5.De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.Op uitdrukkelijk verzoek van appellante en met instemming van het college zal de Raad, mede met het oog op de finale beslechting van de onderhavige geschillen, bestreden besluit 4 bij zijn beoordeling betrekken en uitspraak doen over de brutering van de vordering over januari 2011.
Intrekking en terugvordering
5.2.De te beoordelen periode loopt van 1 december 2008 tot en met 2 februari 2011 (datum intrekkingsbesluit).
5.3.Appellante heeft er terecht op gewezen dat het besluit tot intrekking van bijstand een voor haar belastend besluit is. Dit brengt met zich dat het aan het college is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op het college rust.
5.4.Uit de in 1.2 verwoorde verklaring van appellante van 6 januari 2011 blijkt dat appellante in de periode in geding veelvuldig gokte, daarmee regelmatig bedragen heeft gewonnen en de door haar gewonnen bedragen, die zij soms duidt als ‘inkomsten’ en soms als ‘winst(en)’, deels per kas stortte op haar bankrekening en deels - contant - aanwendde voor levensonderhoud, kleding en leuke dingen. Dat appellante met haar gokactiviteiten ook regelmatig bedragen heeft verloren, doet er niet aan af dat de door haar gewonnen bedragen van invloed kunnen zijn op - de omvang van - het recht op bijstand. Dit had appellante redelijkerwijs duidelijk kunnen zijn, te meer omdat zij zelf heeft verklaard deze bedragen onder meer te hebben ingezet voor haar levensonderhoud.
5.5.Gelet op 5.4 is de Raad met de rechtbank en het college van oordeel dat appellante, door van de gewonnen - door haar als ‘inkomsten’ geduide - bedragen geen melding te maken aan het college, de op haar rustende wettelijke inlichtingenverplichting heeft geschonden. Schending van de inlichtingenverplichting levert een rechtsgrond op voor intrekking van de bijstand indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in hoeverre de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. Het is dan aan de betrokkene aannemelijk te maken dat hij, indien hij destijds wel aan de inlichtingenverplichting zou hebben voldaan, over de betreffende periode recht op volledige dan wel aanvullende bijstand zou hebben gehad.
5.6.Appellante is daarin niet geslaagd. Zij heeft niet inzichtelijk gemaakt welke bedragen zij wanneer heeft gewonnen. Appellante heeft wel gesteld dat zij met het gokken meer heeft verloren dan gewonnen, maar heeft die stelling niet onderbouwd met concrete en verifieerbare gegevens, bijvoorbeeld in de vorm van een deugdelijke administratie. Reeds omdat appellante zelf heeft verklaard dat zij de gewonnen bedragen deels per kas op haar bankrekening heeft gestort en deels contant heeft besteed, kan uit de bankafschriften niet worden opgemaakt dat alle daarop zichtbare kasstortingen een volledig beeld geven van de door appellante gewonnen bedragen.
5.7.Daargelaten wat het karakter is van de door appellante met het gokken gewonnen bedragen - inkomen of vermogen -, uit 5.6 volgt dat als gevolg van de schending van de inlichtingenverplichting het recht op bijstand over de gehele in geding zijnde periode niet kan worden vastgesteld. Dit betekent dat aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 54, derde lid, onder a, van de WWB is voldaan, zodat het college bevoegd was de bijstand van appellant met ingang van 1 december 2008 in te trekken.
5.8.Het college hanteert ten aanzien van de uitoefening van zijn bevoegdheid tot intrekking beleid dat is neergelegd in de Beleidsregels inkomensvoorzieningen WWB, IOAW, IOAZ en WWIK (Beleidsregels). In artikel 4.2, tweede lid, van de Beleidsregels, voor zover van belang, is bepaald dat ingevolge artikel 54, derde lid, aanhef en onder a, van de WWB de bijstand wordt ingetrokken indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenverplichting heeft geleid tot het ten onrechte verlenen van bijstand. Het college heeft gehandeld in overeenstemming met dit beleid. Dat appellante ten tijde in geding gokverslaafd was, leidt niet tot het oordeel dat sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het college had moeten afwijken van het ter zake van intrekking gevoerde beleid.
5.9.Uit 5.7 en 5.8 volgt dat tevens is voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 58, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB, zodat het college bevoegd was de over de periode van 1 december 2008 tot en met 31 januari 2011 ten onrechte gemaakte kosten van bijstand van appellante terug te vorderen.
