ECLI:NL:RBGEL:2014:7132

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
18 november 2014
Publicatiedatum
17 november 2014
Zaaknummer
AWB - 14 _ 1804
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen WGA-besluiten en IVA-uitkering van werknemer; ontvankelijkheid van bezwaren door werkgever

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 18 november 2014 uitspraak gedaan in een beroep van een werkgever tegen besluiten van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) inzake de WGA-uitkering en de IVA-uitkering van een werknemer. De werkgever, eiseres, had bezwaar gemaakt tegen verschillende besluiten van het UWV, waaronder de toekenning van een WGA-uitkering en de beëindiging daarvan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de werkgever geen procesbelang had bij de bezwaren die zij had ingediend, omdat de WGA-uitkering van de werknemer op dat moment al was beëindigd en er geen financiële verplichtingen voor de werkgever bestonden. De rechtbank oordeelde dat het UWV de bezwaren van de werkgever ten onrechte ontvankelijk had verklaard. Het beroep van de werkgever werd gegrond verklaard, het bestreden besluit werd vernietigd en de rechtbank verklaarde de bezwaren alsnog niet-ontvankelijk. Tevens werd het UWV veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de werkgever, die op € 974 werden vastgesteld. De uitspraak benadrukt het belang van procesbelang in bestuursrechtelijke procedures en de voorwaarden waaronder een werkgever als belanghebbende kan worden aangemerkt in zaken betreffende uitkeringen aan werknemers.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: 14/1804

uitspraak van de meervoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiseres], eiseres

(gemachtigde: R.T. van Baarlen),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringente Arnhem, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 1 april 2010 heeft verweerder aan [naam werknemer] (hierna: werknemer) met ingang van 8 juni 2010 een loongerelateerde werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA) ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend en werknemer in dat verband volledig arbeidsongeschikt geacht.
Bij besluit van 16 juli 2010 heeft verweerder het dagloon gewijzigd en is de WIA-uitkering verhoogd. Bij besluit van 21 september 2010 heeft verweerder werknemer onveranderd volledig arbeidsongeschikt geacht en hem per 8 oktober 2010 een WGA-loonaanvullingsuitkering toegekend. Bij besluit van 5 juli 2011 heeft verweerder deze WGA-loonaanvullingsuitkering per 20 juli 2011 verhoogd.
Bij besluit van 26 september 2011 heeft verweerder de betaling van de uitkering met ingang van 1 oktober 2011 opgeschort en bij besluit van 10 november 2011 heeft verweerder de WGA-uitkering van werknemer met ingang van 1 september 2011 beëindigd.
Bij besluit van 6 september 2013 heeft verweerder aan werknemer met ingang van 22 mei 2013 een uitkering inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA-uitkering) ingevolge de Wet WIA toegekend. In een begeleidende brief van dezelfde datum heeft verweerder eiseres meegedeeld dat zij als belanghebbende wordt beschouwd bij dat besluit en de premievaststelling per 2014 wijzigt.
Het besluit van 6 september 2013 heeft verweerder aan eiseres gezonden, net als de besluiten van 1 april 2010, 16 juli 2010, 21 september 2010, 5 juli 2011, 26 september 2011 en 10 november 2011.
Tegen deze besluiten heeft eiseres tijdig bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 6 februari 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 september 2014. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde en namens verweerder is verschenen mr. M.S. Winkel.

