ECLI:NL:CRVB:2014:436

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 februari 2014
Publicatiedatum
14 februari 2014
Zaaknummer
12-2867 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaar van werkgever tegen WIA-uitkering niet-ontvankelijk verklaard, terugwijzing naar rechtbank

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 februari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Utrecht. De zaak betreft een bezwaar van een werkgever tegen de toekenning van een WIA-uitkering aan een (ex-)werknemer. De (ex-)werknemer had op 24 januari 2011 van het Uwv te horen gekregen dat hij niet in aanmerking kwam voor een uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Dit besluit werd later door het Uwv herzien, en de (ex-)werknemer kreeg per 17 september 2010 een WGA-uitkering toegekend. De werkgever, appellante, heeft bezwaar aangetekend tegen dit besluit, maar de rechtbank verklaarde haar beroep niet-ontvankelijk omdat zij het beroepschrift te laat had ingediend.

In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat het bestreden besluit niet op de juiste wijze aan haar bekend was gemaakt, omdat zij dit pas op 15 augustus 2011 had ontvangen. De Raad oordeelt dat de termijn voor het indienen van bezwaar pas begint te lopen op de dag na de bekendmaking aan de werkgever. Aangezien appellante het besluit pas in augustus 2011 heeft ontvangen, was haar bezwaar tijdig ingediend. De Raad vernietigt de uitspraak van de rechtbank en wijst de zaak terug naar de rechtbank Utrecht voor een inhoudelijke beoordeling.

Daarnaast heeft de Raad het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante in hoger beroep, begroot op € 974,-, en het Uwv moet ook het griffierecht van € 466,- vergoeden aan appellante. Deze uitspraak benadrukt het belang van correcte bekendmaking van besluiten aan alle betrokken partijen in het bestuursrecht.

Uitspraak

12/2867 WIA
Datum uitspraak: 14 februari 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 3 april 2012, 11/3930 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante]gevestigd te [vestigingsplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
W.J.A. van Norden ((ex-)werknemer)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J. Heek, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand, hoger beroep ingesteld.
Desgevraagd heeft de (ex-)werknemer meegedeeld dat hij als partij aan het geding in hoger beroep wil deelnemen, maar dat hij geen toestemming geeft om zijn medische gegevens aan appellante ter kennis te brengen.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Namens de (ex-)werknemer heeft mr. M. Vetkamp, advocaat, gebruik gemaakt van de geboden gelegenheid een schriftelijke uiteenzetting over de zaak te geven.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 december 2013. Namens appellante is verschenen [naam A.], bijgestaan door mr. Heek. Tevens is verschenen de (ex-)werknemer, bijgestaan door mr. Vetkamp. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. A.J.G. Lindeman.

