ECLI:NL:RBDHA:2025:6038

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 april 2025
Publicatiedatum
11 april 2025
Zaaknummer
NL25.13967
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring ter fine van terugkeer naar Marokko en de beoordeling van het refoulementrisico

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 april 2025 uitspraak gedaan over de bewaring van een eiser met de Marokkaanse nationaliteit, die in Nederland verblijft zonder geldige verblijfstitel. De rechtbank heeft geoordeeld dat de terugkeerbesluiten die aan de eiser zijn opgelegd, rechtsgeldig zijn, maar dat deze besluiten niet kunnen dienen als grondslag voor de inbewaringstelling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de autoriteiten, inclusief de rechterlijke autoriteit, niet hebben voldaan aan de verplichting om het beginsel van non-refoulement te eerbiedigen. Dit beginsel houdt in dat een persoon niet mag worden verwijderd naar een land waar hij een reëel risico loopt op ernstige schade, zoals foltering of de doodstraf. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de eiser onrechtmatig in bewaring is gesteld, omdat er geen inhoudelijke beoordeling van het refoulementrisico heeft plaatsgevonden voorafgaand aan de oplegging van de maatregel. De rechtbank heeft het beroep van de eiser gegrond verklaard, de maatregel opgeheven en de onmiddellijke invrijheidstelling van de eiser gelast. Tevens is er een schadevergoeding van € 1.800,- toegekend aan de eiser voor de onrechtmatige detentie.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.13967

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] (V-nummer: [V-nummer]),

geboren op [geboortedatum] 2001, gestelde Marokkaanse nationaliteit, eiser,
(gemachtigde: mr. J.P. van Mulken),
en

de Minister van Asiel en Migratie, verweerder,

(gemachtigde: mr. S.H.M. Maas).

Procesverloop

Bij besluit van 25 maart 2025 heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen de oplegging van de maatregel, welk beroep tevens wordt aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 8 april 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit zes zogenoemde zware gronden en twee zogenoemde lichte gronden opgevoerd om het onttrekkingsrisico te onderbouwen.
2. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij op een onjuiste grondslag is opgehouden en dit reeds betekent dat de maatregel onrechtmatig is. Voorts betwist eiser meerdere zware en lichte gronden die in de maatregel zijn opgevoerd om het onttrekkingsrisico te onderbouwen en heeft eiser zich gemotiveerd op het standpunt gesteld dat verweerder had moeten volstaan met de oplegging van een lichter middel vanwege zijn medische en psychische conditie en dat de motivering waarom dit niet is geschied ontoereikend is. Eiser is van mening dat de oplegging van de maatregel onrechtmatig is, dat de maatregel moet worden opgeheven en dat hij in vrijheid moet worden gesteld.
3. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en motiveert dit als volgt.
4. Verweerder heeft ter zitting erkend dat eiser op een onjuiste grondslag is opgehouden. De rechtbank is het hier mee eens, maar overweegt dat dit gebrek, anders dan eiser stelt, de maatregel niet reeds onrechtmatig maakt. De door de rechtbank in dit kader verrichte belangenafweging valt in het voordeel van verweerder uit. Verweerder heeft ter zitting, op vragen van de rechtbank, zijn belang om eiser in bewaring te houden aldus gemotiveerd dat eiser sinds 2020 in Nederland verblijft, tweemaal een asielaanvraag in Nederland heeft ingediend en beide keren niet is verschenen om te worden gehoord op zijn asielmotieven. De rechtbank overweegt dat het belang van verweerder om eiser in bewaring te houden en het illegaal verblijf te kunnen beëindigen door de terugkeer van eiser naar zijn land van herkomst te bewerkstelligen prevaleert boven het belang van eiser om vanwege de verkeerde ophoudings-grondslag in vrijheid te worden gesteld. De rechtbank betrekt hierbij dat uit concrete feiten en omstandigheden blijkt dat eiser op een andere grondslag wel rechtmatig kon worden opgehouden en eiser overigens “geen last heeft gehad” van het gebrek in de ophouding omdat er geen andere of meer dwangmiddelen of bevoegdheden jegens hem zijn aangewend dan die op grond van de rechtmatige grondslag hadden kunnen worden aangewend. De rechtbank zal wel reeds vanwege dit gebrek een proceskostenveroordeling uitspreken.
