ECLI:NL:RBDHA:2024:11858

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 juli 2024
Publicatiedatum
30 juli 2024
Zaaknummer
NL24.23662 en NL24.23664
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvragen en het interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, op 30 juli 2024, zijn de beroepen van eisers gegrond verklaard. Eisers, van Syrische afkomst, hadden aanvragen ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, die door de staatssecretaris niet in behandeling waren genomen op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Kroatië. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris onvoldoende zorgvuldig onderzoek heeft verricht en niet voldoende heeft gemotiveerd waarom hij geen gebruik heeft gemaakt van de bevoegdheid van artikel 17 van de Dublinverordening. De rechtbank benadrukte dat de belangen van de kinderen van eisers niet adequaat zijn meegewogen in de besluitvorming. De rechtbank heeft de bestreden besluiten vernietigd en de staatssecretaris opgedragen om opnieuw op de aanvragen te beslissen, met inachtneming van de belangen van de kinderen en de medische situatie van de ouders. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld tot betaling van proceskosten aan eisers.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.23662 en NL24.23664

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[…] , V-nummers: [nummer] en [nummer] , eisers

mede namens:
[kind 1], geboren op [geboortedatum] , V-nummer [nummer]
[kind 2], geboren op [geboortedatum] , V-nummer [nummer]
[kind 3], geboren op [geboortedatum] , V-nummer [nummer]
[kind 4], geboren op [geboortedatum] , V-nummer [nummer] ,
tezamen: de kinderen
(gemachtigde: mr. H.M.A. Breuls),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. P. Boelhouwer).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen het niet in behandeling nemen van de aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvragen met de bestreden besluiten van
6 juni 2024 niet in behandeling genomen omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de aanvragen.
1.1.
De rechtbank heeft de beroepen op 10 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van eisers, B. Epozdemir als tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvragen van eisers. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eisers hebben aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart de beroepen gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. Eisers stellen van Syrische afkomst te zijn en te zijn geboren op respectievelijk
[geboortedatum] en [geboortedatum] . Eisers hebben vier kinderen, die ten tijde van de uitspraak [leeftijden] jaar oud zijn. De kinderen zijn in Turkije geboren en hebben de Syrische nationaliteit. Eisers zijn Koerden en woonden in Syrië in de stad [woonplaats] . Eisers stellen dat zij Syrië in september 2014 zijn ontvlucht en naar Turkije zijn gegaan. Eiseres stelt dat zij bij de aardbeving in Turkije op 6 februari 2023 een miskraam heeft gehad van de tweeling waarvan zij zeven maanden zwanger was. Zij stellen dat zij toen als Syrische Koerden niet goed te zijn geholpen door de Turkse autoriteiten. Zij zijn Kroatië ingereisd op
27 september 2023 en Oostenrijk op 29 september 2013. Eisers zijn op 19 december 2023 in Nederland aangekomen en hebben zich die dag in Ter Apel gemeld.
Totstandkoming van de besluiten
5. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die regelgeving staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland op 14 februari 2024 bij Kroatië verzoeken om terugname gedaan. Kroatië heeft de verzoeken op respectievelijk 26 en 28 februari 2024 aanvaard.
Kan verweerder ten aanzien van Kroatië van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgaan?
6. Eisers voeren aan dat verweerder ten aanzien van Kroatië niet kan uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Ter onderbouwing wijzen eisers op hun ervaringen in Kroatië en op informatie van het Centre for Peace Studies (CPS) in Zagreb van 19 januari 2024.
6.1.
Verweerder heeft, met een beroep op diverse recente uitspraken van de Afdeling [2] en van diverse zittingsplaatsen van de rechtbank Den Haag, zijn standpunt gehandhaafd dat er geen aanleiding is om van het interstatelijk vertrouwensbeginsel af te wijken.
6.2.
