ECLI:NL:CRVB:2014:3360
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid bezwaar en procesbelang in sociale zekerheidsrechtelijke context
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 oktober 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de uitspraken van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft de ontvankelijkheid van het bezwaar van betrokkene, die sinds 1 december 1996 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Betrokkene had een verzoek ingediend om ontheffing van de actieve arbeidsverplichting vanwege mantelzorg voor haar visueel gehandicapte dochter. Dit verzoek werd door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam afgewezen op 1 september 2011. Na een aantal beslissingen en een tussenuitspraak van de rechtbank, waarin werd geoordeeld dat het college onvoldoende had gemotiveerd waarom betrokkene niet-ontvankelijk was, heeft het college op 28 november 2012 het bezwaar van betrokkene opnieuw niet-ontvankelijk verklaard.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat betrokkene ten tijde van het besluit van 22 mei 2012 geen procesbelang meer had bij de beoordeling van haar bezwaar tegen het besluit van 1 september 2011, omdat haar bijstand al was beëindigd. De Raad concludeerde dat het college betrokkene al bij dat besluit niet-ontvankelijk had moeten verklaren. De rechtbank had dit niet onderkend, wat leidde tot de vernietiging van de aangevallen uitspraken. De Raad verklaarde het beroep tegen het besluit van 22 mei 2012 gegrond, vernietigde dat besluit en verklaarde het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 1 september 2011 niet-ontvankelijk. De uitspraak benadrukt het belang van procesbelang in bestuursrechtelijke procedures en de noodzaak voor een zorgvuldige motivering door bestuursorganen.