] hadden immers net babymelkpoeder opgehaald in plaats van afgeleverd. Naar het oordeel van de rechtbank bevat het dossier onvoldoende aanwijzingen om de rest van het aangetroffen geld eveneens aan verdachte toe te rekenen.
Witwassen
Met betrekking tot de vraag of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde witwassen stelt de rechtbank voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van art. 420bis, eerste lid, onder a en b Sr opgenomen bestanddeel "afkomstig uit enig misdrijf", niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen een voorwerp en een bepaald misdrijf, kan niettemin bewezen worden geacht dat een voorwerp "uit enig misdrijf" afkomstig is, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Als uit het door het openbaar ministerie aangedragen bewijs feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid die van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het voorwerp.
Indien de verdachte een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven over de herkomst van het voorwerp, ligt het vervolgens op de weg van het openbaar ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het voorwerp.
Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal moeten blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het voorwerp waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst heeft en dat dus een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden (HR 27 september 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT4094; HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM0787; HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2471 en HR 28 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:194).
De rechtbank is van oordeel dat in casu sprake is van een vermoeden van crimineel geld en baseert zich daartoe op de volgende omstandigheden:
- er is een grote hoeveelheid geld aangetroffen, te weten € 665.050,- (één biljet van € 50,- bleek vals) [14] ;
- het gaat om een bedrag bestaande uit diverse coupures, te weten 1 biljet van € 10,-; 2.527 biljetten van € 20,-; 4.163 biljetten van € 50,-; 2.614 biljetten van € 100,-; 800 biljetten van € 200,- en 90 biljetten van € 500,- [15] ;
- het geld is aangetroffen in een plastic tas, in bigshoppers verstopt onder de flacons babymelkpoeder en verpakt in zwart plastic en met doorzichtig tape omwikkeld en in een schoenendoos in een plastic tas. De tassen en plastic tas stonden in de kofferbak achter dozen met melkpoeder;
- er is € 665.050,- vervoerd door particulieren in een personenauto.
Gelet op de wijze waarop het geld is vervoerd, de ongebruikelijke wijze van transport, het feit dat algemeen bekend is dat diverse vormen van criminaliteit gepaard gaan met grote hoeveelheden contant geld, vaak in grote coupures van 200 en 500, het feit dat niet gebleken is van een noodzaak tot het contant voorhanden hebben van deze grote hoeveelheid geld en het veiligheidsrisico dat een dergelijke wijze van vervoer met zich brengt, is de rechtbank van oordeel dat het vermoeden gerechtvaardigd is dat het geld uit enig misdrijf afkomstig is en dat derhalve van verdachte mag worden verlangd dat hij een voldoende valide en verifieerbare verklaring geeft voor de herkomst van het geld.
De rechtbank is van oordeel dat – nu verdachte geen aannemelijke verklaring heeft gegeven voor de herkomst van het in de plastic zak aangetroffen geld ad 80.000 euro – er geen andere conclusie mogelijk is dan dat het niet anders kan zijn dan dat het ten laste gelegde voorwerp onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is en dat verdachte dit redelijkerwijs had moeten vermoeden. Gelet op het voorgaande kan naar het oordeel van de rechtbank tevens bewezen worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan schuldwitwassen.
