ECLI:NL:RBDHA:2025:9476

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 mei 2025
Publicatiedatum
28 mei 2025
Zaaknummer
NL25.4288
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van een Afghaanse vreemdeling met beroep op afvalligheid en atheïsme

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van een Afghaanse vreemdeling beoordeeld die zijn asielaanvraag heeft ingediend op basis van afvalligheid van de islam en een atheïstische levenswijze. De vreemdeling, die eerder asielaanvragen heeft ingediend, heeft op 21 augustus 2021 een derde asielaanvraag ingediend, die door de minister van Asiel en Migratie op 29 maart 2024 is afgewezen. De rechtbank heeft eerder het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard, maar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft deze uitspraak vernietigd en de zaak terugverwezen naar de rechtbank voor herbeoordeling.

De rechtbank heeft de afwijzing van de asielaanvraag beoordeeld aan de hand van de beroepsgronden van de vreemdeling. De rechtbank concludeert dat de minister niet ten onrechte heeft geoordeeld dat de afvalligheid en bekering tot het atheïsme van de vreemdeling ongeloofwaardig zijn. De rechtbank stelt vast dat de vreemdeling niet voldoende nieuwe elementen heeft aangevoerd die zijn afvalligheid aannemelijk maken. Bovendien heeft de rechtbank geoordeeld dat de minister ten onrechte niet heeft beoordeeld of er sprake is van toegedichte afvalligheid, maar dat de minister in het besluit voldoende heeft gemotiveerd dat de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in de negatieve belangstelling van de Taliban staat.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van de asielaanvraag in stand blijft. De vreemdeling krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S.W. Kroon, rechter, en is openbaar gemaakt op 28 mei 2025.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.4288

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 mei 2025 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. I.M. Zuidhoek),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. R.S. Helmus).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Hij heeft op 21 augustus 2021 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 29 maart 2024 deze aanvraag afgewezen als ongegrond.
1.1.
Eiser is tegen deze afwijzing in beroep gegaan. Het beroep tegen deze afwijzing is bij uitspraak van 20 juni 2024 door deze rechtbank en zittingsplaats gegrond verklaard. [1] Bij uitspraak van 20 januari 2025 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) het hoger beroep van de minister gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank vernietigd en de zaak naar de rechtbank terugverwezen. [2]
2. De rechtbank heeft het beroep op 31 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. Het beroep is ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
(Voorgaande) procedures
5. Eiser heeft de Afghaanse nationaliteit. Op 28 november 2015 heeft hij voor de eerste keer een asielaanvraag ingediend. Hij heeft daaraan ten grondslag gelegd dat een commandant zijn zus meermaals ten huwelijk heeft gevraagd. Dit zou uiteindelijk hebben geleid tot een incident in het huis van eiser, waarbij onder meer eisers broer en zus zijn doodgeschoten. De minister heeft deze aanvraag bij besluit van 30 juni 2017 afgewezen als ongegrond. Dit besluit is bij uitspraak van de Afdeling van 8 maart 2019 onherroepelijk geworden. [3]
5.1.
Op 15 augustus 2019 heeft eiser een tweede asielaanvraag ingediend. Hij heeft daaraan ten grondslag gelegd dat hij zich heeft afgewend van de islam en een atheïstische levenswijze heeft aangenomen. De minister heeft deze aanvraag bij besluit van 19 november 2019 afgewezen, omdat hij dit ongeloofwaardig achtte. Dit besluit is met de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 7 februari 2020 in rechte vast komen te staan. [4]
5.2.
Op 21 augustus 2021 heeft eiser een derde (de onderhavige) asielaanvraag ingediend. Hieraan heeft eiser opnieuw ten grondslag gelegd dat hij zich heeft afgewend van de islam en een atheïstische levenswijze heeft aangenomen. Daarnaast heeft eiser aangevoerd dat het, als gevolg van de machtsovername door de Taliban in Afghanistan en gelet op zijn lange verblijf in het Westen, voor hem te gevaarlijk is om terug te keren naar Afghanistan. Eiser verwijst daarbij naar het besluit- en vertrekmoratorium van 11 augustus 2021 en een brief van de inwoners van het district [naam district] .