Overwegingen

1. Werknemer was van 14 augustus 2006 tot en met 13 augustus 2009 in dienst van eiseres. Met ingang van 10 juni 2008 heeft werknemer zich ziek gemeld. Nadien heeft inzake de WGA-uitkering besluitvorming plaatsgevonden zoals vermeld onder 'procesverloop'.
Eiseres is sedert 1 januari 2012 eigenrisicodrager WGA.
Op 22 mei 2013 heeft verweerder van werknemer een brief, inclusief loonstroken, ontvangen en (wederom) om een WIA-uitkering verzocht. Dit heeft geleid tot toekenning van de IVA-uitkering met ingang van 22 mei 2013.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren ongegrond verklaard.
2. De vraag die de rechtbank eerst zal beantwoorden is of eiseres een procesbelang
had bij haar bezwaar. Indien dit niet het geval was had verweerder het bezwaar van eiser bij
het bestreden besluit niet-ontvankelijk moeten verklaren (zie de uitspraak van de Centrale
Raad van Beroep (CRvB) van 14 oktober 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3360).
3. Eiseres heeft ter zitting op vragen van de rechtbank geantwoord dat zij met haar bezwaar veilig wilde stellen dat zij geen financiële gevolgen zal ondervinden van de in geding zijnde besluiten inzake het recht op WIA-uitkering van werknemer en dat zij niet bepleit dat werknemer (eerder) recht had op een IVA-uitkering. Volgens eiseres heeft verweerder haar ten onrechte als belanghebbende aangemerkt en haar ten onrechte een WIA-uitkering toegerekend, op grond waarvan in een later stadium de aan werknemer betaalde WIA-uitkering zou kunnen worden verhaald.
4. De rechtbank overweegt allereerst dat de vraag of eiseres in bezwaar een
procesbelang toekwam wordt bepaald door de grondslag en reikwijdte van de besluiten
waartegen het bezwaar gericht is. Dit zijn de onder 'procesverloop' genoemde besluiten
inzake de toekenning en wijziging van de WIA-uitkering aan werknemer.
Anders dan eiseres heeft bepleit, dienen de brief van 6 september 2013 aan eiseres, de
aanbiedingsbrief bij het besluit van 6 september 2013, en het bestreden besluit niet (tevens)
te worden aangemerkt als een zogeheten toerekeningsbesluit. Dat die stukken zouden moeten
worden aangemerkt als toerekeningsbesluit kan ook niet worden afgeleid uit het feit dat
verweerder de WIA-besluiten heeft toegezonden aan eiseres onder de mededeling dat eiseres
belanghebbende is. Naar vaste rechtspraak van de CRvB is eiseres immers als ex-werkgever
categoraal belanghebbende bij deze WIA-besluiten en ingevolge artikel 3:41 van de
Algemene wet bestuursrecht dienen deze besluiten aan een belanghebbende te worden
toegezonden. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de CRvB van
14 februari 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:436.
De rechtbank merkt overigens nog op dat verweerder ter zitting heeft verklaard dat ter zake
geen toerekenings- of verhaalsbesluiten zijn genomen.
Met betrekking tot de per 22 mei 2013 toegekende IVA-uitkering
5. Op grond van de Wet WIA gelden voor eiseres geen (financiële) verplichtingen in
het geval dat is vastgesteld dat een werknemer recht heeft op een IVA-uitkering. Het enkele
feit dat eiseres op grond van vaste rechtspraak van de CRvB als een zogenoemd categoraal
belanghebbende heeft te gelden bij besluiten inzake toekenning, herziening of intrekking van
een arbeidsongeschiktheidsuitkering (bijvoorbeeld de uitspraak van 24 februari 2012,
ECLI:NL:CRVB:2012:BV7065), brengt niet mee dat eiseres daarom ook moet worden
geacht bij het maken van bezwaar een concreet belang te hebben. Daarvoor is immers ook
vereist dat het resultaat dat de indiener van het bezwaar- of (hoger)beroepschrift met het
maken van bezwaar of indienen van (hoger) beroep nastreeft ook daadwerkelijk kan worden
bereikt en dat het realiseren daarvan voor betrokkene feitelijke betekenis heeft (uitspraak van
de CRvB van 1 juni 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BA6367). Uit hetgeen eiseres heeft
aangevoerd, valt niet op te maken welk resultaat in vorenbedoelde zin haar voor ogen
stond bij het aanvechten van de toekenning van de IVA-uitkering. Eiseres heeft ook
overigens geen vordering ingediend op grond waarvan zou kunnen dan wel moeten worden
aangenomen dat zij uit andere hoofde dan op grond van de Wet WIA enig direct tot de
rechtsstrijd tussen partijen te herleiden procesbelang bij een beslissing op bezwaar had.
Met betrekking tot de beslissing op het bezwaar tegen de besluiten van 1 april 2010, 16 juli 2010, 21 september 2010, 5 juli 2011, 26 september 2011 en 10 november 2011.
6. Eiseres heeft gesteld dat nu de WGA-uitkering bij besluit van 10 november 2011 is beëindigd, er op 1 januari 2012, ingangsdatum eigenrisicodragerschap, geen aan eiseres toe te rekenen WGA-uitkeringen waren en eiseres dus geen financieel risico loopt.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat uit hetgeen eiseres heeft aangevoerd niet
duidelijk is geworden welk resultaat haar voor ogen stond bij het aanvechten van de
besluiten inzake de WGA-uitkering. Niet valt daarom in te zien welk concreet en
feitelijk belang eiseres had bij het bezwaar. Eiseres heeft ook overigens geen vordering
ingediend op grond waarvan zou kunnen dan wel moeten worden aangenomen dat zij uit
andere hoofde dan op grond van de Wet WIA enig direct tot de rechtsstrijd tussen partijen te
herleiden procesbelang had bij een beslissing op bezwaar.
Conclusies
7. Op grond van het bovenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat verweerder de bezwaren van eiseres ten onrechte ontvankelijk heeft verklaard. Het beroep van eiseres is derhalve gegrond, het bestreden besluit zal worden vernietigd en de rechtbank zal, doende wat verweerder had behoren te doen, met toepassing van het bepaalde in artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, de bezwaren alsnog niet-ontvankelijk verklaren.
8. De rechtbank ziet aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Er is sprake van beroepsmatig verleende bijstand. De rechtbank heeft de kosten daarvan begroot op € 974 (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 487 en een wegingsfactor 1). Eiseres heeft niet gesteld andere kosten te hebben gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • verklaart de bezwaren tegen de besluiten van 1 april 2010, 16 juli 2010, 21 september 2010, 5 juli 2011, 26 september 2011, 10 november 2011 en 6 september 2013 niet-ontvankelijk;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 974 en
  • bepaalt dat verweerder het griffierecht ad € 328 aan eiseres vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.C.G. Okhuizen, voorzitter, mr. H.J. Klein Egelink en mr. C.W.C.A. Bruggeman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.W.M. Litjens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
Griffier
Voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.