De rechtbank oordeelt als volgt. De rechtbank stelt voorop dat het uitgangspunt bij de toepassing van de Dublinverordening is dat verweerder mag uitgaan van het vermoeden dat lidstaten bij de behandeling van asielzoekers hun internationale verplichtingen zullen nakomen. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 13 september 2023 geoordeeld dat de staatssecretaris ten aanzien van Kroatië voor Dublinclaimanten van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. [3] De Afdeling heeft dit oordeel nadien diverse keren herhaald, bijvoorbeeld in de uitspraak van 17 mei 2024. [4]
6.3.
Met betrekking tot de overgelegde informatie van het CPS stelt de rechtbank vast dat hieruit geen wezenlijk ander beeld van de situatie van Dublinclaimanten in Kroatië blijkt dan uit de informatie die door de Afdeling in de uitspraken van 13 september 2023 en
17 mei 2024 reeds is meegewogen. In genoemd rapport staat dat het CPS stelt dat niet uitgesloten is dat Dublinclaimanten slachtoffer zouden kunnen worden van pushbacks, maar naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich naar aanleiding hiervan op het standpunt kunnen stellen dat eiser geen concrete informatie heeft overgelegd waaruit voldoende vaststaand blijkt dat er ook daadwerkelijk pushbacks plaatsvinden ten aanzien van Dublinclaimanten. Bovendien hebben de Kroatische autoriteiten met het claimakkoord gegarandeerd dat zij de asielverzoeken van eisers in behandeling zullen nemen en dat zij zich zullen houden aan de internationale verplichtingen die horen bij het behandelen van een asielaanvraag. Eisers hebben geen informatie overgelegd waaruit blijkt dat dit anders is.
6.4.
De beroepsgrond slaagt niet.
Had verweerder de aanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling moeten nemen?
7. Eisers beroepen zich op uitspraken van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam van 14 mei 2024 [5] , zittingsplaats Haarlem van 8 maart 2024 [6] en zittingsplaats Utrecht van 30 april 2024. [7] Zij betogen dat verweerder bij de beoordeling van de toepassing van artikel 17, eerste lid van de Dublinverordening ten onrechte niet alle omstandigheden heeft betrokken, waaronder het risico van (in)direct refoulement, de medische klachten van eisers, de slechte behandeling van eisers en hun kinderen in Kroatië en de belangen van hun minderjarige kinderen. Aangevoerd is dat de kinderen veel last hebben gehad van het verblijf in de gevangenis en dat de kinderen hebben gezien dat hun vader is geslagen door de Kroatische autoriteiten; ze zijn allemaal afgesnauwd en ruw behandeld; verder is gedreigd met terugsturen naar Syrië. Eisers hebben ter ondersteuning van hun standpunt medische verklaringen overgelegd. Ook hebben zij een rapport overgelegd van Defence for Children waarin wordt betoogd dat de belangen van de kinderen niet dan wel onvoldoende zijn meegewogen.
7.1.
Verweerder stelt dat de door eisers genoemde omstandigheden, voor zover al voldoende onderbouwd, reeds betrokken zijn bij de beoordeling van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Ze zijn niet van betekenis bij de vraag of zich bijzondere individuele omstandigheden voordoen die bij overdracht aan Kroatië tot een onevenredige hardheid zouden leiden. Verder is verweerder van mening dat in het bestreden besluit voldoende aandacht is geweest voor de belangen van de kinderen. Verweerder wijst, met een beroep op een uitspraak van de Afdeling [8] op artikel 20, derde lid van de Dublinverordening waaruit blijkt dat de situatie van kinderen onlosmakelijk verbonden is aan die van de ouders. Het welzijn van een kind betekent niet dat artikel 17 van de Dublinverordening van toepassing wordt. Eisers hebben verder onvoldoende onderbouwd wat de omstandigheden en belangen van de kinderen precies zijn en waarom het noodzakelijk zou zijn de kinderen alsnog te horen of nader medisch onderzoek te doen.
7.2.