Het bestreden besluit
6. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende relevante elementen:
Identiteit, nationaliteit en herkomst;
U bent afvallige;
U verblijft al langdurig in het Westen.
De minister acht eisers identiteit, nationaliteit en herkomst, en het feit dat eiser langdurig in het Westen verblijft geloofwaardig. Eisers afvalligheid van de islam acht de minister ongeloofwaardig. De geloofwaardig geachte elementen zijn volgens de minister echter niet zwaarwegend genoeg om te concluderen dat eiser vluchteling is in de zin van het Vluchtelingenverdrag of dat hij een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. Op wat de minister daartoe overweegt wordt hieronder – voor zover relevant – nader ingegaan.
Terugverwijzing
7. Deze rechtbank en zittingsplaats heeft het beroep van eiser op 20 juni 2024 gegrond verklaard en het besluit vernietigd, omdat de minister nader onderzoek had moeten verrichten naar de risico’s in Afghanistan van uit Europa terugkerende asielzoekers. [5] Gelet daarop zijn de overige beroepsgronden niet meer besproken.
7.1.
De Afdeling heeft op 20 januari 2025 de uitspraak van de rechtbank vernietigd. De Afdeling verwijst daarvoor naar haar uitspraak van 20 november 2024 waarin is geoordeeld dat uit informatie uit openbare bronnen niet volgt dat vreemdelingen die in een westers land hebben verbleven, alleen al om die reden een reëel risico op ernstige schade lopen als zijn vrijwillig terugkeren naar Afghanistan. De Afdeling wijst de zaak daarom terug naar de rechtbank om opnieuw te worden behandeld, waarbij zij het oordeel van de Afdeling in acht neemt. De Afdeling heeft daarbij overwogen dat dit betekent dat de rechtbank moet beoordelen of de minister deugdelijk heeft gemotiveerd dat de asielmotieven van de vreemdeling bij terugkeer naar Afghanistan geen reëel risico op ernstige schade opleveren. In het bijzonder moet de rechtbank de onbesproken gelaten gronden van beroep over de afvalligheid en het atheïsme alsnog beoordelen.
Omvang van het geding
8. De rechtbank overweegt dat uit vaste rechtspraak van de Afdeling volgt dat een teruggewezen zaak moet worden beoordeeld en beslist binnen de grenzen van het geding zoals dat was afgebakend in eerste aanleg, eventueel gecorrigeerd in hoger beroep en met inachtneming van de oordelen van de Afdeling aangaande de aangevoerde beroepsgronden en omtrent de te verrichten ambtshalve toetsing. Nieuwe gronden kunnen in een terugverwezen zaak niet meer worden aangevoerd, nieuwe stukken ter ondersteuning van eerdere gronden wel. [6] Uit vaste rechtspraak volgt verder dat nieuwe asielmotieven in beginsel wél bij de beoordeling moeten worden betrokken, tenzij het asielmotief te laat of onvoldoende concreet is aangevoerd. Indien dat het geval is, kan de rechtbank de aangevoerde nieuwe asielmotieven buiten beschouwing laten. [7]
8.1.
De rechtbank stelt vast dat dat eiser na de terugverwijzing door de Afdeling zowel een nieuwe beroepsgrond als nieuwe asielmotieven naar voren heeft gebracht. Het kader zoals dat hiervoor is geschetst betekent daarvoor het volgende.
8.2.
De nieuwe beroepsgrond die eiser heeft ingediend ná terugverwijzing door de Afdeling, namelijk dat hij ook vreest voor zijn familie vanwege zijn afvalligheid, kan niet bij het beroep kan worden betrokken, omdat de grenzen van het geding al in eerste aanleg zijn bepaald.
