ECLI:NL:RBGEL:2015:4081

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
2 juni 2015
Publicatiedatum
22 juni 2015
Zaaknummer
14/8578
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstandsrecht op basis van inkomsten uit gokken en inlichtingenverplichting

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 2 juni 2015 uitspraak gedaan in een bodemprocedure over de intrekking van het recht op bijstand van eisers, die bijstand ontvingen op basis van de Wet werk en bijstand (Wwb). Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijkerk, verweerder, heeft op 15 juli 2014 het recht op bijstand van eisers over de periode van 1 september 2010 tot en met 16 juli 2013 ingetrokken, omdat eisers inkomsten uit gokken hadden ontvangen die zij niet hadden gemeld. De terugvordering van de ten onrechte betaalde bijstand bedroeg € 45.286,42. Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar dit werd ongegrond verklaard. Hierop hebben zij beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 23 april 2015 zijn eisers verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde en een tolk. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door een ambtenaar. De rechtbank heeft vastgesteld dat eisers in de betreffende periode inkomsten uit gokactiviteiten hadden, maar deze niet hadden gemeld, wat in strijd is met hun inlichtingenverplichting. De rechtbank oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die aanleiding gaven om af te wijken van de rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) met betrekking tot de zesmaandenjurisprudentie, die stelt dat bij schending van de inlichtingenverplichting in beginsel geen plaats is voor matiging van de terugvordering.

De rechtbank heeft het beroep van eisers ongegrond verklaard en geoordeeld dat de intrekking van de bijstand en de terugvordering van de betaalde bijstand rechtmatig waren. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: 14/8578

