Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
uitspraak van de meervoudige belastingkamer van 24 juni 2014
[X], te [Z], eiser
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Utrecht, verweerder.
Procesverloop
- navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) voor de jaren 1990 tot en met 2000;
- navorderingsaanslagen vermogensbelasting (hierna: VB) voor de jaren 1991 tot en met 2000.
(alle bedragen in guldens)
Overwegingen
[000]te willen opvragen. (…)
- hij de bankrekening heeft geopend toen in hij in Italië werkzaam was als tandarts (in de jaren 1987 tot 1989);
- hij heimelijk gelden vanuit Italië op deze rekening heeft gestort omdat de Italiaanse wetgeving uitvoer van deviezen verbood;
- het gaat om een bedrag van circa fl. 40.000;
- het om een deposito- of renterekening ging;
- hij het gehele saldo van de rekening heeft opgenomen bij zijn terugkeer naar Nederland in 1989 en dat het geld is besteed aan de verhuizing en inrichting van zijn nieuwe woning;
- hij in de veronderstelling was dat de rekening na het opnemen van het gehele saldo zou worden opgeheven;
- hij geen bankafschriften in zijn bezit heeft (gehad);
- hij geen openheid van zaken heeft gegeven aan de Nederlandse fiscus uit angst voor een reactie van de Italiaanse fiscus met betrekking tot de uitvoer van deviezen;
- de bankrekening in het jaar 2002 door de KB-Lux spontaan is opgeheven en dat hij daar geen enkele actieve bemoeienis mee heeft gehad;
- hij geen verklaring heeft voor het negatieve saldo op de bankrekening op 31 januari 1994 maar vermoedt dat het gaat om door de bank in rekening gebrachte kosten.
afgeleid die in acht moeten worden genomen bij het opleggen van een navorderingsaanslag met toepassing van de verlengde navorderingstermijn teneinde te voorkomen dat wordt gehandeld in strijd met de artikelen 49 en 56 EG (thans: artikelen 56 en 63 VWEU). Deze regels komen er op neer dat, indien een lidstaat beschikt over aanwijzingen van het bestaan van spaartegoeden die worden aangehouden in een andere lidstaat en naar aanleiding daarvan een navorderingsaanslag wordt opgelegd na afloop van de navorderingstermijn die zou gelden voor in de eigen staat aangehouden banktegoeden, de navorderingsaanslag dient te worden opgelegd met inachtneming van het tijdsverloop dat na het opkomen van de bedoelde aanwijzingen noodzakelijkerwijs is gemoeid met (i) het verkrijgen van de inlichtingen die nodig zijn voor het bepalen van de verschuldigde belasting, en tevens (ii) het met redelijke voortvarendheid voorbereiden en vaststellen van een aanslag aan de hand van de gegevens die de inspecteur ter beschikking staan. Indien bij het opleggen van de navorderingsaanslagen een onverklaarbare vertraging aan de zijde van verweerder is opgetreden van meer dan zes maanden, moet ervan uit worden gegaan dat de vereiste voortvarendheid niet in acht is genomen (vergelijk Hoge Raad 27 september 2013, nr. 12/00738, ECLI:NL:HR:2013:717).
Nadat eind oktober 2002 duidelijk werd dat eiser de gevraagde gegevens en inlichtingen niet zou gaan verstrekken, heeft verweerder eiser daartoe voor de laatste maal in de gelegenheid gesteld en eiser daarbij gewezen op de gevolgen van het niet voldoen aan zijn verplichtingen tot informatieverstrekking. Vervolgens heeft verweerder op 11 november 2002 de navorderingsaanslagen IB/PVV 1990 en VB 1991 aangekondigd, welke met dagtekening 31 december 2002 zijn opgelegd.
aangehouden bankrekeningen heeft gevraagd, waarbij tevens is gewezen op de gevolgen van
het niet voldoen aan de inlichtingenplicht.
beroepen. Door in een zo laat stadium alsnog deze stelling in te nemen, zonder redelijke verklaring, die ontbreekt, waarom dit niet eerder had kunnen worden gedaan, handelt eiser in strijd met de goede procesorde.
Ook dit dient als een bijzondere omstandigheid te worden aangemerkt die een langere termijn rechtvaardigt. Hetgeen hiervoor is overwogen leidt tot de conclusie dat geen sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn die een vergoeding van immateriële schade rechtvaardigt.
Beslissing
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar betreffende de beroepen tegen de navorderingsaanslagen IB/PVV over de jaren 1990, 1999 en 2000 voorzover het de boetes betreft;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar betreffende de beroepen tegen de navorderingsaanslagen VB over de jaren 1991, 1999 en 2000 voorzover het de boetes betreft;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar betreffende de navorderingsaanslagen IB/PVV 1991 tot en met 1997;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar betreffende de navorderingsaanslagen VB 1992 tot en met 1998;
- vernietigt de navorderingsaanslagen IB/PVV 1991 tot en met 1997;
- vernietigt de navorderingsaanslagen VB 1992 tot en met 1998;
- vernietigt de beschikkingen heffingsrente over deze jaren;
- vernietigt de bij de navorderingsaanslagen IB/PVV 1991, 1998, 1999 en 2000 en de navorderingsaanslagen VB 1991, 1999 en 2000 opgelegde boetes;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraken op bezwaar;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 1.825,50;
- gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 88 vergoedt;
- wijst het verzoek om immateriële schadevergoeding af.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;