Eiser heeft ná terugverwijzing ook twee nieuwe asielmotieven aangevoerd: zijn afvalligheid moet ook als politieke overtuiging worden aangemerkt en hij heeft familieleden die lid zijn van de politieke partij National Resistance Front (NRF), hetgeen er ook toe kan leiden dat hem mogelijk een politieke overtuiging wordt toegedicht. Deze nieuwe asielmotieven kunnen naar het oordeel van de rechtbank niet bij de beoordeling worden betrokken omdat zij veel te laat, en dus in strijd met de goede procesorde, naar voren zijn gebracht in deze procedure. De rechtbank neemt daarbij mee dat deze asielmotieven pas twee dagen voor de zitting naar voren zijn gebracht, terwijl het hier gaat om de behandeling van een beroep tegen de afwijzing van een derde asielaanvraag en bovendien ná een terugverwijzing. In alle redelijkheid valt niet in te zien waarom eiser deze asielmotieven niet veel eerder in deze asiel- of beroepsprocedure naar voren had kunnen brengen. Het gaat hier immers niet om asielmotieven die verband houden met recente gebeurtenissen.
Heeft de minister ten onrechte eisers afvalligheid en bekering tot het atheïsme ongeloofwaardig geacht?
9. Eiser stelt dat de minister ten onrechte zijn afvalligheid van de islam en bekering tot het atheïsme ongeloofwaardig acht. Hij heeft namelijk een diepe innerlijke weerstand tegen de islam. In zijn vorige opvolgende asielaanvraag heeft hij zeer duidelijk en overtuigend verklaard over zijn gevoelens tegenover de in Afghanistan heersende verwachtingen van religieuze praktijken en dat dit hem ten diepste tegenstaat. Ook in de zienswijze van de huidige procedure heeft hij zijn negatieve gevoelens duidelijk verwoord. Zo stelt eiser dat hem tijdens Koranlessen is geleerd dat ongelovigen mochten worden gedood, maar staat dit ver af van zijn persoonlijke overtuiging over hoe mensen met elkaar om zouden mogen gaan. Ook stelt hij dat de angst en de dwang die hij ervoer in de islam verstikkend en benauwend werkten. Op de zitting heeft eiser verder nogmaals gewezen op de lijst die hij in de zienswijze heeft overgelegd met activiteiten die hij nu wel onderneemt, in tegenstelling tot toen hij de islam nog aanhing.
9.1.
De rechtbank stelt allereerst vast dat eiser zijn afvalligheid en bekering tot het atheïsme ook aan zijn vorige opvolgende asielaanvraag ten grondslag heeft gelegd. De minister heeft in die procedure eisers afvalligheid en bekering tot het atheïsme ongeloofwaardig geacht. Dit oordeel staat in rechte vast. [8] Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling volgt dat bij een opvolgende aanvraag de uitkomst van de voorgaande procedure het uitgangspunt blijft, waarbij een zwaardere bewijslast voor de vreemdeling geldt. Een vreemdeling kan in een opvolgende procedure dus niet volstaan met een herhaling van wat hij in de voorgaande procedure al heeft aangevoerd, dan wel met het alsnog aanleveren van argumenten tegen de destijds gemaakte tegenwerpingen. De minister moet echter wel een integrale geloofwaardigheidsbeoordeling maken. Nieuwe elementen en bevindingen in combinatie met de gegevens uit de voorgaande procedure vormen immers een nieuw samenstel van gegevens, waarover de minister zich nog niet eerder heeft uitgelaten. [9]
9.2.
De rechtbank oordeelt dat de minister zich niet ten onrechte op het standpunt stelt dat eiser zijn gestelde afvalligheid en bekering tot het atheïsme (nog steeds) niet aannemelijk heeft gemaakt. De minister heeft niet ten onrechte overwogen dat eiser tijdens het gehoor opvolgende aanvraag niet heeft toegelicht wat nieuw is ten aanzien van de vorige procedure. Zo heeft eiser verklaard dat hij blijft bij dat wat hij in de vorige asielaanvraag heeft verklaard en dat er geen verschil is ten aanzien van de vorige procedure als het gaat om zijn gestelde afvalligheid. Bovendien heeft eiser aangegeven dat geen sprake is van nieuwe gebeurtenissen of ontwikkelingen ten aanzien van zijn gestelde afvalligheid ten opzichte van zijn vorige asielaanvraag. [10] Dat eiser betoogt in de zienswijze een lijst te hebben opgesomd met activiteiten die hij nu wel doet in tegenstelling tot toen hij nog moslim was, heeft de minister onvoldoende mogen vinden om eisers afvalligheid of bekering tot het atheïsme alsnog geloofwaardig te achten. De minister betoogt in dit verband niet ten onrechte dat bij een opvolgende aanvraag het zwaartepunt ligt bij de verklaringen in het opvolgende gehoor, en niet bij dat wat in de zienswijze alsnog wordt aangevoerd. Bovendien volgt de rechtbank de minister in zijn standpunt dat eiser met het enkel opsommen van activiteiten en overleggen van foto’s daarvan geen inzicht geeft in zijn innerlijke gevoelens.