5. Voordat de rechtbank toekomt aan de beoordeling van het door verweerder gestelde onttrekkingsrisico, de gestelde frustratie door eiser van zijn vertrek, de beslissing van verweerder dat niet volstaan kon en/of moest worden met de oplegging van een lichter middel en de beoordeling van de beroepsgronden die hiertegen zijn gericht, moet de rechtbank, zo nodig ambtshalve, beoordelen of er een grondslag bestaat om de maatregel op te stoelen. De beoordeling van het onttrekkingsrisico en de noodzaak, proportionaliteit en evenredigheid van de maatregel is immers alleen relevant als er ook een rechtsgeldige grondslag is om de maatregel te kunnen opleggen.
6. De rechtbank heeft aan beide partijen, gelet op de overweging van het Hof in het arrest van 8 november 2022 in de gevoegde zaken C, B en X, dat het ambtshalve rechtmatigheidsonderzoek van de bewaringsmaatregel op tegenspraak moet plaatsvinden, (arrest van het Hof van 8 november 2022 in de gevoegde zaken C , B en X, C-704/20 en C-39/21, ECLI:EU:C:2022:858, punt 88) de vraag gesteld of een terugkeerbesluit dat is genomen zonder dat er een beoordeling van het refoulementrisico heeft plaatsgevonden ten grondslag kan worden gelegd aan een bewaringsmaatregel. De rechtbank heeft partijen ook gevraagd om zich uit te laten over de vragen of de bewaringsrechter ambtshalve moet controleren of het refoulementbeginsel is geëerbiedigd bij het opleggen van de maatregel die de terugkeer naar het land van herkomst moet verzekeren, of het refoulementrisico zo nodig moet worden onderzocht in de bewaringsprocedure en zo ja, in welke fase, of het niet eerbiedigen van het refoulementrisico moet leiden tot het vernietigen van een al dan niet in rechte vaststaand terugkeerbesluit, ook als alleen beroep is ingesteld tegen de maatregel, of dat in dat geval een actuele refoulementbeoordeling alsnog moet worden verricht en de maatregel kan worden gehandhaafd of dat de bewaringsrechter moet volstaan met het opheffen van de bewaringsmaatregel. De rechtbank komt, na beide partijen te hebben bevraagd en te hebben gehoord tot de volgende conclusie.
7. Eiser, die stelt de Marokkaanse nationaliteit te hebben, is op 25 maart 2025 in bewaring gesteld om de terugkeer naar Marokko te verzekeren. Verweerder heeft op 1 april 2025 een lp-aanvraag ingediend bij de Marokkaanse autoriteiten omdat eiser niet in het bezit is van een Marokkaans paspoort of ander identiteitsdocument en/of document voor grensoverschrijding en toelating tot Marokko.
8. Eiser heeft op 15 september 2021 een asielaanvraag ingediend. Deze aanvraag is bij besluit van 19 november 2021 buiten behandeling gesteld op grond van artikel 30c, eerste lid, aanhef en onder b en c, Vw. Eiser heeft op 30 maart 2024 een opvolgende asielaanvraag ingediend. Verweerder heeft deze asielaanvraag op 1 mei 2024 buiten behandeling gesteld op grond van artikel 30c, eerste lid, aanhef en onder c, Vw. Beide besluiten zijn zogenoemde “meeromvattende beschikkingen” en bevatten naast de beslissing tot buitenbehandelingstelling van de asielaanvraag, een terugkeerbesluit. De rechtbank merkt op dat met het tweede terugkeerbesluit geen (nieuwe) rechtsgevolgen in het leven zijn geroepen en dat in het besluit van 1 mei 2024 overigens onder meer is vermeld dat het op 19 november 2021 opgelegde terugkeerbesluit nog steeds geldt. Ten aanzien van eiser zijn dus twee terugkeerbesluiten genomen. De hieruit voortvloeiende terugkeerplicht waaraan eiser niet zelfstandig heeft voldaan en de hierdoor ontstane verwijderplicht voor verweerder, vormt de grondslag voor de bewaringsmaatregel.