De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van artikel 17 van de Dublinverordening kan verweerder een asielaanvraag ook onverplicht in behandeling nemen. Verweerder beoordeelt dan of sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die bij overdracht leiden tot onevenredige hardheid. Verweerder maakt van deze bevoegdheid terughoudend gebruik; de rechtbank toetst het gebruik terughoudend.
7.3.
De rechtbank stelt in de eerste plaats vast dat verweerder ter zitting heeft erkend dat het hier gaat om een gezin dat ook volgens verweerder zondermeer als kwetsbaar valt aan te merken. Het betreft een gezin met zeer jonge kinderen, te weten respectievelijk [leeftijden] jaar en ouders die beiden te kampen hebben met medische problemen. In dit verband acht de rechtbank van belang dat ten aanzien van eiseres een rapport van 14 juni 2024 is overgelegd van [instelling] , waarin onder meer staat dat ten aanzien van eiseres sprake is van [ziektebeeld] ” en een [ziektebeeld] en een nog niet uitgesloten [ziektebeeld] . Voorts staat daarin vermeld dat er nog een “kindcheck” moet plaatsvinden. Ter zitting is door eiseres aangegeven dat zij in verband met haar [ziektebeeld] situatie een keer per week behandeling krijgt en ook dat het zoontje inmiddels voor behandeling is doorverwezen door de arts. Dit is ook niet bestreden. Ook eiser wordt behandeld voor [ziektebeeld] .
7.4.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet dan wel onvoldoende zorgvuldig onderzoek heeft verricht en onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij geen gebruik heeft gemaakt van de bevoegdheid van artikel 17 van de Dublinverordening.
7.5.
De rechtbank acht in dit verband onder meer van belang dat het Hof van Justitie op 11 juni 2024 heeft beslist [9] dat artikel 24, tweede lid van het Handvest eraan in de weg staat dat de bevoegde nationale autoriteit op de aanvraag om internationale bescherming van een minderjarige beslist zonder het belang van de minderjarige eerst in het kader van een individuele beoordeling concreet te hebben vastgesteld. Van een dergelijke concrete vaststelling van de belangen van de minderjarigen heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank geen blijk gegeven.
7.6.
Daarnaast overweegt de rechtbank wat dit betreft het volgende. Punt 13 van de considerans van de Dublinverordening vermeldt dat overeenkomstig het IVRK [10] en het Handvest [11] voor de lidstaten bij de toepassing van de Dublinverordening het belang van het kind voorop dient te staan. Artikel 3 van het IVRK en artikel 24 van het Handvest hebben in het bijzonder uitdrukking gevonden in artikel 6 van de Dublinverordening. De in artikel 6, eerste lid, geformuleerde norm is daarbij nader uitgewerkt in het derde lid van dat artikel. Gelet op deze nadere uitwerking is het aan de rechter om te toetsen of verweerder de in artikel 6, derde lid, van de Dublinverordening genoemde factoren, voor zover hieromtrent iets is aangevoerd, in zijn belangenafweging heeft betrokken. Indien dit het geval is dient door de rechter te worden getoetst of verweerder zich bij zijn belangenafweging voldoende rekenschap heeft gegeven van de gestelde belangen van het kind en aldus bij de uitoefening van zijn bevoegdheden binnen de grenzen van het recht is gebleven.
