ECLI:NL:RBDHA:2025:9843

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 juni 2025
Publicatiedatum
5 juni 2025
Zaaknummer
NL25.21858
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een vreemdeling in het kader van asielprocedure en de beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 juni 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie, waarbij aan de eiser een maatregel van bewaring is opgelegd op grond van de Vreemdelingenwet 2000. De eiser, die eerder in bewaring was gesteld, had tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding werd aangemerkt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister de bewaring had opgelegd omdat de eiser een asielaanvraag had ingediend, en dat er geen vertrekverplichting was. De rechtbank heeft de gronden van de bewaring beoordeeld en geconcludeerd dat de minister voldoende had gemotiveerd waarom geen lichter middel was toegepast. De rechtbank heeft geoordeeld dat de maatregel van bewaring rechtmatig was, ondanks de psychische problemen van de eiser. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.21858

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 juni 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. J.P. van Mulken),
en

de minister van Asiel en Migratie

(gemachtigde: mr. S.J. de Vries).

Procesverloop

Bij besluit van 7 mei 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 27 mei 2025, met behulp van een beeldverbinding, op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

De achtergrond van deze zaak
1. Aan eiser is eerder, op 25 maart 2025, een maatregel van bewaring opgelegd. Deze maatregel was opgelegd met het oog op eisers uitzetting naar Marokko omdat hij geen rechtmatig verblijf had in Nederland. [1] Het daartegen ingestelde beroep is bij uitspraak van 11 april 2025 van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond [2] gegrond verklaard en de bewaring is opgeheven. Die rechtbank heeft daarbij vastgesteld dat eiser twee maal een asielaanvraag had ingediend, in 2021 en 2024, en dat deze aanvragen beide buiten behandeling zijn gesteld. Eiser was namelijk niet verschenen voor zijn gehoren en was in beide gevallen met onbekende bestemming vertrokken. In haar uitspraak heeft de zittingsplaats Roermond geoordeeld dat daarom nog geen inhoudelijke beoordeling van eisers risico op een onmenselijke behandeling bij terugkeer naar Marokko had plaatsgevonden. Naar het oordeel van die rechtbank mocht eiser niet in bewaring worden gesteld voordat dit risico door de minister inhoudelijk was beoordeeld. Dit leidde de rechtbank af uit het arrest van het Hof van Justitie van 17 oktober 2024 in de zaak Ararat [3] . Dat eiser ten tijde van zijn inbewaringstelling in de gelegenheid was om een asielaanvraag in te dienen als hij meende niet terug te kunnen keren naar Marokko en dat hij tegen een feitelijke uitzetting bezwaar kon maken, [4] dat hij desgevraagd tijdens het gehoor bij zijn inbewaringstelling niet had verklaard dat hij niet terug zou kunnen keren naar Marokko vanwege het refoulementbeginsel [5] en dat er ook overigens geen aanknopingspunten in de stukken te vinden waren dat eiser niet terug zou kunnen keren, deed daar volgens de rechtbank niet aan af.
1.1.
De minister heeft tegen deze uitspraak van 11 april 2025 hoger beroep ingesteld, waarop nog niet is beslist, maar de bewaring van eiser is wel opgeheven.
1.2.
Op 7 mei 2025 is eiser strafrechtelijk aangehouden voor het bezit van harddrugs, 15 XTC-pillen, en na strafrechtelijke heenzending in bewaring gesteld op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vw 2000 omdat hij tijdens het gehoor in het kader van de inbewaringstelling had verklaard een asielaanvraag in te willen dienen.
Heeft eiser te lang in een politiecel verbleven?