OVERWEGINGEN

1.1. Bij besluit van 24 januari 2011 heeft het Uwv aan de (ex-)werknemer medegedeeld dat hij met ingang van 17 september 2010 niet in aanmerking komt voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat hij voor minder dan 35% arbeidsongeschikt is en er met ingang van 23 september 2010 geen sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid.
1.2. Bij besluit van 9 juni 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van de (ex-)werknemer tegen het besluit van 24 januari 2011 gegrond verklaard en aan de (ex-)werknemer per 17 september 2010 een WGA-uitkering toegekend.
1.3. Op verzoek van appellante heeft het Uwv een kopie van het bestreden besluit aan appellante doen toekomen, welke zij op 15 augustus 2011 heeft ontvangen. Appellante heeft bij schrijven van 16 september 2011 bezwaar aangetekend tegen het bestreden besluit. Het Uwv heeft het bezwaarschrift bij brief van 21 september 2011 aangemerkt als een beroepschrift en dit als zodanig doorgezonden naar de rechtbank.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante niet-ontvankelijk verklaard. Daartoe heeft zij overwogen dat het bestreden besluit op de juiste wijze bekend is gemaakt nu het op 9 juni 2011 aan de (ex-)werknemer is verzonden. Naar het oordeel van de rechtbank is de beroepstermijn aangevangen op 10 juni 2011 en op 21 juli 2011 geëindigd. Voor de rechtbank staat derhalve vast dat appellante met het indienen van het beroepschrift op 16 september 2011 het beroep na afloop van de termijn van zes weken heeft ingediend. Nu appellante het besluit op 15 augustus 2011 heeft ontvangen en zij eerst op 16 september 2011 beroep heeft ingesteld, heeft appellante niet zo spoedig mogelijk als redelijkerwijs verlangd mag worden beroep ingesteld. Omdat appellante geen omstandigheden heeft aangevoerd en daarvan evenmin is gebleken, die indiening van het beroepschrift buiten de daarvoor gestelde redelijke termijn van veertien dagen rechtvaardigen, is naar het oordeel van de rechtbank het verzuim niet verschoonbaar.
3.
In hoger beroep heeft appellante - kort samengevat - doen aanvoeren dat het bestreden besluit niet op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt, omdat dit besluit niet aan haar als belanghebbende op 9 juni 2011 is toegezonden. Zij is van mening dat zij na de ontvangst van het bestreden besluit op 15 augustus 2011 nog de volle zes weken ter beschikking had om beroep in te stellen.
4.
De Raad komt de volgende beoordeling.
4.1.
Vast staat dat het bestreden besluit destijds niet is verzonden aan appellante en dat appellante eerst kennis heeft genomen van het bestreden besluit op 15 augustus 2011. Onder deze omstandigheden ziet de Raad in lijn met zijn uitspraak van bijvoorbeeld 22 maart 2004 (ECLI:NL:CRVB:2004:AO7429) geen aanleiding het beroepschrift - reeds - wegens
niet-tijdigheid daarvan niet-ontvankelijk te achten.
4.2.
Bij een stelsel, zoals hier aan de orde, waarin een aanspraak van een werknemer op een
WIA-uitkering krachtens een wettelijk voorschrift in belangrijke mate wordt verhaald op de werkgever waarbij de (ex-)werknemer in dienst was, brengt artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) mee dat besluiten omtrent (het bedrag van) de uitkering ook aan de werkgever bekendgemaakt dienen te worden. Derhalve vangt de termijn voor de werkgever om tegen zodanig besluit rechtsmiddelen aan te wenden ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Awb (eerst) aan op de dag na de bekendmaking van het besluit aan de werkgever.
4.3.
Nu het bestreden besluit pas in augustus 2011 aan appellante is bekendgemaakt, door toezending per post van een kopie van het besluit, zodanig dat het, naar onweersproken door appellante is gesteld, door haar is ontvangen op 15 augustus 2011 is het bezwaar dat appellante bij brief van 16 september 2011 tegen dat besluit heeft gemaakt, dat door het Uwv is ontvangen op 19 september 2011, ontvankelijk nu dit voor het einde van de zes weken termijn van artikel 6:8 van de Awb is ontvangen. De Raad deelt derhalve het oordeel van de rechtbank over de ontvankelijkheid van het bezwaar niet, zodat appellantes hiertegen gerichte grieven slagen.
4.4.
Uit hetgeen onder 4.1. tot en met 4.3. is overwogen vloeit voort dat de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De rechtbank is niet toegekomen aan de inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit. De Raad heeft zich beraden op de vraag of de zaak naar de rechtbank moet worden teruggewezen. In aanmerking nemend dat appellante, desgevraagd ter zitting van de Raad, heeft te kennen gegeven prijs te stellen op een inhoudelijke beoordeling door de rechtbank, ziet de Raad aanleiding om de zaak met toepassing van artikel 26, eerste lid, onder b, van de Beroepswet, terug te wijzen naar de rechtbank.
5.
De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 974,- voor verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst de zaak ter verdere behandeling terug naar de rechtbank Utrecht;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante in hoger beroep tot een bedrag groot € 974,-;
  • bepaalt dat het Uwv aan appellante het betaalde griffierecht van € 466,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en R.E. Bakker en
B.W.N. de Waard als leden, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 februari 2014.
(getekend) J.W. Schuttel
(getekend) I.J. Penning
IvR