7.7.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich daarbij onvoldoende rekenschap heeft gegeven van de belangen van de kinderen. Uit de bestreden beschikkingen blijkt niet van enige afweging van die belangen. Dat, zoals door verweerder betoogd, de kinderen wel in de beschikkingen zijn genoemd en de overweging in het verweerschrift dat het in het belang van de kinderen is om als uitgangspunt te nemen dat hun situatie onlosmakelijk is verbonden met die van hun ouders, is daartoe zonder nadere motivering, die evenwel ontbreekt, daartoe onvoldoende. De rechtbank wijst daarbij in dit kader op verweerders eigen beleid inzake de behandeling van Dublinzaken waarin kinderen zijn betrokken. [12] In dit beleid staat in paragraaf 4 dat in alle zaken waarin kinderen betrokken zijn het belang van het kind meer concreet en specifiek zal moeten worden getoetst als daartoe aanleiding is. Dat zal al snel het geval zijn omdat een concreet beroep op het belang van het kind of artikel 3 IVRK niet noodzakelijk is. Vervolgens zal uitdrukkelijk en gemotiveerd ingegaan moeten worden op de aspecten die worden genoemd in artikel 6, derde lid van de Dublinverordening, waaronder het welzijn en de sociale ontwikkeling van het kind, diens veiligheid en de standpunten van het kind, in overeenstemming met zijn leeftijd en maturiteit. Verder staat in het beleid vermeld dat artikel 6 van de Dublinverordening expliciet genoemd moet worden en dat een op het individuele geval toegespitste beoordeling moet worden gedaan.
7.8.
De rechtbank oordeelt dat de bestreden besluiten, ook na de nadere toelichting in het verweerschrift en ter zitting, onvoldoende blijk geven van een toereikende individuele vaststelling en vervolgens beoordeling van de belangen van de kinderen, in samenhang met de overige omstandigheden van eisers, waartoe onder meer begrepen de medische situatie van eiseres, van wie verweerder ook heeft aangegeven dat zij zondermeer als kwetsbaar moet worden beschouwd.
7.9.
Hoewel verweerder erkent dat eiseres als kwetsbaar persoon moet worden beschouwd, is de inhoud van de overgelegde medische informatie echter niet kenbaar bij de afwegingen betrokken. Verweerder heeft verder bij het gehoor van eisers niet doorgevraagd over de situatie van de kinderen hoewel beide eisers hebben aangegeven dat hun kinderen door de detentie en de slechte behandeling in Kroatië, waarbij zij ook geconfronteerd zijn met fysiek geweld tegen hun vader, in zeer moeilijke omstandigheden hebben verkeerd en dat dit een effect op hun welbevinden heeft gehad. Niet in geschil is dat de kinderen op dat moment [leeftijden] jaar oud waren. Ten minste een van de kinderen is nu, zoals hiervoor is genoemd, doorverwezen naar hulpverlening. De rechtbank wijst er verder op dat uit het behandelvoorstel van de [arts] van [instelling] onder het kopje ‘Beleid en behandelvoorstel’ blijkt dat niet alleen eiseres maar het hele gezin (‘systeem’) ondersteuning nodig heeft. Verweerder is hier onvoldoende kenbaar op in gegaan.
Had verweerder aanvullende garanties moeten vragen bij Kroatië?
8. Nu de rechtbank de beroepen tegen de bestreden beslissingen gegrond zal verklaren en verweerder opnieuw op de aanvragen zal moeten beslissen, komt de rechtbank aan hetgeen overigens nog is aangevoerd, niet toe.

Conclusie en gevolgen

9. De beroepen zijn gegrond. Dat betekent dat de rechtbank de bestreden beslissingen zal vernietigen en dat verweerder met inachtneming van deze uitspraak opnieuw op de aanvragen moet beslissen. Omdat de beroepen gegrond verklaard worden moet verweerder eisers een vergoeding betalen voor hun proceskosten. Deze vergoeding wordt vastgesteld op € 1.750,- (een punt voor het indienen van een beroepschrift en een punt voor het bijwonen van de zitting, met een waarde van € 875,- per punt en op basis van twee samenhangende zaken). Verweerder zal eisers ook het griffierecht moeten vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt de bestreden besluiten;
  • draagt de minister op om met inachtneming van deze uitspraak opnieuw op de aanvragen te beslissen;
  • veroordeelt de minister tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eisers;
  • bepaalt dat de minister eisers de griffierechten vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.M. Schuiling, rechter, in aanwezigheid van
mr. L.J. van der Veen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
9.ECLI:EU::C:2024:487
10.Internationaal verdrag inzake de rechten van het kind
11.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie
12.IB 2022/77