2. Eiser voert aan dat het onduidelijk is wanneer zijn verblijf in de politiecel is beëindigd. Eiser is op 7 mei 2025 om 19:38 uur in bewaring gesteld. Op 8 mei 2025 om 15:45 uur was zijn gemachtigde in het detentiecentrum Rotterdam aanwezig maar kreeg te horen dat eiser daar nog niet was aangekomen. Eiser betoogt dat hij mogelijk dus meer dan 24-klokuren in een politiecel heeft verbleven omdat niet is gebleken dat zijn verblijf korter was. Eiser voert aan dat daarom de maatregel van bewaring onrechtmatig is en wijst op de uitspraak van de Afdeling van 28 mei 2024. [6]
2.1.
De rechtbank heeft op de zitting vastgesteld dat uit het dossier blijkt dat eiser op 8 mei 2025 om 17:20 uur is uitgeplaatst uit de politiecel en is vervoerd naar het detentiecentrum Rotterdam. Dit betekent dat eiser niet langer dan 24 uur in de politiecel heeft verbleven. Eiser heeft dit ook niet langer betwist. De beroepsgrond slaagt niet.
Ontbreekt een rechtsgeldig terugkeerbesluit?
3. Eiser voert aan dat in zijn geval een actuele refoulementbeoordeling had moeten plaatsvinden, nu zijn eerdere terugkeerbesluiten niet als grondslag voor de inbewaringstelling kunnen dienen. Hij verwijst hierbij naar het Ararat-arrest van het Hof van Justitie en de hiervoor genoemde uitspraak van 11 april van de zittingsplaats Roermond 2025 bij zijn vorige inbewaringstelling.
3.1.
Daargelaten of die eerdere uitspraak in stand zal blijven stelt de rechtbank vast dat eiser in dit geval in bewaring is gesteld op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vw 2000, omdat hij een asielaanvraag heeft ingediend. Dit houdt in dat eiser op dit moment geen vertrekverplichting heeft en dat hij ook niet in bewaring zit ten behoeve van uitzetting. In dit geval zit hij juist in bewaring om een beoordeling van zijn asielaanvraag mogelijk te maken en te verhinderen dat hij weer met onbekende bestemming vertrekt. Het beroep op het Ararat-arrest en de uitspraak van de zittingsplaats Roermond van 11 april 2025 kan dan ook niet slagen. De beroepsgrond slaagt niet.
3.2.
Ten overvloede merkt de rechtbank nog op dat de gemachtigde van eiser op de zitting heeft gesuggereerd dat eiser zijn asielaanvraag zou kunnen intrekken, waarna de huidige grondslag voor de bewaring zou moeten worden opgeheven en een nieuwe maatregel van bewaring weer op artikel 59 van de Vw 2000 gebaseerd zou moeten worden. In de uitspraak van 11 april 2025 heeft de zittingsplaats Roermond echter geoordeeld dat de minister eiser zal moeten horen en een aanvullend terugkeerbesluit zal moeten nemen waarin kenbaar is gemotiveerd dat de verwijdering niet in strijd is met het beginsel van non-refoulement, als zij eiser nogmaals in bewaring zou willen stellen om hem te verwijderen naar zijn land van herkomst. Volgens eiser betekent dit als de asielaanvraag wordt ingetrokken, de bewaring sowieso moet worden opgeheven. Naar het oordeel van de rechtbank vormt dit betoog echter geen reden om de bewaring nu onrechtmatig te achten. Daargelaten dat aangenomen mag worden dat eiser zijn ingediende asielaanvraag niet intrekt als hij oprecht meent gevaar te lopen bij terugkeer naar Marokko, betreft een volgende maatregel van bewaring en de onderbouwing daarvan een onzekere toekomstige omstandigheid waarop de rechtbank niet vooruit kan lopen.
Kunnen de gronden de maatregel van bewaring dragen?
4. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser en met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb 2000), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3h. tot ongewenst vreemdeling is verklaard als bedoeld in artikel 67 van de Wet of tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Wet;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
4.1.
De minister heeft op de zitting de zware grond 3i laten vallen.
4.2.
