ECLI:NL:RBDHA:2025:9482

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 mei 2025
Publicatiedatum
28 mei 2025
Zaaknummer
NL24.26624
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Tamil-eiser uit Sri Lanka met vrees voor vervolging bij terugkeer

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 28 mei 2025, wordt het beroep van eiser, een Tamil uit Sri Lanka, tegen de afwijzing van zijn opvolgende asielaanvraag beoordeeld. Eiser had op 5 juli 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, die door de minister van Asiel en Migratie op 25 juni 2024 als kennelijk ongegrond werd afgewezen. De rechtbank behandelt het beroep en constateert dat de minister onvoldoende rekening heeft gehouden met een thematisch ambtsbericht over de situatie van Tamils in Sri Lanka. Eiser stelt dat hij bij terugkeer naar Sri Lanka vreest voor vervolging vanwege zijn politieke overtuiging en activiteiten in Nederland. De rechtbank oordeelt dat de minister niet voldoende heeft gemotiveerd waarom eiser geen gegronde vrees voor vervolging heeft. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand. Dit betekent dat de afwijzing van de asielaanvraag als kennelijk ongegrond blijft staan. Eiser krijgt een proceskostenvergoeding van € 1.814,- toegekend.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.26624

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 mei 2025 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. E. Derksen),
en
de minister van Asiel en Migratie [1] ,
(gemachtigde: mr. M.M. Luik).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn opvolgende aanvraag van 5 juli 2022 tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft deze aanvraag met het bestreden besluit van 25 juni 2024 afgewezen als kennelijk ongegrond.
1.1.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 21 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en mr. K.A. van Iwaarden namens de minister.
1.3.
De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting geschorst om partijen in de gelegenheid te stellen nadere reacties in te dienen op het beroep van eiser op het gelijkheidsbeginsel. Partijen hebben vervolgens meerdere keren over en weer op elkaar gereageerd.
1.4.
Op verzoek van eiser heeft de rechtbank het beroep nogmaals op zitting behandeld op 31 maart 2025. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit, maar bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven
.Aan de hand van de beroepsgronden van eiser legt de rechtbank hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Wat aan het bestreden besluit voorafging

3. Eiser heeft eerder, op 2 oktober 2020, een asielaanvraag ingediend. De afwijzing van die aanvraag staat in rechte vast. [2] In die procedure zijn de verklaringen van eiser over zijn identiteit, nationaliteit en herkomst en discriminatie vanwege zijn etnische afkomst als Tamil geloofwaardig geacht. Verder is geloofwaardig geacht dat eiser problemen heeft ervaren met de Aava-bende, maar niet dat deze bende achter het overlijden van een vriend van eiser zit. De geloofwaardig geachte verklaringen leidden niet tot de conclusie dat sprake is van gegronde vrees voor vervolging zoals bedoeld in het Vluchtelingenverdrag of een reëel risico op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het EVRM bij terugkeer naar Sri Lanka.
Wat aan de opvolgende aanvraag ten grondslag ligt
4. Aan zijn opvolgende asielaanvraag heeft eiser het volgende ten grondslag gelegd. Eiser hangt het separatisme aan en streeft naar een onafhankelijke staat voor Tamils in het noorden en oosten van Sri Lanka (Tamil Eelam). Hij is in dat verband lid van twee Tamil-organisaties (Tamil Forum Nederland en Diaspora Tamil Eelam), neemt deel aan demonstraties, bijeenkomsten en vieringen, en geeft voorlichting op een Tamil-school en het AZC. Vanwege deze activiteiten beschouwen de Sri Lankaanse autoriteiten hem als Tamiltijger, en hebben zij zijn Facebook-account geblokkeerd. Ook was eisers broer in het verleden actief voor de Liberation Tigers of Tamil Eelam (LTTE) en om die reden wordt zijn gezin gezien als Tamiltijger-gezin. Vanwege deze (toegedichte) politieke overtuiging, die indruist tegen de opvattingen en de wetten van de Sri Lankaanse autoriteiten, vreest eiser bij terugkeer naar Sri Lanka voor vervolging. Hij zal zijn politieke opvattingen daar ook niet openlijk kunnen uiten. Tot slot ondervindt eisers familie in Sri Lanka problemen van de zijde van de Aava-bende, waarover eiser een aangifte heeft overgelegd.