5.10.Ingevolge artikel 6.1, derde lid, van de Beleidsregels kan van terugvordering worden afgezien indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. Dringende redenen zijn aan de orde indien terugvordering tot onaanvaardbare financiële of sociale consequenties voor de betrokkene zou leiden. In een door appellante tijdens de hoorzitting in bezwaar overgelegde, aan haar gemachtigde gerichte brief van de Jellinek kliniek van 24 mei 2011, ondertekend door T. Neckheim, Team poliklinische behandeling, Curatieve Verslavingszorg (N), staat dat appellante in behandeling is bij N van 23 maart 2011 tot en met 15 juni 2011. Voorts staat in die brief dat appellante tijdens haar behandeling klachten van depressieve aard kenbaar heeft gemaakt en dat één van de redenen waarom cliënte depressieve klachten meldt, is dat zij de confrontatie met de financiële schuldenlast niet aankan en hierdoor zodanig onder de indruk blijkt te zijn dat ook haar slaapritme en sociaal gedrag hieronder te leiden heeft. De door appellante genoemde brief van de Jellinek kliniek van 16 augustus 2011, eveneens gericht aan de gemachtigde van appellante en ondertekend door N, is vrijwel gelijkluidend, zij het dat aan de hiervoor geciteerde passage is toegevoegd: “Een klacht van belang is dat cle. aangaf suïcidale gedachten te hebben ontwikkelt na de confrontatie met de schuldlast.” De brieven van de Jellinek kliniek van 24 mei 2011 en 16 augustus 2011 zijn op zichzelf onvoldoende om te kunnen concluderen dat de terugvordering van het bedrag van ruim € 35.000,-- onaanvaardbare gevolgen voor de gezondheid van appellante heeft. Daarbij moet in aanmerking worden genomen dat de betreffende brieven niet afkomstig zijn van een medicus. Appellante heeft geen objectieve medische gegevens overgelegd waaruit naar voren komt dat de terugvordering van genoemd bedrag tot onaanvaardbare gevolgen voor haar gezondheid leidt. Appellante is noch tijdens de behandeling voor haar gokverslaving in de Jellinek kliniek noch nadien, zoals zij ter zitting van de Raad heeft verklaard, onder behandeling van een psychiater geweest. Zij is voor haar psychische klachten niet naar een arts gegaan, maar naar een maatschappelijk werker. Appellante heeft met de door haar ingebrachte brieven van de Jellinek kliniek dan ook niet aannemelijk gemaakt dat de terugvordering voor haar onaanvaardbare sociale consequenties heeft. Nu zich in het geval van appellante geen dringende redenen voordoen in de hiervoor bedoelde zin, heeft het college gehandeld in overeenstemming met het ter zake van terugvordering gehanteerde beleid.
5.11.Ingevolge artikel 6.1, eerste lid, van de Beleidsregels wordt de ten onrechte of teveel verstrekte bijstand, kort gezegd, bruto teruggevorderd. Ingevolge het tweede lid, voor zover van belang, kan van bruto terugvordering worden afgezien indien de terugvordering is gebaseerd op artikel 58, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB die voortkomt uit herziening of intrekking op grond van artikel 54, derde lid, aanhef en onder b, van de WWB. In het geval van appellant gaat het om intrekking van de bijstand op grond van onderdeel a van artikel 54, derde lid, van de WWB. Het college heeft dan ook gehandeld in overeenstemming met het ter zake van brutering gehanteerde beleid.
5.12.Dat appellante ten tijde in geding gokverslaafd was, leidt niet tot het oordeel dat sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het college had moeten afwijken van het ter zake van terugvordering en/of brutering gevoerde beleid.
5.13.Hetgeen is overwogen in 5.11 en 5.12 geldt ook voor de brutering van het over januari 2011 teruggevorderde bedrag.
5.14.De te beoordelen periode loopt van 8 maart 2011 tot en met 24 maart 2011 (datum besluit op de aanvraag).
5.15.De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank, en de overwegingen waarop dat oordeel berust, dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij haar in 1.4 verwoorde verklaring tijdens het gesprek op 22 maart 2011 onder onaanvaardbare druk heeft afgelegd. Appellante heeft geen objectieve en verifieerbare gegevens overgelegd waaruit dit kan worden afgeleid. Van de juistheid van haar verklaring mag dus worden uitgegaan.
5.16.Uit de verklaring van 22 maart 2011 blijkt dat appellante ten tijde in geding, anders dan zij bij haar aanvraag had opgegeven, nog steeds gokte en daarmee nog steeds bedragen won. Hetgeen is overwogen in 5.3 tot en met 5.7 geldt dan ook evenzeer voor de hier te beoordelen periode.
5.17.Uit 5.3 tot en met 5.13 vloeit voort dat het hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak 1 niet slaagt, zodat deze uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt. Uit 5.16 en 5.17 vloeit voort dat het hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak 2 niet slaagt, zodat deze uitspraak eveneens voor bevestiging in aanmerking komt. Uit 5.14 volgt dat het beroep tegen het bestreden besluit 4 voor ongegrondverklaring in aanmerking komt.