uitspraak van de meervoudige kamer van

in de zaak tussen

[eisers], eisers

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijkerk, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 15 juli 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder het recht op bijstand van eisers ingevolge de Wet werk en bijstand (Wwb) over de periode van 1 september 2010 tot en met 16 juli 2013 ingetrokken en de over deze periode ten onrechte betaalde bijstand tot een bedrag van € 45.286,42 van eisers teruggevorderd.
Bij besluit van 4 december 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 april 2015. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde mr. A.J.J. Fraanje, advocaat, en W. Yari, tolk. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door J.M. van Amerongen.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Met ingang van 1 januari 2015 is de Wwb gewijzigd in de Participatiewet (Stb. 2014, 270). Krachtens artikel 78z, vierde lid, van de Participatiewet dient op het onderhavige geschil met toepassing van de Wwb te worden beslist.
1.2.
Eisers ontvingen in de periode van 8 januari 2008 tot en met 30 september 2009 bijstand ingevolge de Wwb naar de norm voor gehuwden. In de periode van 1 oktober 2009 tot en met 18 augustus 2010 werd deze bijstand verleend op grond van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen. Met ingang van 19 augustus 2010 werd de bijstand weer verleend op grond van de Wwb.
1.3.
Naar aanleiding van een melding over een vermoeden van fraude heeft verweerder onderzoek verricht naar de rechtmatigheid van de aan eisers verleende bijstand. In dat kader is verweerder aan de hand van de bankafschriften van bankrekeningen van eisers gebleken dat over de periode van 23 augustus 2008 tot en met 16 juli 2013 op wisselende dagen en tijdstippen in totaal voor een bedrag van € 47.371 is afgeschreven ten gunste van verschillende casino’s. Over de periode van 1 september 2010 tot en met 16 juli 2013 gaat het om een bedrag van € 35.271. Op 14 november 2013 heeft eiser hierover onder meer verklaard al ongeveer 13 jaar casino’s te bezoeken. Soms drie tot vier keer in de week en soms een hele maand niet. Soms verliest hij wat hij inzet, soms speelt hij gelijk en soms wint hij. De winst in het casino wordt contant uitbetaald. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een rapportage van 14 juni 2014 met bijlagen.
1.4.
De onderzoeksbevindingen zijn voor verweerder aanleiding geweest om bij het primaire besluit, na bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit, de bijstand van eisers over de periode van 1 september 2010 tot en met 13 juli 2013 op grond van artikel 54, derde lid, van de Wwb in te trekken en de over deze periode gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 45.286,42 op grond van artikel 58, eerste lid, van de Wwb van eisers terug te vorderen. Aan deze besluitvorming ligt samengevat ten grondslag dat eisers inkomsten uit gokken hebben ontvangen. Deze inkomsten hebben zij in strijd met de op grond van artikel 17, eerste lid, van de Wwb op hen rustende inlichtingenverplichting niet gemeld aan verweerder. Omdat eisers geen administratie hebben bijgehouden van de inkomsten uit het gokken, kan verweerder het recht op bijstand niet vaststellen. Verweerder heeft verder besloten af te zien van intrekking en terugvordering van bijstand over de bijstandsperiode vóór 1 september 2010 omdat de besluitvorming enige tijd op zich heeft laten wachten. Ook heeft verweerder besloten om alleen het nettobedrag in plaats van het brutobedrag aan gemaakte kosten van bijstand over de in geding zijnde periode terug te vorderen gelet op alle omstandigheden, de individuele (medische) situatie van eisers en het tijdsverloop. Voor een verdergaande matiging van de terugvordering zoals in bezwaar is bepleit, waarbij een beroep is gedaan op de zogenaamde zesmaandenjurisprudentie en het feit dat per saldo verlies is geleden bij het gokken, heeft verweerder geen aanleiding gezien. Volgens verweerder volgt uit de vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) dat een beroep op de zesmaandenjurisprudentie alleen kan slagen als er geen sprake is geweest van schending van de inlichtingenverplichting. Ten aanzien van het gestelde verlies bij het gokken gaat verweerder ervan uit dat eisers bedoelen te zeggen dat er verwervingskosten zijn gemaakt teneinde inkomen te genereren. Volgens verweerder volgt uit de vaste rechtspraak van de CRvB dat verwervingskosten niet in mindering worden gebracht op de inkomsten.
2. Eisers hebben zich in beroep op de hierna te bespreken gronden tegen het bestreden besluit gekeerd.
3.1.
Niet in geschil is dat eiser ten tijde hier van belang inkomsten uit gokactiviteiten had en dat eisers deze inkomsten niet hebben gemeld.
3.2.