Bestreden besluit en omvang van het beroep
5. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de relevante elementen (1) identiteit, nationaliteit en herkomst, (2) politieke activiteiten in Nederland en (3) toegedichte politieke overtuiging. De identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser acht de minister, zoals tijdens de vorige procedure, geloofwaardig. Ook hecht de minister geloof aan de verklaringen van eiser over zijn politieke activiteiten in Nederland. Ten aanzien van de (toegedichte) politieke overtuiging van eiser stelt de rechtbank aan de hand van de stukken en de behandeling op de zitting vast dat de minister ervan uitgaat dat eisers politieke activiteiten zijn ingegeven door zijn Tamil-identiteit, de wens om voor de rechten van Tamils op te komen en het streven naar een onafhankelijk Tamil Eelam. De minister acht echter niet geloofwaardig dat de Sri Lankaanse autoriteiten hem en zijn familie als Tamiltijgers beschouwen, zodat die toegedichte politieke overtuiging niet wordt geloofd.
5.1.
De geloofwaardig geachte verklaringen van eiser leiden volgens de minister niet tot de conclusie dat eiser een gegronde vrees heeft voor vluchtelingrechtelijke vervolging of dat hij een reëel risico loopt op een met artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling bij terugkeer naar Sri Lanka. Het is niet aannemelijk dat eiser in de negatieve belangstelling van de autoriteiten staat vanwege zijn activiteiten in Nederland, terwijl hij zijn politieke overtuiging ook in Sri Lanka op de door hem gewenste wijze kan uiten. Niet is aannemelijk gemaakt dat eiser bij terugkeer ernstige problemen zal ondervinden.
Tot slot heeft de minister ten aanzien de overgelegde aangifte overwogen dat eisers problemen met de Aava-bende in de vorige procedure deels geloofwaardig zijn geacht, maar dat niet is gebleken dat de Sri Lankaanse autoriteiten eiser in dat verband niet zouden kunnen of willen beschermen. De overgelegde aangifte vormt voor de minister geen reden om daar nu anders over te denken.
6. De beroepsgronden richten zich niet op eisers geloofwaardige geachte identiteit, nationaliteit en herkomst, en evenmin op de, niet geloofwaardig geachte, (toegedichte) overtuiging als Tamiltijger. Het beroep ziet wel op de totstandkoming van het besluit, de risico’s die eiser bij terugkeer naar Sri Lanka loopt vanwege onder meer zijn activiteiten in Nederland en zijn wel geloofwaardig geachte politieke overtuiging, en de vrees voor de Aava-bende.
Aanvullend horen over gestelde vrees vanwege politieke overtuiging
7. Eiser betoogt ten eerste dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen. De minister had hem aanvullend moeten horen, zoals in vergelijkbare zaken is gebeurd. Hierbij wijst eiser erop dat de minister gelet op het arrest van het Hof van Justitie van 21 september 2023 [3] bij de beoordeling van de vervolgingsgrond politieke overtuiging in de zin van artikel 10, eerste lid, aanhef onder e, van de Kwalificatierichtlijn, niet meer als eis mag stellen dat sprake is van een fundamentele politieke overtuiging. Het beleid van de minister was ten tijde van het voornemen hiermee in strijd. De minister heeft in reactie op het arrest laten weten dat het beleid wordt aangepast. Om een zorgvuldig besluit te kunnen nemen, had de minister eiser daarom aanvullend moeten horen.