9. Eiser heeft geen rechtsmiddel aangewend tegen de besluiten van 15 september 2021 en van 30 maart 2024. Dit betekent dat (ook) de beide terugkeerbesluiten in rechte vast zijn komen te staan zonder dat de rechter de rechtmatigheid van het terugkeerbesluit heeft kunnen controleren. De vraag die in de onderhavige procedure opkomt, is de vraag of de rechter in de bewaringsprocedure alsnog de rechtmatigheid van het terugkeerbesluit moet controleren. De rechtbank is bekend met de Afdelingsjurisprudentie over wat de bewaringsrechter niet mag en wel moet beoordelen als een terugkeerbesluit ten grondslag ligt aan de bewaringsmaatregel en er alleen een beroep tegen de maatregel is ingediend. Deze Afdelingsjurisprudentie kan naar het oordeel van de rechtbank evenwel in een situatie als in de onderhavige procedure aan de orde, niet langer onverkort van toepassing worden geacht.
10. De onderhavige procedure is niet ingeleid met een beroep tegen een terugkeerbesluit, maar met een beroep tegen een bewaringsmaatregel. In artikel 5 van richtlijn 2008/115 heeft de Uniewetgever uitdrukkelijk bepaald dat bij de tenuitvoerlegging van deze richtlijn, het beginsel van non-refoulement moet worden geëerbiedigd. De rechtbank overweegt dat door het in bewaring stellen van een derdelander op grond van artikel 15 van richtlijn 2008/115, deze richtlijn ten uitvoer wordt gelegd. Het Hof heeft in het arrest Ararat van 17 oktober 2024 het Unierecht onder meer aldus uitgelegd dat artikel 19, lid 2, van het Handvest, gelezen in samenhang met artikel 4 ervan, in absolute bewoordingen verbiedt, ongeacht het gedrag van de betrokkene, verwijdering, uitzetting of uitlevering aan een staat waar een ernstig risico bestaat dat deze persoon aan de doodstraf, aan folteringen of aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen wordt onderworpen en dat bijgevolg de lidstaten een vreemdeling niet mogen verwijderen, uitzetten of uitleveren wanneer er zwaarwegende en op feiten berustende gronden bestaan om aan te nemen dat hij in het land van bestemming een reëel risico zal lopen op door deze twee bepalingen van het Handvest verboden behandelingen. Het Hof heeft onder verwijzing naar eerdere arresten herhaald dat artikel 5 van richtlijn 2008/115 een algemene regel vormt die de lidstaten in acht moeten nemen bij de tenuitvoerlegging van deze richtlijn, de bevoegde nationale autoriteit verplicht om in alle fasen van de terugkeerprocedure het beginsel van non-refoulement te eerbiedigen. Het Hof heeft ook gepreciseerd dat het aan de bevoegde nationale rechterlijke instanties is om, in voorkomend geval ambtshalve, erop toe te zien dat dit beginsel in acht wordt genomen wanneer gegevens uit het dossier die hun ter kennis zijn gebracht doen vermoeden dat afbreuk aan dat beginsel zou kunnen worden gedaan. (arrest van het Hof van 17 oktober 2024 in de zaak Ararat, K.L.M.N. tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, C-156/23, ECLI:EU:C:2024:892).
11. Het Hof heeft in dit arrest waarin artikel 5 van richtlijn 2008/115 nader is uitgelegd, de verplichting die voortvloeit artikel 5 van richtlijn 2008/115 om het beginsel van non-refoulement te eerbiedigen, niet beperkt tot procedures waarin de rechtmatigheid van een terugkeerbesluit door de rechter wordt gecontroleerd. De rechtbank realiseert zich dat de feiten die ten grondslag liggen aan de verwijzing die tot het arrest Ararat hebben geleid, zich niet goed laten vergelijken met de feiten in de onderhavige procedure. Het arrest is gewezen in een procedure waarin een aanvraag om een regulier verblijfsrecht is afgewezen en deze afwijzing tevens een terugkeerbesluit omvatte en waarbij dit terugkeerbesluit was genomen zonder dat een actuele refoulementbeoordeling was verricht terwijl dat in die procedure wel aangewezen was. In de onderhavige procedure komt eiser niet op tegen het terugkeerbesluit. Eiser heeft ook niet verklaard dat hij niet aan zijn terugkeerplicht heeft voldaan en kan voldoen vanwege het refoulementbeginsel.
