ECLI:NL:RBDHA:2025:9856

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 juni 2025
Publicatiedatum
5 juni 2025
Zaaknummer
NL25.15922
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van een Jamaicaanse moeder en haar kinderen in het kader van de Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiseres, een Jamaicaanse vrouw, tegen het besluit van de minister van Asiel en Migratie om haar asielaanvraag niet in behandeling te nemen. De rechtbank behandelt de zaak op 21 mei 2025, waarbij eiseres, haar drie kinderen en hun gemachtigden aanwezig zijn. Eiseres heeft haar asielaanvraag op 30 december 2024 ingediend, maar de minister heeft deze afgewezen op basis van de Dublinverordening, die bepaalt dat Spanje verantwoordelijk is voor de behandeling van haar aanvraag. Eiseres stelt dat de overdracht aan Spanje een onevenredige hardheid voor haar en haar kinderen met zich meebrengt, en dat de belangen van de kinderen onvoldoende zijn meegewogen door de minister.

De rechtbank overweegt dat de minister in zijn besluit voldoende gemotiveerd heeft waarom de asielaanvraag niet in behandeling is genomen. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij bij overdracht aan Spanje een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met de mensenrechten. De rechtbank concludeert dat de minister de belangen van de kinderen in zijn afweging heeft betrokken, maar dat de persoonlijke omstandigheden van eiseres en haar kinderen niet zodanig zijn dat de overdracht aan Spanje onevenredig hard zou zijn. De rechtbank wijst het beroep van eiseres af, waardoor het besluit van de minister in stand blijft.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.15922

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres],V-nummer: [nummer], eiseres, mede ten behoeve van haar drie kinderen
[naam 1],
[naam 2]en
[naam 3]
(gemachtigde: mr. D. van Elp),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. R.R. Scholtens).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiseres met het bestreden besluit van
4 april 2025 niet in behandeling genomen omdat Spanje verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 21 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, haar kinderen, de gemachtigde van eiseres, [naam 4] als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

2.1.
Eiseres stelt van Jamaicaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum 1] 1985. Zij heeft haar asielaanvraag in Nederland op 30 december 2024 ingediend. De onderhavige asielprocedure heeft mede betrekking op de drie kinderen van eiseres: [naam 1]
, geboren op [geboortedatum 2] 2007, [naam 2], geboren op [geboortedatum 3] 2010, en [naam 3], geboren op [geboortedatum 4] 2012, allen met de Jamaicaanse nationaliteit.
2.2.
Uit onderzoek in EU-VIS is gebleken dat Spanje een Schengenvisum heeft verleend aan het gezin met een geldigheidsduur van 20 december 2024 tot 10 januari 2025. Het visum was dus nog geldig op het moment van de asielaanvraag in Nederland. Nederland heeft op 27 januari 2025 Spanje verzocht om eiseres en de kinderen over te nemen op grond van artikel 12, tweede of derde lid, van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening). Spanje heeft dit overnameverzoek op 25 maart 2025 aanvaard op grond van artikel 12, tweede lid, van de Dublinverordening.
2.3.
Met het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag van eiseres met toepassing van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) niet in behandeling genomen, omdat Spanje op grond van de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. Verweerder stelt dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij bij overdracht aan Spanje een reëel risico loopt op een met artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest) of artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) strijdige behandeling. Ook heeft eiseres volgens verweerder geen andere redenen aannemelijk gemaakt die aanleiding geven om haar asielaanvraag in Nederland in behandeling te nemen.