7.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Naar aanleiding van het arrest van 21 september 2023 heeft de minister Informatiebericht 2023/77 uitgebracht. Daarin wordt onder meer ingegaan op de manier waarop de gestelde vrees voor vervolging vanwege politieke overtuiging moet worden beoordeeld. Daarover staat onder andere het volgende opgemerkt:
“(…) Bij het bepalen van het risico op vervolging kan het bijvoorbeeld van belang zijn om bij de beoordeling te betrekken:
- welke politieke opvatting, gedachte of mening een vreemdeling heeft
- hoe in het land van herkomst door de potentiële actoren van vervolging tegen die opvatting, gedachte of mening wordt aangekeken;
- welke activiteiten de vreemdeling heeft verricht in het kader van diens politieke overtuiging in het land van herkomst dan wel in Nederland;
- voor het geval de vreemdeling heeft aangegeven dat hij zich pas in Nederland of nog helemaal niet politiek heeft geuit, welke redenen hij daarvoor heeft opgegeven;
- of en in hoeverre de vreemdeling betrokken is bij een politieke beweging of organisatie;
- welke taken de vreemdeling eventueel heeft binnen een politieke beweging of organisatie en in hoeverre de vreemdeling in dat verband verantwoordelijk is voor bepaalde activiteiten;
- op welke manier de vreemdeling diens opvattingen uit/heeft geuit en in hoeverre die uitingen openbaar zijn geworden;
- of de potentiële actoren van vervolging in het land van herkomst van de uitingen van de politieke overtuiging op de hoogte kunnen zijn geraakt; en
- of de vreemdeling in het verleden problemen heeft ondervonden vanwege het uiten van zijn mening. (…)” [4]
Niet in te zien valt waarom het arrest van 21 september 2023 of Informatiebericht 2023/77 maken dat de minister een aanvullend gehoor zou moeten houden in alle zaken waarin gestelde vrees voor vervolging vanwege politieke overtuiging een rol speelt. Het is immers aan de minister om een zorgvuldig en gemotiveerd besluit te nemen. Als het daarvoor nodig is om een nieuw gehoor te houden, moet de minister dat doen. Als alle relevante aspecten al in het eerdere gehoor aan de orde zijn gekomen, kan zij dat nalaten. Met de minister is de rechtbank van oordeel dat er in dit geval geen aanleiding bestond om eiser nogmaals te horen. Uit het gehoor opvolgende aanvraag van 26 september 2022 leidt de rechtbank af dat de hiervoor opgesomde onderwerpen uit Informatiebericht 2023/77 aan bod zijn gekomen en dat eiser in staat is gesteld over die onderwerpen verklaringen af te leggen. Eiser heeft ook niet geconcretiseerd waarover hij nader had moeten worden bevraagd en/of welke aspecten tijdens het gehoor opvolgende aanvraag niet aan bod zijn gekomen dan wel onderbelicht zijn gebleven.
Thematisch ambtsbericht Tamils in Sri Lanka
8. Eiser wijst erop dat de minister van Buitenlandse Zaken in juni 2024 het thematisch ambtsbericht Tamils in Sri Lanka (thematisch ambtsbericht) heeft uitgebracht en betoogt dat de minister dit thematisch ambtsbericht ten onrechte niet bij de beoordeling heeft betrokken, ondanks dat eiser hier al in de zienswijze op had gewezen. Hierbij wijst eiser ook op het arrest van het Hof van Justitie van 12 januari 2023 over de ruime uitleg van het begrip ‘politieke overtuiging’ en de algemene context van het land van herkomst waarmee in dat verband rekening moet worden gehouden. [5]
8.1.
Deze beroepsgrond slaagt. Zoals de minister ook heeft erkend in het verweerschrift, heeft zij in de bestreden besluitvorming ten onrechte geen rekening gehouden met dit thematisch ambtsbericht. Gelet hierop, en omdat de informatie in dit thematisch ambtsbericht juist ook ziet op de situatie van eiser, namelijk een Tamil uit Sri Lanka van wie de minister verwacht dat hij daarnaartoe terugkeert, kent het bestreden besluit een zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek. Dit betekent al dat het beroep gegrond is en het bestreden besluit zal worden vernietigd vanwege strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
8.2.
De rechtbank zal de overige beroepsgronden beoordelen in het licht van de vraag of er aanleiding bestaat om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten. De rechtbank zal daarbij ook het standpunt van de minister over het thematisch ambtsbericht betrekken zoals dat in het verweerschrift en op de zittingen is ingenomen.
Vrees bij terugkeer naar Sri Lanka
9. Eiser betoogt dat de minister zich ten onrechte op het standpunt stelt dat hij bij terugkeer naar Sri Lanka geen gegronde vrees heeft voor vervolging dan wel een reëel risico loopt op een behandeling die strijdig is met artikel 3 van het EVRM vanwege de politieke activiteiten die hij in Nederland (heeft) verricht. Ten eerste staan de organisaties waarbij eiser is betrokken in de negatieve aandacht van de Sri Lankaanse autoriteiten. Dat geldt ook voor eiser zelf. In dit verband wijst eiser op het thematisch ambtsbericht. [6] Daarnaast voert eiser aan dat de omstandigheid dat hij niet over een paspoort beschikt al maakt dat hij bij terugkeer op het vliegveld in de verhoogde aandacht van de autoriteiten komt te staan. [7] Tot slot wil eiser zich na een terugkeer naar Sri Lanka op eenzelfde manier politiek kunnen uiten als hier en zal dat tot vervolging leiden.
Staat eiser in de negatieve belangstelling van de Sri Lankaanse autoriteiten?