12. De rechtbank stelt evenwel vast dat ten aanzien van eiser nimmer door verweerder inhoudelijk is beoordeeld of het refoulementbeginsel zich verzet tegen de verwijdering van eiser naar zijn land van herkomst. Zoals ter zitting met partijen besproken is in het op 1 november 2021 uitgebrachte voornemen het navolgende opgenomen:
(…)
Uit de indiening van de asielaanvraag kan worden afgeleid dat betrokkene stelt bij terugkeer naar dat land te vrezen te hebben voor vervolging of ernstige schade. Zonder opgaaf van reden is hij niet gekomen om te worden gehoord en met onbekende bestemming vertrokken. Deze handelswijze van betrokkene geeft aanleiding aan te nemen dat dit terugkeerbesluit kan worden genomen zonder schending van het beginsel van non-refoulement.
Als sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden of andere redenen waardoor ten aanzien van de uitvaardiging van een terugkeerbesluit of ten aanzien van de gegeven vertrektermijn anders dient te worden besloten, dan kan betrokkene deze omstandigheden of redenen in de zienswijze naar voren brengen.
(…)
13. In het terugkeerbesluit, dat uiteindelijk op 19 november 2021 is genomen, is geen enkele overweging gewijd aan het beginsel van non-refoulement. In het op 16 april 2024 uitgebrachte voornemen en op het op 1 mei 2024 genomen terugkeerbesluit is eveneens geen enkele overweging gewijd aan het beginsel van non-refoulement, laat staan dat er ten tijde van het terugkeerbesluit, dat is genomen in een asielprocedure en dus na de aanvraag om internationale bescherming, (kenbaar) een actuele refoulementbeoordeling heeft plaatsgevonden. De rechtbank wijst er op dat in het bewaringsgehoor wel aan eiser is gevraagd of hij wil en kan terugkeren en of eiser zal meewerken een eventuele terugkeer naar Marokko. De adjudant-onderofficier van de Kmar die deze vragen heeft gesteld en vervolgens de maatregel heeft opgelegd, heeft evenwel in de maatregel niet uitdrukkelijk en kenbaar beoordeeld en gemotiveerd dat het beginsel van non-refoulement is geëerbiedigd. De rechtbank overweegt dat een inhoudelijke beoordeling van het refoulementrisico moet worden verricht door een autoriteit die daartoe goed opgeleid is en wijst in dit verband op artikel 4 van richtlijn 2013/32.
14. Verweerder heeft ter zitting erkend dat er nimmer een inhoudelijke beoordeling van het refoulementrisico heeft plaatsgevonden omdat eiser nimmer is verschenen voor een nader gehoor. De rechtbank overweegt dat uit de beide voornemens blijkt dat eiser beide keren na het indienen van de asielaanvraag met onbekende bestemming is vertrokken. Verweerder heeft zich in die procedures en ten tijde van die besluitvorming dus niet nader kunnen vergewissen van de belangen van eiser waarmee hij rekening moet houden als hij op zorgvuldige wijze een terugkeerbesluit wil nemen. Verweerder heeft in die procedures dus ook niet aan eiser kunnen vragen om zijn zienswijze kenbaar te maken over het voornemen om Marokko als land van bestemming aan te merken. Naar het oordeel van de rechtbank had verweerder weliswaar in beide terugkeerbesluiten uitdrukkelijk moeten weergeven dat hij zich realiseert dat het refoulementrisico ten volle moet worden geëerbiedigd, maar hij doordat hij geen gelegenheid heeft gehad om zich middels het horen van eiser te vergewissen van een mogelijk refoulementrisico, van dit mogelijke risico geen nadere inhoudelijke beoordeling heeft kunnen maken die is toegespitst op de persoon van eiser. Dat verweerder heeft nagelaten om zich dit kenbaar te realiseren en dit ook uitdrukkelijk te vermelden, betekent in de onderhavige procedure, gelet op de concrete feiten en omstandigheden, niet dat de in rechte vaststaande terugkeerbesluiten alsnog moeten worden vernietigd, nietig zijn of dat hun rechtskracht moet komen te vervallen. De rechtbank overweegt dat sprake is van terugkeerbesluiten die ten tijde van het nemen van de besluiten voldeden aan de daaraan te stellen eisen.
15. Een terugkeerbesluit behelst de vaststelling van onrechtmatig verblijf. Deze vaststelling heeft beide keren terecht plaatsgevonden. In het eerste terugkeerbesluit is Marokko als land van bestemming aangemerkt. In het tweede terugkeerbesluit is geen land van bestemming geduid. Er kan echter geen twijfel over bestaan dat de terugkeerverplichting ziet op vertrek naar Marokko. Eiser is weliswaar in het besluit ook beschreven met twee aliassen, maar tussen de drie vermeldingen van de persoonsgegevens verschilt alleen de genoemde geboortedatum. De naam, voornaam en de nationaliteit zijn identiek in alle drie de vermeldingen. Uit het tweede terugkeerbesluit blijkt dus ondubbelzinnig dat de terugkeerverplichting (nog steeds) is gericht op Marokko.
