Uitspraak
1.De procedure
2.De feiten
“boedelbijdrage [Bedrijf A] en [bedrijf C] ”.
Rechtbank Gelderland
In deze zaak heeft de curator van de failliete vennootschappen [bedrijf B] en [bedrijf C] een vordering ingesteld tegen de Coöperatieve Rabobank Bommelerwaard U.A. De curator vordert betaling van openstaande huurpenningen die voortvloeien uit huurovereenkomsten die zijn gesloten vóór de faillietverklaring. Rabobank beroept zich op verrekening van deze huurtermijnen met vorderingen die zij op de failliete vennootschappen heeft. De kantonrechter oordeelt dat Rabobank in beginsel terecht een beroep doet op verrekening, maar dat de door de Hoge Raad geformuleerde uitzondering op artikel 53 van de Faillissementswet van toepassing is. Dit betekent dat de vordering van Rabobank niet kan worden verrekend met de huurpenningen, omdat er geen verband bestaat tussen de vordering en de huurovereenkomst. De curator heeft zijn vordering tot betaling van de huurpenningen toegewezen gekregen, met inachtneming van de wettelijke rente en proceskosten. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de huurovereenkomsten zijn geëindigd op 17 december 2010, toen de aan de failliete vennootschappen toebehorende zaken zijn verkocht en aan de koper in gebruik zijn gegeven. De vordering van de curator is dus toewijsbaar, en Rabobank is veroordeeld tot betaling van de openstaande huurpenningen, vermeerderd met rente en kosten.