10. Ter onderbouwing van zijn stelling dat hij op dit moment al in de negatieve aandacht van de autoriteiten staat wijst eiser erop dat Tamil Forum Nederland en diens voorganger Tamil Coordination Committee (TCC) door de Sri Lankaanse autoriteiten als terroristische organisaties worden gezien. [8] Deze autoriteiten tolereren geen uiting van separatistische opvattingen. Dat eiser op actieve en openlijke wijze een onafhankelijke Tamil-staat nastreeft, wat genoegzaam blijkt uit foto’s en materiaal op social media, en in Nederland deelneemt aan activiteiten die door de Sri Lankaanse overheid als separatistisch worden aangemerkt, is voldoende om in de negatieve aandacht van de Sri Lankaanse autoriteiten te staan. Omdat eiser zijn activiteiten in het openbaar en op specifieke data verricht kan eenieder daarvan kennisnemen en beelden op sociale media publiceren. De Sri Lankaanse autoriteiten monitoren de diaspora ook nauwgezet. Eiser betoogt dat de minister ten onrechte niet nader motiveert dat een negatieve belangstelling alleen zou zien op personen met een leidinggevende rol of personen die specifieke kritiek uiten op de Sri Lankaanse autoriteiten. Dit standpunt is door het Upper Tribunal van het Verenigd Koninkrijk verlaten [9] en vindt volgens eiser ook geen steun in het thematisch ambtsbericht. [10]
10.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De minister heeft in de besluitvorming gewezen op rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waaruit volgt dat met name activisten die een risico vormen voor de eenheid van Sri Lanka omdat zij een significante rol spelen in een georganiseerd separatistisch streven buiten Sri Lanka naar een onafhankelijke Tamil-staat of het doen herleven van het gewapende conflict in Sri Lanka, bij terugkeer in de negatieve belangstelling van de autoriteiten staan. Dat geldt niet voor iedere terugkerende Tamil. [11]
10.2.
Dat deze uitgangspunten achterhaald zouden zijn volgt de rechtbank niet. De ‘country guidance’ zoals opgenomen in de uitspraak van het Upper Tribunal van 27 mei 2021 bepaalt:
“(20)[...] the question of whether an individual has, or is perceived to have, undertaken a “significant role” in Tamil separatism remains the appropriate touchstone. In making this evaluative judgment, GoSL will seek to identify those whom it perceives as constituting a threat to the integrity of the Sri Lankan state by reason of their committed activism in furtherance of the establishment of Tamil Eelam.
(21) The term “significant role” does not require an individual to show that they have held a formal position in an organisation, are a member of such, or that their activities have been “high profile” or “prominent”. The assessment of their profile will always be fact-specific, but will be informed by an indicator-based approach, taking into account the following non-exhaustive factors, none of which will in general be determinative:
i. the nature of any diaspora organisation on behalf of which an individual has been active. That an organisation has been proscribed under the 2012 UN Regulations will be relatively significant in terms of the level of adverse interest reasonably likely to be attributed to an individual associated with it;
ii. the type of activities undertaken;
iii. the extent of any activities;
iv. the duration of any activities;
v. any relevant history in Sri Lanka;
vi. any relevant familial connections.”
10.3.
In paragraaf 6.4 (“Terugkeer na betrokkenheid bij Tamil organisaties buiten Sri Lanka”) van het thematisch ambtsbericht wordt opgemerkt dat tijdens de verslagperiode berichten verschenen over de monitoring door de Sri Lankaanse autoriteiten van personen die buiten Sri Lanka activiteiten verrichtten voor Tamil-organisaties. Het thematisch ambtsbericht vermeldt echter ook dat niet kon worden vastgesteld of dat ook in Nederland gebeurde, terwijl uit de geraadpleegde bronnen het beeld naar voren komt dat de Sri Lankaanse autoriteiten vooral prominente figuren van verboden Tamil-organisaties in het buitenland in de gaten houden. In paragraaf 6.6 (“Verhoogde aandacht van de autoriteiten”) staat dat sommige bronnen aangaven dat de autoriteiten vooral een verhoogde aandacht zouden hebben voor personen die prominent actief waren voor verboden Tamil-organisaties of die zich openlijk hadden uitgelaten voor een onafhankelijk Tamil Eelam. Andere bronnen gaven aan dat ook personen die binnen of buiten Sri Lanka betrokken waren geweest bij de LTTE na hun terugkeer gemonitord konden worden.
10.4.