Eiser betwist van de overgebleven gronden de zware gronden 3a, 3d, 3h en de lichte gronden 4c en 4d. Wat eiser heeft aangevoerd geeft geen aanleiding de gronden van de maatregel onvoldoende te achten. De reden hiervoor is dat de zware grond 3a feitelijk juist is. Zoals de minister terecht heeft gesteld, is eiser zonder paspoort en visum het grondgebied van de lidstaten binnengekomen en in 2021 naar Nederland gekomen. Toen is hij Nederland dus niet op de voorgeschreven wijze binnengekomen. Dat eiser later, in 2024 in het kader van een Dublinoverdracht met een laissez-passer vanuit Duitsland naar Nederland is overgebracht en daarna Nederland niet meer heeft verlaten maakt het voorgaande niet anders. Dat doet namelijk niet af aan het feit dat eiser in eerste instantie illegaal naar Nederland is gereisd. Ook de zware grond 3d is feitelijk juist. De minister wijst terecht op het feit dat eiser niet in staat is om enig document van zijn identiteit te overleggen en dat hij nooit activiteiten heeft ondernomen om alsnog in het bezit te komen van zo’n document. De zware gronden 3a en 3d kunnen samen met de onbetwiste zware grond 3b de maatregel van bewaring al dragen. [7] Wat eiser tegen de overige gronden heeft aangevoerd behoeft daarom geen bespreking. De beroepsgrond slaagt niet.
Heeft de minister voldoende gemotiveerd waarom hij niet volstaat met een lichter middel?
5. Eiser voert aan dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom er geen lichter middel is toegepast. Eiser voert daarbij aan dat hij psychisch ziek is en gebruikmaakt van medicatie. Zijn verslavingsproblematiek, eerdere zelfmutilatie, motorongelukken en persoonlijke omstandigheden zoals de zorg voor zijn familie zijn onvoldoende meegewogen. Eiser voert aan dat er geen bewijs is dat hij voor de inbewaringstelling medisch onderzocht is en twijfelt of hij wel detentiegeschikt is. De enkele algemene opmerking dat eiser psychische problemen zou hebben en er medische voorzieningen zouden zijn in het detentiecentrum is volgens eiser onvoldoende.
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat de minister voldoende gemotiveerd heeft waarom geen lichter middel is toegepast. De minister heeft terecht gewezen op het feit dat eiser zich eerder aan het toezicht heeft onttrokken en al eerder verblijfsrechtelijke procedures heeft doorlopen. Verder wijst de minister terecht naar de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd en het onttrekkingsrisico dat daaruit volgt. Daarbij acht de rechtbank van belang dat de opheffing van de vorige maatregel van bewaring niet heeft geleid tot het vertrek van eiser of het indienen van een asielaanvraag, maar tot een nieuwe bewaring toen eiser strafrechtelijk werd aangehouden. Het feit dat niet is ingegaan op de zorg voor zijn familie doet aan het voorgaande niet af, reeds omdat niet duidelijk is waarom eiser ervoor heeft gekozen om illegaal in Nederland te blijven als hij stelt te moeten zorgen voor familieleden in Italië en Marokko.
5.2.
Met betrekking tot de medische en psychische problematiek van eiser stelt de rechtbank vast dat de minister terecht wijst op het feit dat in het detentiecentrum gespecialiseerde zorg aanwezig. Deze zorg is gelijkwaardig aan de zorg in de vrije maatschappij. [8] Indien eiser meent dat de medische zorg in het detentiecentrum voor hem niet voldoende is, dan zal hij dat nader moeten onderbouwen. De gestelde medische problematiek maakt eiser dan ook niet detentieongeschikt. Daarbij neemt de rechtbank mee dat uit het dossier blijkt dat eiser inmiddels door een arts is gezien. De beroepsgrond slaagt niet.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
6. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [9]

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. van der Straaten, rechter, in aanwezigheid van mr. I.S. Pruijn, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000.
2.Rb. Den Haag, zp. Roermond, 11 april 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:6038.
3.K.L.M.N. tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, C-156/23, ECLI:EU:C:2024:892.
4.Zie overweging 20.
5.Overwegingen 11. en 13.
6.ABRvS 28 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2181.
7.ABRvS 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.
8.ABRvS 5 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:16.
9.Vergelijk de uitspraak van de ABRvS van 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2829.