In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van een Afghaanse vreemdeling beoordeeld die zijn asielaanvraag heeft ingediend op basis van afvalligheid van de islam en een atheïstische levenswijze. De vreemdeling, die eerder asielaanvragen heeft ingediend, heeft op 21 augustus 2021 een derde asielaanvraag ingediend, die door de minister van Asiel en Migratie op 29 maart 2024 is afgewezen. De rechtbank heeft eerder het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard, maar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft deze uitspraak vernietigd en de zaak terugverwezen naar de rechtbank voor herbeoordeling.
De rechtbank heeft de afwijzing van de asielaanvraag beoordeeld aan de hand van de beroepsgronden van de vreemdeling. De rechtbank concludeert dat de minister niet ten onrechte heeft geoordeeld dat de afvalligheid en bekering tot het atheïsme van de vreemdeling ongeloofwaardig zijn. De rechtbank stelt vast dat de vreemdeling niet voldoende nieuwe elementen heeft aangevoerd die zijn afvalligheid aannemelijk maken. Bovendien heeft de rechtbank geoordeeld dat de minister ten onrechte niet heeft beoordeeld of er sprake is van toegedichte afvalligheid, maar dat de minister in het besluit voldoende heeft gemotiveerd dat de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in de negatieve belangstelling van de Taliban staat.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van de asielaanvraag in stand blijft. De vreemdeling krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S.W. Kroon, rechter, en is openbaar gemaakt op 28 mei 2025.