De rechtbank leidt, net als de minister, uit de uitspraak van het Upper Tribunal en het thematisch ambtsbericht af dat de aandacht van de Sri Lankaanse autoriteiten zich nog altijd richt op Tamils die een significante (‘belangrijke’) rol spelen in het streven naar een onafhankelijk Tamil Eelam. Daarvan kan sprake zijn als iemand een belangrijke positie heeft in een verboden organisatie, maar ook als hij in de opinievorming een belangrijke rol speelt. De zinsnede in het thematisch ambtsbericht over personen die zich ‘openlijk hadden uitgelaten voor een onafhankelijk Tamil Eelam’ moet in die context worden gelezen. Naar het oordeel van de rechtbank gaat het dan om uitlatingen die breed kenbaar worden, zodat de betreffende persoon een belangrijke rol speelt in de opinievorming over Tamil Elam. Anders dan eiser stelt, volgt uit de uitspraak van het Upper Tribunal of het thematisch ambtsbericht niet dat inmiddels elke deelnemer aan demonstraties of iedereen die een mening uit, in de negatieve belangstelling komt te staan. Eiser heeft dat ook anderszins niet aannemelijk gemaakt.
10.5.
De minister heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat niet is gebleken dat eiser een dergelijke significante rol speelt. Eiser heeft zelf verklaard dat zijn rol bij demonstraties enkel die van deelnemer was en dat hij zich niet onderscheidde van andere demonstranten. Niet valt in te zien dat eiser bij de Sri Lankaanse autoriteiten in dat verband zou opvallen. Dat eiser zichtbaar is op foto’s van demonstraties maakt dat niet anders, omdat hij daarmee nog niet een prominent figuur wordt. Eiser heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat de Sri Lankaanse autoriteiten op de hoogte zijn geraakt van de berichten die hij op Facebook heeft geplaatst, mede in aanmerking genomen het aantal volgers van zijn account. Daarbij heeft de minister terecht tegengeworpen dat eiser weliswaar verklaart dat zijn Facebook-account is geblokkeerd door de Sri Lankaanse autoriteiten, maar dat hij dit niet heeft onderbouwd. Dit is enkel gebaseerd op stellingen en aannames. Verder heeft eiser wel verklaard dat hij lid is van Diaspora Tamil Eelam en lesgeeft op de Tamil-school in [plaats 1] , maar heeft hij niet gesteld dat hij binnen die organisaties een onderscheidende of organiserende rol heeft. Hij heeft ook niet aannemelijk gemaakt hoe de autoriteiten van Sri Lanka van die activiteiten op de hoogte zouden zijn.
10.6.
Hieruit volgt dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn politieke activiteiten door de Sri Lankaanse autoriteiten worden gemonitord of dat hij (door die activiteiten) in de negatieve aandacht van die autoriteiten staat.
Loopt eiser bij terugkeer op het vliegveld van [plaats 2] een reëel risico op een met artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling?
11. Eiser betoogt verder dat hij bij terugkeer naar Sri Lanka op het vliegveld van [plaats 2] het risico loopt om langdurig ondervraagd en bestraft te worden. Hij wijst daarbij op paragraaf 6.6. van het thematisch ambtsbericht. Daarin staat onder meer dat:
“[...] personen die op illegale wijze het land hadden verlaten, die terugkeerden met gebruik van een vervangend reisdocument of wier personalia voorkwamen op de stoplist of watchlist, bij terugkeer naar Sri Lanka in de verhoogde aandacht van de autoriteiten konden staan. Personen die op illegale wijze het land hadden verlaten konden een boete krijgen (zie paragraaf 6.2.4), personen die terugkeerden met gebruik van een vervangend reisdocument konden aanvullend ondervraagd worden (zie paragraaf 6.1) en personen die op de watchlist stonden konden na terugkeer worden gemonitord (zie paragraaf 6.5). Sommige bronnen gaven verder aan dat de autoriteiten vooral een verhoogde aandacht zouden hebben voor personen die prominent actief waren voor verboden Tamil organisaties of die zich openlijk hadden uitgelaten voor een onafhankelijk Tamil Eelam. Andere bronnen gaven aan dat ook personen die binnen of buiten Sri Lanka betrokken waren geweest bij de LTTE na hun terugkeer gemonitord worden.”