Eisers volharden in beroep in hun standpunt dat de zesmaandenjurisprudentie voor verweerder wel aanleiding diende te vormen om de terugvordering te matigen. Volgens eisers heeft verweerder na het inleveren van de bankafschriften, waaruit de gokactiviteiten zijn op te maken, te lang stilgezeten alvorens in actie te komen. Zij wijzen op een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam van 24 oktober 2014, 13/6080. In die uitspraak zijn bijzondere omstandigheden aanwezig geacht om af te wijken van de rechtspraak van de CRvB (uitspraak van 19 juni 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX1134) waarin is geoordeeld dat voor toepassing van de zesmaandenjurisprudentie bij schending van de inlichtingenverplichting in beginsel geen plaats is. Voorts stellen eisers dat zij in gesprekken met hun contactpersoon [naam] hebben ervaren dat zij op de hoogte was van de gokverslaving van eiser. Door het stilzitten van verweerder is de vordering volgens eisers onnodig opgelopen.
3.3.
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat er geen bijzondere omstandigheden aanwezig zijn om af te wijken van de rechtspraak van de CRvB, zoals tot uitdrukking komt in de bij 3.2 genoemde uitspraak waarin staat dat voor toepassing van de zesmaandenjurisprudentie bij schending van de inlichtingenverplichting in beginsel geen plaats is. Bij het inleveren van de bankafschriften bij de aanvraag in 2010 was verweerder niet bekend met de gokactiviteiten van eiser. Ook is verweerder uit navraag bij [naam] niet gebleken dat zij op de hoogte was van eisers gokactiviteiten en dat dit onderwerp in de contacten met eisers aan de orde is geweest. Er bestond voor verweerder aanvankelijk ook geen aanleiding de bankafschriften die naar aanleiding van het bij 1.3 genoemde onderzoek werden ingeleverd op verzwegen inkomsten uit gokactiviteiten te bestuderen. Het fraudesignaal in juni 2010 dat aanleiding gaf tot het doen van het onderzoek had in eerste instantie betrekking op mogelijk verzwegen vermogen uit de verkoop van [supermarkt] supermarkt. Het is derhalve aan eisers zelf te wijten dat de vordering is opgelopen door tijdens de bijstandsverlening geen wijzigingsformulieren met de inkomsten uit gokactiviteiten bij verweerder in te leveren. De beroepsgrond faalt.
3.4.
Eisers wijzen erop dat, nog daargelaten de vraag of het hierbij om verwervingskosten gaat, er gemeenten zijn die het beleid voeren dat rekening kan worden gehouden met de inleg van ontvangen prijzengeld. Verder stellen eisers zich op het standpunt dat het ontbreken van een administratie hen niet mag worden tegengeworpen. Zij vinden dat de jurisprudentie van de CRvB (uitspraak van 9 juli 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:901) hardvochtig is en geabstraheerd van de werkelijkheid. Ook menen zij dat verweerder al eerder op de hoogte was van de gokactiviteiten van eiser en verweerder hen daarom had moeten wijzen op de bijzondere verplichting een administratie van het gokken bij te houden.
3.5.
De rechtbank volgt eisers niet in hun betoog. Bij 3.3 is reeds geoordeeld dat verweerder niet op de hoogte was van de gokactiviteiten. Hetgeen eisers aanvoeren biedt geen aanknopingspunten om van de bij 3.4 genoemde uitspraak van de CRvB af te wijken. Dat zij geen administratie hebben bijgehouden van de inkomsten uit gokactiviteiten dient voor hun rekening en risico te komen nu door het ontbreken daarvan geen reconstructie kan worden gemaakt of zij desondanks gedurende de hier aan de orde zijnde periode recht op aanvullende - bijstand hadden. Verder heeft verweerder aangegeven geen beleid of staande praktijk te hebben (gehad) waarbij rekening wordt gehouden met de inleg van ontvangen prijzengeld. Uit de uitspraak van de CRvB van 2 december 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:4036, volgt dat verweerder, nog daargelaten de vraag of daarvoor in het onderhavige geval vanwege het ontbreken van een administratie wel voldoende informatie beschikbaar was, niet gehouden was om de kosten van inleg te verrekenen met het prijzengeld.
3.6.
Eisers menen tot slot en subsidiair dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met alle bijzondere omstandigheden door de matiging van de terugvordering te beperken tot het afzien van brutering van de vordering. Zij verwijzen naar de besluitvorming rond de opgelegde boete voor dezelfde gedraging. Bij de beslissing op bezwaar van 29 augustus 2014 heeft verweerder besloten de boete op grond van het evenredigheidsbeginsel aan te passen van € 9.000 naar € 900. Eisers hebben tegen de boete van € 900 geen beroep ingesteld omdat zij zich in de aangepaste boete, zoals ter zitting is toegelicht, konden vinden.
3.7.
Ook deze beroepsgrond slaagt niet. Verweerder heeft met juistheid betoogd dat, anders dan bij de intrekking en de terugvordering, bij de boete opzet en verwijtbaarheid een rol speelt.
3.8.
Aan de toepassingsvoorwaarden van artikel 54, derde lid, van de Wwb en artikel 58, eerste lid, van de Wwb is voldaan. Van omstandigheden op grond waarvan verweerder gehouden was het terugvorderingsbedrag lager vast te stellen, is de rechtbank niet gebleken.
4. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. Willems-Dijkstra, voorzitter, mr. J.A. van Schagen en mr. S.W. van Osch-Leysma, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.W.M. Litjens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
Griffier
Voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.