16. De rechtbank overweegt dat de genomen terugkeerbesluiten voldoen aan de Unierechtelijke vereisten voor zover dit de vaststelling van onrechtmatig verblijf behelst en het daardoor ontstaan van de terugkeerverplichting. Eiser verblijft illegaal op het grondgebied van de Unie doordat hij niet voldoet aan de voorwaarden voor verblijf. Verweerder was daarom ook op grond van artikel 6, eerste lid, van richtlijn 2008/115 verplicht om een terugkeerbesluit uit te vaardigen. Zoals hiervoor overwogen was verweerder niet in staat om voorafgaand aan het nemen van de terugkeerbesluiten het refoulementrisico ten gronde te eerbiedigen door een inhoudelijke beoordeling van het refoulementrisico te maken alvorens aan eiser een terugkeerverplichting op te leggen. De rechtbank overweegt dat deze terugkeerverplichting, ondanks dat geen inhoudelijke beoordeling van het refoulementrisico heeft plaatsgevonden, terecht aan eiser is opgelegd en dat verweerder hiertoe ook verplicht was. De rechtbank merkt in dit verband op dat in artikel 3, derde lid, van richtlijn 2008/115 weliswaar is omschreven op welke landen de terugkeerverplichting betrekking kan hebben om het vertrek te kunnen kwalificeren als “terugkeer” in de zin van deze bepaling. Zodra eiser echter het grondgebied van de Unie verlaat, heeft hij voldaan aan zijn verplichting tot “terugkeer” en is het terugkeerbesluit, ongeacht naar welke derde land eiser zou vertrekken, geëffectueerd. Eiser is dus niet verplicht om terug te keren naar zijn land van herkomst om te kunnen voldoen aan de verplichting die voor hem volgen uit de terugkeerbesluiten. De rechtbank interpreteert de “verplichting tot terugkeer” voor eiser dan ook als een “verplichting om te vertrekken van het grondgebied van de Unie”. De rechtbank ziet ook hierin aanleiding om de in rechte vaststaande terugkeerbesluiten thans niet te vernietigen. Dat verweerder het refoulementrisico ten aanzien van het land van herkomst van eiser niet inhoudelijk heeft beoordeeld, staat immers niet weg aan het vertrek naar andere derde landen, althans daarvan is in het geheel niet gebleken.
17. De Uniewetgever heeft in richtlijn 2008/115 niet alleen uitdrukkelijk bepaald dat bij de tenuitvoerlegging van deze richtlijn het beginsel van non-refoulement moet worden geëerbiedigd. De Uniewetgever heeft deze algemene verplichting, naar het oordeel van de rechtbank, uitgewerkt in artikel 9, eerste lid aanhef en onder a, van deze richtlijn. De verplichting om het beginsel van non-refoulement te eerbiedigen betekent dat in het geval de verwijdering in strijd zou zijn met het beginsel van non-refoulement, de verwijdering moet worden uitgesteld. De Uniewetgever heeft niet bepaald dat in die situatie geen terugkeerbesluit mag worden genomen of dat
allerechtsgevolgen van een eerder genomen terugkeerbesluit moeten worden geschorst gedurende de periode dat de verwijdering moet worden uitgesteld. De Uniewetgever heeft dus ook niet uitdrukkelijk bepaald dat in deze situatie ook de terugkeerverplichting voor de illegaal verblijvende derdelander moet worden uitgesteld of dat deze komt te vervallen. Een terugkeerverplichting voor de illegaal verblijvende derdelander kan dus, naar het oordeel van de rechtbank, bestaan naast en gelijktijdig met een verplicht uitgestelde verwijdering vanwege het beginsel van non-refoulement. De rechtbank verwijst in dit verband naar de verwijzingsuitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 12 maart 2025, waarin de rechtbank het Hof om een nadere uitlegging heeft gevraagd van de verplichting om een terugkeerbesluit uit te vaardigen in de situatie dat de verwijdering wordt uitgesteld omdat deze in strijd zou zijn met het beginsel van non-refoulement (ECLI:NL:RBDHA:2025:3843).