11.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister terecht gesteld dat een ondervraging bij aankomst op het vliegveld op zichzelf nog geen met het EVRM strijdige behandeling vormt en dat uit het thematisch ambtsbericht volgt dat terugkeerders doorgaans na een korte ondervraging de luchthaven konden verlaten. [12] Ook in het geval eiser zou terugkeren zonder in het bezit te zijn van een paspoort, maar met een vervangend reisdocument, volgt uit het thematisch ambtsbericht niet dat dat leidt tot gegronde vrees voor vervolging dan wel een reëel risico op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. Uit paragraaf 6 van het thematisch ambtsbericht volgt dat de Sri Lankaanse autoriteiten aandacht hadden voor terugkeerders die gebruik maakten van een vervangend reisdocument, meer dan voor terugkeerders die met een paspoort reisden. Maar ook de categorie terugkeerders zonder paspoort kon na een ondervraging doorgaans de luchthaven verlaten. Daarbij wijst de minister er terecht op dat eiser beschikt over een Sri Lankaanse identiteitskaart en daarmee een paspoort kan aanvragen bij een Sri Lankaanse diplomatieke vertegenwoordiging. [13] Tot slot is van belang dat eiser Sri Lanka niet illegaal heeft verlaten en hij, zoals hiervoor al overwogen, ook niet in de negatieve belangstelling van de autoriteiten staat.
Zal eiser bij terugkeer ontoelaatbaar worden beperkt in zijn politieke overtuiging?
12. Eiser betoogt verder dat hij als Tamil Eelam-aanhanger zijn opvatting bij terugkeer in Sri Lanka niet (zonder terughoudendheid) kan uiten en dat hij vervolgd zal worden vanwege zijn politieke overtuiging. Er is in Sri Lanka niet of nauwelijks een Tamil Eelam-beweging, omdat dit verboden is. De Tamilbevolking in Sri Lanka wordt onderdrukt en monddood gemaakt. Dat is volgens eiser ook de reden dat er tegenwoordig nauwelijks nog veroordelingen plaatsvinden voor het openlijk uitkomen voor een Tamil Eelam. [14]
12.1.
Ook dit betoog faalt. Uit het al genoemde arrest van het Hof van Justitie van 21 september 2023 volgt dat bij een beroep op vluchtelingschap wegens een politieke overtuiging niet meer als eis gesteld mag worden dat sprake is van een fundamentele politieke overtuiging. Dit laat onverlet dat bij de beoordeling van de zwaarwegendheid moet worden betrokken welke door de gestelde politieke overtuiging gemotiveerde activiteiten de vreemdeling bij terugkeer zou willen verrichten of hoe hij of zij anderszins zijn of haar opvatting, mening of gedachte zou willen uiten, en wat de gevolgen daarvan zouden zijn. Bij deze beoordeling van de gegrondheid van de vrees is de sterkte van die politieke overtuiging en de mate waarin deze overtuiging wordt of eventueel zal worden geuit een relevant element. Hierbij moeten de specifieke persoonlijke situatie van een vreemdeling en de meer algemene context van het land van herkomst worden betrokken. Het is echter niet vereist dat de overtuiging zo diepgeworteld is dat een vreemdeling bij terugkeer naar het land van herkomst het uiten ervan niet achterwege zou kunnen laten en daardoor slachtoffer zou kunnen worden van daden van vervolging. [15]
12.2.
De rechtbank volgt de minister in haar standpunt dat eisers politieke overtuiging niet dermate sterk is dat hij in dat verband bij terugkeer te vrezen heeft voor vervolging. Uit het thematisch ambtsbericht volgt dat in Sri Lanka een veelheid aan politieke partijen actief was die de Tamilbevolking vertegenwoordigden. Het naoorlogse politieke Tamil-leiderschap voerde geen campagne meer voor een onafhankelijk Tamil Eelam. Het politieke debat verschoof richting decentralisatie, het terugdringen van de militaire invloed in het noorden en oosten, en de teruggave van ingenomen land aan de burgers van die gebieden. Demonstraties en herdenkingen van slachtoffers van de burgeroorlog werden toegelaten, zolang niet werd opgeroepen tot een onafhankelijk Tamil Eelam of symbolen van de LTTE werden getoond. [16] Beoordeeld moet dus worden of het aannemelijk is dat eiser na terugkeer naar Sri Lanka geen genoegen zal nemen met de standpunten van die bestaande, legale, partijen die de belangen van de Tamilbevolking vertegenwoordigen, en daadwerkelijk zodanige activiteiten zal willen ontplooien dat hij slachtoffer zal worden van vervolging. Zoals de minister terecht overweegt is dat niet aannemelijk. Ten eerste is eiser pas na de afwijzing van zijn eerdere asielaanvraag in Nederland politiek actief geworden. De verklaringen die eiser heeft afgelegd over zijn beweegredenen daarvoor zijn algemeen en oppervlakkig en zijn niet met persoonlijke en authentieke verklaringen onderbouwd. [17] Verder blijkt uit eisers verklaringen dat zijn activiteiten in Nederland beperkt zijn gebleven en dat hij niet zelf initiatieven heeft ontplooid. Om die reden is ook niet aannemelijk dat eiser daadwerkelijk de wens heeft om in Sri Lanka wel persoonlijk initiatieven te ontplooien voor een onafhankelijk Tamil Eelam. Hij is ook specifiek gehoord met betrekking tot de activiteiten die hij in Sri Lanka zou willen verrichten en hij heeft verklaard dat hij wil deelnemen aan vastenacties en demonstraties, zoals die nu ook al in Sri Lanka plaatsvinden, en wil samenwerken met politiek leiders [persoon A] en [persoon B]. Over die laatste heeft de minister zich onbetwist op het standpunt gesteld dat sprake is van een democratisch gekozen politiek leider die ook door de Sri Lankaanse autoriteiten wordt geaccepteerd. Het valt dus niet in te zien dat eiser te vrezen heeft voor vervolging als hij, zoals hij verklaart, in Sri Lanka deze persoon zal steunen en zal deelnemen aan vastenacties en demonstraties.
