In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 12 augustus 2014 uitspraak gedaan over de naheffingsaanslagen belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) die aan eiseres, een BV, zijn opgelegd. De naheffingsaanslagen betroffen drie auto’s, waarbij eiseres had gekozen voor een taxatierapport om de afschrijving te bepalen. De rechtbank oordeelde dat de door eiseres overgelegde taxatierapporten niet voldeden aan de eisen, omdat deze uitgingen van een koerslijstwaarde en niet van een specifiek waardeoordeel voor de betreffende auto. Dit leidde tot de conclusie dat de naheffingsaanslagen terecht waren opgelegd.
De rechtbank stelde vast dat de inspecteur van de Belastingdienst de handelsinkoopwaarden van de auto’s had vastgesteld op basis van hertaxatierapporten. Eiseres had de auto’s op de Nederlandse markt gekocht, en de rechtbank oordeelde dat de eigen aankoopcijfers van eiseres indicatief waren voor de handelswaarde. De rechtbank verwierp de argumenten van eiseres dat de hertaxatierapporten niet bruikbaar waren vanwege vermeende fouten en dat de koerslijst gunstiger zou zijn. De rechtbank benadrukte dat bij de aangifte was gekozen voor een taxatie, waardoor het niet mogelijk was om achteraf een andere methode te kiezen.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank de beroepen met betrekking tot de Jeep [F] en Jeep [G] ongegrond, maar het beroep met betrekking tot de Alfa Romeo werd gegrond verklaard, wat leidde tot een vermindering van de naheffingsaanslag. De rechtbank veroordeelde de inspecteur in de proceskosten van eiseres en gelastte de terugbetaling van het griffierecht.