18. De rechtbank overweegt dat beide terugkeerbesluiten rechtmatig zijn genomen en ook moesten worden genomen door verweerder. Eiser heeft niet voldaan aan de terugkeerverplichting die hij heeft ingevolge deze terugkeerbesluiten. Dit betekent dat verweerder verplicht is om eiser van het grondgebied van de Unie te verwijderen.
19. Omdat de verplichting om het beginsel van non-refoulement te allen tijde te eerbiedigen óók op “de rechter” rust, en niet alleen op de rechter die de rechtmatigheid van het terugkeerbesluit controleert, acht de rechtbank zich gehouden om in de onderhavige bewaringsprocedure (ambtshalve) vast te stellen dat verweerder zich nader moet vergewissen of de verwijdering mogelijk in strijd is met het beginsel van non-refoulement. Verweerder heeft dit niet eerder inhoudelijk beoordeeld en ook niet eerder inhoudelijk kunnen beoordelen. Het refoulementverbod is echter absoluut en dit betekent dat de verwijdering moet worden uitgesteld als deze in strijd moet worden geacht met dit verbod. Verweerder heeft de bewaringsmaatregel opgelegd om eiser te kunnen verwijderen en zodoende te voldoen aan zijn verplichtingen ingevolge de terugkeerbesluiten.
20. De rechtbank overweegt dat in de nationale bewaringsprocedure niet is voorzien in een regeling die het verweerder verplicht om voorafgaand aan de feitelijke uitzetting kenbaar een actuele refoulementbeoordeling te maken. Ook is in de nationale bewaringsprocedure niet voorzien in een mogelijkheid en verplichting voor de rechter om een actuele refoulementbeoordeling te maken voorafgaand aan de feitelijke uitzetting indien het terugkeerbesluit dat als grondslag voor de maatregel dient reeds in rechte vaststaat. Weliswaar kan eiser bezwaar maken tegen een feitelijke uitzetting als die daadwerkelijk wordt gepland. De rechtbank leidt evenwel uit het arrest Ararat af dat de omvang en inhoud van de verplichting voor de autoriteiten, met inbegrip van de rechterlijke autoriteiten, om het beginsel van non-refoulement te eerbiedigen, niet afhankelijk is van de mogelijkheid van een illegaal verblijvende derdelander om een asielaanvraag in te dienen, dan wel een ander rechtsmiddel aan te wenden om een actuele beoordeling van het refoulementrisico te verkrijgen. De rechtbank komt daarom tot de conclusie dat de in 2021 en 2024 verplicht genomen terugkeerbesluiten weliswaar rechtsgeldig zijn, maar niet ten grondslag kunnen worden gelegd aan het opleggen van een bewaringsmaatregel. De rechtbank wijst in dit kader ter vergelijking naar de uitspraak van de Afdeling van 2 juni 2021, waarin de Afdeling de situatie niet uitgesloten heeft geacht dat een rechtsgeldig terugkeerbesluit niet als grondslag van een bewaringsmaatregel kan dienen (ECLI:NL:RVS:2021:1155).
21. De rechtbank concludeert dat bij het tenuitvoerleggen van richtlijn 2008/115 het beginsel van non-refoulement moet worden geëerbiedigd. De rechtbank kwalificeert het in bewaring stellen van een illegaal verblijvende derdelander om een terugkeerbesluit te effectueren en tot verwijdering over te gaan, als het tenuitvoerleggen van richtlijn 2008/115 en als een fase in de terugkeerprocedure. Ook bij het opleggen van de maatregel moet dus het beginsel van non-refoulement worden geëerbiedigd. Voorkomen moet ook worden dat de terugkeerprocedure ter hand wordt genomen voordat is nagegaan of terugkeer naar het land van herkomst een refoulementrisico oplevert. Dit betekent in de onderhavige procedure, omdat verweerder nimmer het refoulementrisico inhoudelijk heeft beoordeeld, dat verweerder niet tot oplegging van de maatregel ter fine van verwijdering kan overgaan voordat hij alsnog het refoulementrisico beoordeelt. Dat in dit geval geen indicaties uit het dossier blijken dat de situatie van eiser en/of de situatie in het land van herkomst wezenlijk is gewijzigd ten opzichte van het moment van het nemen van het meest recente terugkeerbesluit, acht de rechtbank in dit geval niet van betekenis. Of een situatie wezenlijk is gewijzigd, acht de rechtbank wel relevant als er eerder een refoulementbeoordeling heeft plaatsgevonden alvorens een nieuw en/of aanvullend terugkeerbesluit werd opgelegd. In dat geval, zo blijkt ook uit het arrest Ararat, is een actuele refoulementbeoordeling noodzakelijk indien uit het dossier dergelijke indicaties blijken.