Beoordeling door de rechtbank

3. Eiseres voert allereerst aan dat alles wat eerder is gesteld als herhaald en ingelast moet worden beschouwd. De rechtbank overweegt dat verweerder in het voornemen en het bestreden besluit gemotiveerd ingegaan is op hetgeen reeds door of namens eiseres is vermeld en gesteld in de voorfase. Voor zover eiseres in beroep niet heeft geconcretiseerd op welke punten deze motivering ontoereikend is, kan de enkele herhaling van hetgeen hij hiervoor heeft aangevoerd, in beroep niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. De rechtbank zal zich dan ook beperken tot de bespreking van de gronden die in beroep zijn aangevoerd.
4. Eiseres voert aan dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom geen toepassing is gegeven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. Volgens eiseres is het niet juist dat enkel toepassing kan worden gegeven aan artikel 17 van de Dublinverordening als niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Eiseres verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 25 februari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:717.
Eiseres stelt verder dat verweerder onvoldoende is ingegaan op de bijzondere individuele omstandigheden van het gezin en op de belangen van de kinderen, in welk verband zij zich beroept op artikel 3 van het Internationaal verdrag inzake de rechten van het Kind (IVRK). Verweerder heeft ten onrechte niet bij de beoordeling betrokken dat eiseres heeft verklaard dat de kinderen van eiseres in Nederland naar school gaan en dat eiseres hier familie heeft die haar helpt bij de opvoeding van haar kinderen. Verweerder dient het belang van de kinderen van eiseres vast te stellen. Eiseres verwijst in dit kader naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, van 16 oktober 2024 (ECLI:NL:RBDHA:2024:16732) en een uitspraak van de Afdeling van 13 juni 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:1671).
Eiseres heeft verklaard dat zij zich zorgen maakt om haar kinderen en dat het haar kinderen mentaal zal beïnvloeden als zij van school moeten. Haar kinderen wortelen nu hier in Nederland, hebben hier vrienden en vriendinnen en leren de taal. Het zal impact hebben als zij die start opnieuw moeten maken. Het geestelijk welzijn van de kinderen is een concreet belang waarmee verweerder ten onrechte geen rekening mee heeft gehouden. De door verweerder gemaakte belangenafweging is dan ook niet afdoende, aldus eiseres. Op de zitting is aanvullend aangevoerd dat verweerder in de bestuurlijke fase onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar relevante persoonlijke belangen van de gezinsleden. In dat kader is verwezen naar artikel 6 van de Dublinverordening en is een beroep gedaan op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen van 30 juli 2024 (ECLI:NL:RBDHA:2024:11858).
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat ten aanzien van Spanje in het algemeen van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Ter beoordeling staat of in het geval van eiseres en haar kinderen sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat de overdracht van het gezin aan Spanje van een onevenredige hardheid getuigt en of verweerder in dat kader voldoende de belangen van de (minderjarige) kinderen heeft meegewogen.
4.2.
Voor zover eiseres met de verwijzing naar de Afdelingsuitspraak van 25 februari 2025 heeft bedoeld te betogen dat verweerder de beoordeling in het kader van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening in de onderhavige zaak op een onjuiste wijze heeft verricht door teveel de nadruk te leggen op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, volgt de rechtbank dit betoog niet. Verweerder heeft in het besluit beoordeeld of aanleiding bestaat toepassing te geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. In dat kader heeft verweerder, in lijn met het beleid in C2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000, beoordeeld of er concrete aanwijzingen zijn dat – in dit geval – Spanje zijn internationale verplichtingen niet nakomt. Daarnaast heeft verweerder echter ook beoordeeld, eveneens in overeenstemming met het voormelde beleid, of er bijzondere individuele omstandigheden zijn die overdracht aan Spanje onevenredig hard maken. Uit het voorgaande blijkt dat verweerder niet als uitgangspunt heeft genomen dat voor toepassing van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening enkel ruimte bestaat indien niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Verweerder heeft uitdrukkelijk ook de persoonlijke omstandigheden van het gezin in overweging genomen, zoals nader zal worden toegelicht in de volgende overwegingen.
4.3.
Zowel eiseres als haar (inmiddels meerderjarige) dochter zijn op 9 januari 2025, afzonderlijk van elkaar gehoord door verweerder. In deze gehoren zijn eiseres en haar dochter in de gelegenheid gesteld om hun bezwaren tegen een overdracht aan Spanje kenbaar te maken en aan te geven of er een bijzondere reden is om in Nederland asiel te vragen. De rechtbank ziet in de afgelegde verklaringen geen aanleiding voor de conclusie dat tijdens de gehoren nader doorgevraagd had moeten worden. Eisers hebben bovendien na afloop van de gehoren aanvullende informatie over hun belangen kunnen verstrekken in de correcties en aanvullingen van 5 februari 2025 en in de zienswijze van 18 februari 2025 naar aanleiding van het voornemen. Gelet op het voorgaande volgt de rechtbank eiseres niet in het standpunt dat verweerder voorafgaand aan het nemen van het besluit onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar relevante individuele omstandigheden. De uitspraak van zittingsplaats Groningen van 30 juli 2024 waarop eiseres zich ter zitting heeft beroepen, ziet niet op een vergelijkbare situatie, nu het in die zaak ging om een kwetsbaar gezin met vier zeer jonge kinderen en ouders die beiden kampten met medische problemen.
Verweerder heeft in het besluit van belang geacht dat de drie kinderen gezamenlijk met eiseres aan Spanje zullen worden overgedragen zodat het gezin bijeen wordt gehouden en waardoor volgens verweerder niet valt in te zien dat overdracht aan Spanje nadelige consequenties zal hebben voor het welzijn en de sociale ontwikkeling van de kinderen. Verweerder is in het bestreden besluit verder ingegaan op de aangevoerde omstandigheid dat de drie kinderen in Nederland naar school gaan en op de verklaringen dat de kinderen hier gewend zijn geraakt, dat eiseres bang is dat het de kinderen mentaal beïnvloedt als zij van school moeten en dat er een familielid in Nederland is die het gezin ondersteunt. Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze aangevoerde omstandigheden onvoldoende zijn om aan te nemen dat overdracht aan Spanje onevenredig hard is. Verweerder heeft daarbij kunnen betrekken dat de kinderen in Spanje ook opvang kunnen krijgen, naar school kunnen gaan en sociale contacten kunnen aangaan. En in dit kader verder dat eiseres en haar kinderen niet eerder in Spanje hebben verbleven en dus nog geen persoonlijke ervaringen hebben opgedaan met dat land. Eiseres heeft pas in beroep aangevoerd dat een familielid haar helpt bij de opvoeding van haar kinderen, zodat verweerder deze omstandigheid niet heeft kunnen meewegen in het bestreden besluit. Ter zitting is gebleken dat dit familielid een oom betreft. Eiseres heeft echter niet nader geconcretiseerd of onderbouwd wat de rol van deze oom bij de opvoeding van haar kinderen is. Daarom is ook hierin geen reden gelegen voor het oordeel dat overdracht aan Spanje van een onevenredige hardheid getuigt. De verklaring van de zoon van eiseres ter zitting dat de Spaanse taal lastig is, geeft daartoe evenmin aanleiding, ook niet in samenhang bezien met de overige aangevoerde omstandigheden. Voor vele andere vreemdelingen geldt dat zij na overdracht aan een andere lidstaat een nieuwe taal moeten leren.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder voldoende rekening gehouden met de aangevoerde individuele omstandigheden van het gezin en met de belangen van de (minderjarige) kinderen. Het beroep op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, van 16 oktober 2024 en op de uitspraak van de Afdeling van 13 juni 2022 kan niet slagen, nu de persoonlijke situatie van de vreemdelingen in die zaken niet vergelijkbaar zijn met de persoonlijke situatie van eiseres en haar kinderen.
4.4.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om het asielverzoek van eiseres onverplicht aan zich te trekken op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E. Bos, rechter, in aanwezigheid van P. Deinum, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.