12.3.
Al met al is dus niet gebleken dat eiser zijn opvattingen bij terugkeer in Sri Lanka op een wijze zal willen uiten die maakt dat hij vervolgd zal worden vanwege zijn politieke overtuiging.
Slaagt het beroep op het gelijkheidsbeginsel?
13. Eiser voert in dit verband verder aan dat hij ervan op de hoogte is dat asielaanvragen van twee landgenoten na het verschijnen van het thematisch ambtsbericht zijn ingewilligd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Ter onderbouwing hiervan heeft eiser stukken overgelegd. Daarbij merkt eiser op dat bij deze twee landgenoten, net als bij hem, sprake is van de politieke overtuiging van het nastreven van een Tamil-staat in Sri Lanka. Ook zij hebben in Nederland heldendagen en demonstraties bijgewoond. In het geval van één van hen is in een uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 24 januari 2025 [18] expliciet opgenomen dat de inwilliging volgens de minister was gebaseerd op recente politieke activiteiten die de betreffende persoon in Nederland had ontplooid en die voor het eerst tijdens die asielprocedure door hem naar voren waren gebracht en onderbouwd. Dat zijn dezelfde activiteiten die ook eiser heeft ontplooid zodat niet in te zien valt waarom de minister in eisers geval dan een andere afweging maakt.
13.1.
Het beroep van eiser op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet. Zoals de minister ook betoogt, moet iedere asielaanvraag op eigen merites worden beoordeeld. Dat houdt in dat aan de hand van alle individuele feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, wordt beoordeeld of de vreemdeling in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel. Dit geldt zeker waar het gaat om gestelde vrees wegens een politieke overtuiging. Zowel de sterkte van die overtuiging, de wijze waarop die geuit wordt en geuit zal worden, en eventuele andere risicoverhogende aspecten zullen per persoon verschillen, maar moeten telkens in onderlinge samenhang worden bezien. Dat bij verschillende vreemdelingen één aspect, zoals verrichte politieke activiteiten in Nederland, overeenkomt betekent dus nog niet dat de eindconclusie over het verlenen van een verblijfsvergunning asiel ook moet overeenkomen.
13.2.
De minister heeft toegelicht dat beide andere vreemdelingen al langer buiten Sri Lanka verbleven en dat zij anders hadden verklaard over hoe zij hun overtuiging bij terugkeer in Sri Lanka willen uiten. Daarbij wijkt hun situatie af van die van eiser die, zoals hiervoor al overwogen, heeft aangegeven zich te willen aansluiten bij een politiek leider die door de autoriteiten wordt geaccepteerd. Dit vormt voor de minister al reden dat de afweging in die andere gevallen afwijkt van de afweging in het geval van eiser. Specifiek ten aanzien van de vreemdeling waarop de uitspraak van 24 januari 2025 betrekking heeft, heeft de minister nog toegelicht dat deze vreemdeling ooit betrokken is geweest bij de LTTE en geen enkel (identiteits)document had. Dat was op zichzelf genomen nog onvoldoende voor het verlenen van een verblijfsvergunning asiel, maar in samenhang met de politieke activiteiten die die vreemdeling in Nederland ontplooide en die pas in een opvolgende aanvraag werden onderbouwd, bestond er wel aanleiding om die vergunning te verlenen, aldus de minister. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister hiermee voldoende onderbouwd dat sprake is van relevante verschillen tussen de gevallen waarop eiser zich beroept, en zijn eigen geval.
13.3.