22. In het geval van eiser is het refoulementrisico nimmer beoordeeld en zal verweerder dit bij de verdere tenuitvoerlegging van de maatregel en de feitelijke uitzetting niet uit eigen beweging alsnog nagaan door bijvoorbeeld hierover te horen en de verklaringen, anders dan in een vertrekgesprek, ook kenbaar te beoordelen. Verweerder heeft reeds een lp-aanvraag ingediend bij de Marokkaanse autoriteiten. Zodra deze lp wordt verkregen, zal verweerder overgegaan tot het aanschaffen van een vliegticket en overgaan tot de feitelijke uitzetting. Omdat niet is voorzien in een regeling waarbij verweerder wordt verplicht om -uit eigen beweging- voorafgaand aan de feitelijke verwijdering na te gaan of hij bevoegd is om het terugkeerbesluit te effectueren, dan wel dat de verwijdering moet worden uitgesteld, komt de rechtbank tot het oordeel dat de terugkeerbesluiten die jegens eiser zijn genomen weliswaar rechtsgeldig terugkeerbesluiten zijn, maar dat deze terugkeerbesluiten niet kunnen dienen als grondslag voor de inbewaringstelling.
23. De rechtbank acht de maatregel daarom van aanvang af onrechtmatig en zal de maatregel dan ook opheffen. Indien verweerder eiser nogmaals in bewaring zou willen stellen om eiser te verwijderen naar zijn land van herkomst, zal hij eiser moeten horen en, omdat nimmer in een andere procedure een inhoudelijke beoordeling van het refoulementrisico heeft plaatsgevonden, een aanvullend terugkeerbesluit moeten nemen waarin kenbaar is gemotiveerd dat de verwijdering niet in strijd is met het beginsel van non-refoulement.
24. Omdat de rechtbank de maatregel reeds gelet op het vorenoverwogene van aanvang af onrechtmatig acht, acht de rechtbank het niet langer nodig om de overige rechtmatigheidsvereisten van de maatregel en de overige beroepsgronden te bespreken en te beoordelen.
25. De rechtbank stelt vast dat de maatregel onrechtmatig is opgelegd omdat verweerder voorafgaand aan het opleggen van de maatregel nimmer heeft beoordeeld of de verwijdering van eiser naar zijn land van herkomst in strijd is met het beginsel van non-refoulement. De rechtsgeldige terugkeerbesluiten, die verweerder verplicht was om te nemen, kunnen daarom niet dienen als grondslag voor de maatregel. Eiser is dus op 25 maart 2025 onrechtmatig in bewaring gesteld en vanaf de oplegging van de maatregel onrechtmatig in bewaring gehouden omdat na oplegging niet alsnog een inhoudelijke beoordeling van het refoulementrisico heeft plaatsgevonden. De rechtbank zal dan ook de opheffing van de maatregel bevelen en de invrijheidstelling van eiser gelasten.
26. De rechtbank kent aan eiser een schadevergoeding toe omdat hij 18 dagen onrechtmatig in bewaring is gehouden. De rechtbank baseert de hoogte van de vergoeding op de standaardmatig toegekende bedragen en stelt in dit kader vast dat eiser op de dag van de inbewaringstelling in het DTC is geplaatst en dus aanspraak maakt op een bedrag van
€ 1.800,- bij wijze van immateriële schadevergoeding.
27. De rechtbank zal een proceskostenveroordeling uitspreken, reeds vanwege de onjuiste grondslag van de ophouding, en zal ook hiervoor de standaardmatig toegekende punten en tarieven hanteren.
28. Beslist wordt als volgt.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • beveelt de onmiddellijke opheffing van de maatregel van bewaring;
  • gelast de onmiddellijke invrijheidstelling van eiser;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding toe en veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 1.800,-, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. van Lokven, rechter, in aanwezigheid van
mr. F.A.E. van de Venne, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 11 april 2025.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.