De enkele omstandigheid dat verdachte het geld in een door hem bestuurde auto vervoerde en [medeverdachte] ook aanwezig was in die auto, is onvoldoende om te kunnen spreken van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks08 juli 2016 te Dreumel, gemeente West Maas en Waal en
/of
Schiedam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
althans alleen
- een
voorwerp, te weten 665.100 euro, althans eenhoeveelheid contant geld,
heeft/hebben verworven envoorhanden heeft gehad,
overgedragen en/of omgezet, en/of;
-
van een voorwerp, te weten 665.100 euro, althans een hoeveelheid contant geld gebruik heeft/hebben gemaakt;
terwijl hij
en/of zijn mededaders wist(en), althansredelijkerwijs moest
(en
)vermoeden dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf
en/of
-
van een voorwerp, te weten 665.100 euro, althans een hoeveelheid contant geld, de werkelijke aard en de herkomst en de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft/hebben verborgen en/of verhuld, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op een voorwerp, te weten 665.100 euro, althans een hoeveelheid contant geld, was, en/of;
-
heeft/hebben verborgen en/of verhuld wie een voorwerp, te weten 665.100 euro, althans een hoeveelheid contant geld, voorhanden heeft/hebben gehad;
terwijl hij en/of zijn mededaders wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Schuldwitwassen.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden. De officier van justitie heeft zich hiertoe gebaseerd op de richtlijnen van het openbaar ministerie en heeft hierbij in aanmerking genomen dat verdachte een first offender is.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank het in beslag genomen geld ad. €665.050,- verbeurd zal verklaren, nu dit geld is waarmee het feit is begaan. Ten aanzien van het biljet van € 50,- dat vals is bevonden heeft de officier van justitie gevorderd dat dit onttrokken zal worden aan het verkeer.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 8 november 2016.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen dat het gaat om een aanzienlijke hoeveelheid geld waarvan verdachte redelijkerwijze had moeten vermoeden dat getracht werd dit wit te wassen. Witwassen vormt een ernstige bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Opbrengsten van misdrijven worden hierdoor bovendien aan het zicht van justitie onttrokken, waardoor witwassen ook het plegen van misdrijven aantrekkelijk kan maken.
Alles afwegende acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden passend en geboden.
Beslag
Het na te melden in beslag genomen en nog niet teruggegeven geldbedrag van € 665.050,-, volgens opgave van verdachte onbekend aan wie dit toebehoort, is vatbaar voor verbeurdverklaring, nu het een voorwerp is met betrekking tot welke het bewezen verklaarde is begaan. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
Het na te melden in beslag genomen en nog niet teruggegeven valse eurobiljet van € 50,-, met betrekking tot welk het bewezen verklaarde is begaan, dient te worden onttrokken aan het verkeer, aangezien het van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en de wet.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 27, 33, 33a, 36b, 36c en 420quater van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 maanden;
 beveelt, dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.

verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: een bedrag van € 665.050,-;
 beveelt de
onttrekking aan het verkeervan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: een vals eurobiljet van € 50,-.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.L.F. Prisse (voorzitter), H.C. Leemreize en mr. C.E.W. van de Sande, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. Bril, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 30 december 2016.
Mr. W.L.F. Prisse en mr. H.C. Leemreize zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisanten van de politie Landelijke Eenheid, Dienst Infrastructuur, Team FINEC, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer LEFC916005-74 (onderzoek 26Blacksburg), gesloten op 18 oktober 2016 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van bevindingen, p. 27; proces-verbaal van aanhouding, p. 68.
3.Proces-verbaal van bevindingen, p. 27 en 28.
4.Proces-verbaal van verhoor meerderjarige verdachte, p. 148-149; proces-verbaal van verhoor meerderjarige verdachte, p. 201.
5.Proces-verbaal van bevindingen, p. 29-31.
6.Proces-verbaal van bevindingen, p. 146-149.
7.Proces-verbaal van bevindingen, p. 149-151.
8.Proces-verbaal van 4e verhoor verdachte, p. 166-168.
9.Proces-verbaal van verhoor meerderjarige verdachte, p. 188-193; proces-verbaal van verhoor meerderjarige verdacht, p. 199-201.
10.Proces-verbaal van 4e verhoor verdachte, p. 206-208.
11.Proces-verbaal van verhoor meerderjarige verdachte, p. 198-199.
12.Proces-verbaal Sporenonderzoek, p. 260; proces-verbaal Sporenonderzoek, p. 279-282; proces-verbaal van dactyloscopisch onderzoek, p. 289-290; rapport dactyloscopisch onderzoek, p. 291-300.
13.Een schriftelijk bescheid, p. 345-346.
14.Proces-verbaal relaas witwassen (€ 665.050,-), p. 16.
15.Proces-verbaal van bevindingen met bijlagen, d.d. 15 december 2016, proces-verbaalnummer LEFC916005-79 (later toegevoegd aan het dossier).