Eiser heeft nog betoogd dat de gegeven toelichting door de minister niet juist is en dat de rechtbank verkeerd wordt voorgelicht omdat uit de uitspraak van 24 januari 2025 duidelijk volgt dat de minister daar heeft verklaard dat de inwilliging van de opvolgende asielaanvraag was gebaseerd op de recente politieke activiteiten van die vreemdeling. Dit volgt de rechtbank niet. In de zaak die tot die procedure leidde stond vast dat een opvolgende asielaanvraag was ingewilligd en ging het om de vraag of een verzoek tot heroverweging van de eerdere afwijzing moest worden ingewilligd. Uit de uitspraak kan slechts worden afgeleid dat de reden voor het wél inwilligen van de opvolgende asielaanvraag, waar de eerdere aanvraag was afgewezen, was gelegen in de onderbouwde recente activiteiten in Nederland. Uit de uitspraak kan niet worden afgeleid dat de overige, al eerder bekende, omstandigheden niet zijn betrokken bij de toewijzing of daar niet van belang voor waren.
Is de minister voldoende gemotiveerd ingegaan op de problemen met de Aava-bende en aangifte?
14. Eiser betoogt tot slot dat de minister in het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd is ingegaan op wat hij in de zienswijze heeft aangevoerd over problemen met de Aava-bende.
14.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. In het voornemen stelt de minister zich op het standpunt dat niet kan worden vastgesteld of de overgelegde aangifte echt is. Verder zijn problemen van eiser met de Aava-bende in de vorige procedure deels geloofwaardig geacht, maar is niet gebleken dat de Sri Lankaanse autoriteiten eiser in dat verband niet zouden kunnen of willen beschermen. Uit het opnemen van de aangifte tegen leden van de Aava-bende blijkt volgens de minister juist dat de Sri Lankaanse autoriteiten eiser willen helpen en/of beschermen.
14.2.
De rechtbank stelt vast dat de minister in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd is ingegaan op de zienswijze die eiser op dit punt heeft ingediend. Het in beroep enkel verwijzen naar wat in de zienswijze is aangevoerd, zonder te onderbouwen waarom die reactie niet volstaat, is onvoldoende.

Conclusie en gevolgen

15. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit wordt gelet op hetgeen in 8.1. is geoordeeld vernietigd vanwege strijd met artikel 3:2 en 3:46 van de Awb. De rechtbank bepaalt echter dat de rechtsgevolgen van dit vernietigde besluit in stand blijven en verwijst daarvoor naar de overwegingen 9. en verder waarin is geoordeeld dat de overige beroepsgronden van eiser niet kunnen slagen. Dat betekent dat de afwijzing van de opvolgende asielaanvraag van eiser als kennelijk ongegrond in stand blijft.
15.1.
Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten. De minister moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.814,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting van 21 augustus 2024, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1). Ondanks dat een nadere zitting is gehouden, kent de rechtbank hier geen proceskostenvergoeding voor toe. Deze zitting heeft enkel op verzoek van eiser plaatsgevonden en heeft ook niet bijgedragen aan de gegrondverklaring van het beroep.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. van der Straaten, rechter, in aanwezigheid van
mr. G.T.J. Kouwenberg, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.ABRvS 12 oktober 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2261.
3.HvJEU 21 september 2023, S, A tegen Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, ECLI:EU:C:2023:688.
4.Inmiddels is het beleid gewijzigd. Dat is neergelegd in paragraaf C2/3.2.5.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000.
5.HvJEU 12 januari 2023, P.I. tegen Migracijos departamentas prie Lietuvos Respublikos vidaus reikalų ministerijos, ECLI:EU:C:2023:13.
6.Voetnoot 128.
7.Eiser wijst daartoe op pagina 70 van het thematisch ambtsbericht.
8.Eiser verwijst naar ‘Gazette Extraordinary of the Democratic Socialist Republic of Sri Lanka’ van 25 februari 2021 en ook naar het algemeen ambtsbericht inzake Sri Lanka van juli 2011.
9.Uitspraak van 27 mei 2021, KK and RS, UKUT 0130 (IAC).
10.Eiser wijst daartoe op pagina 28, 69, 70 van het thematisch ambtsbericht.
11.ABRvS 31 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:291, ABRvS 23 juli 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2438 en ABRvS 20 juni 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2351.
12.Pagina 65 van het thematisch ambtsbericht.
13.Pagina 40 van het thematisch ambtsbericht.
14.Eiser verwijst naar pagina 28 van het thematisch ambtsbericht.
15.Zie ook ABRvS 17 januari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:63.
16.Pagina 28 van het thematisch ambtsbericht.
17.Pagina 4 van het gehoor opvolgende aanvraag.