9.3.
Voor zover eiser heeft willen betogen dat de minister het besluit onzorgvuldig heeft voorbereid of onvoldoende heeft gemotiveerd omdat in het voornemen en het besluit meerdere keren naar (verklaringen uit) de vorige procedure(s) wordt verwezen, oordeelt de rechtbank dat dat betoog niet slaagt. Zoals hierboven uiteengezet volgt uit vaste rechtspraak dat op eiser een verzwaarde bewijslast rust en dat de in de vorige procedure ongeloofwaardig geachte afvalligheid en atheïstische levenswijze doorwerkt in een volgende procedure. Bovendien heeft eiser zelf meerdere keren in het aanvullende gehoor verklaard te blijven bij dat wat hij in de eerdere procedure naar voren heeft gebracht en verklaard dat er geen wijzigingen zijn ten opzichte van de vorige procedure. Deze beroepsgrond slaagt dus niet.
Heeft de minister ten onrechte niet beoordeeld of sprake is van toegedichte afvalligheid?
10. Eiser betoogt daarnaast dat ook als de minister zijn afvalligheid niet geloofwaardig acht, de minister had moeten beoordelen of mogelijk sprake is van toegedichte afvalligheid. Ter onderbouwing van dit betoog verwijst eiser naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Den Haag en de Werkinstructie 2022/3 Bekering en afvalligheid (werkinstructie). [11]
In het kader van toegedichte afvalligheid wijst eiser op het feit dat zijn levensstijl in Nederland bekend is geworden via Facebook en foto’s op zijn telefoon. Dat hij heeft verklaard ‘niets bijzonders’ op Facebook te plaatsen, kan de minister hem niet tegenwerpen omdat hij daarmee verwees naar de Nederlandse context waarin de foto’s niet bijzonder zijn. In de Afghaanse context representeren ze echter een westerse levensstijl wat kan leiden tot toegedichte afvalligheid. Ook kan de minister hem niet tegenwerpen dat de Taliban niet weten dat eiser in het Westen verblijft. Op het moment van terugkeer zal dit namelijk blijken uit zijn paspoort, de gegevens van zijn telefoon en zijn Facebook-account. Ter onderbouwing van zijn betoog verwijst eiser naar een brief van VluchtelingenWerk Nederland waaruit volgt dat personen die gezien worden als ‘verwesterd’ konden worden bedreigd door de Taliban, familieleden of buren. Het gedrag van een persoon en aanpassing aan sociaal-culturele normen is daarbij het belangrijkst. Bovendien zou er een directe link bestaan tussen digitale en fysieke veiligheid. In het binnenland en zelfs in het buitenland worden de sociale media van Afghanen gecheckt. [12] Tot slot voert eiser nog aan dat hij geen baard meer draagt, al jaren niet meer bidt en teksten dus niet meer kan reciteren. Uit landeninformatie volgt dat mensen kunnen worden aangehouden en gevraagd worden te reciteren. Hierbij zal hij onvermijdelijk door de mand vallen.
10.1.
De rechtbank overweegt dat uit vaste rechtspraak van de Afdeling volgt dat als een vreemdeling heeft verklaard dat hij zich heeft afgewend van een geloofsovertuiging of zich op een dergelijke manier heeft gedragen of geuit, de minister ook altijd moet beoordelen of het aannemelijk is dat de vreemdeling bij terugkeer naar het land van herkomst het risico loopt op vervolging of onmenselijke behandeling omdat hem door een actor van vervolging afvalligheid wordt toegedicht, ook als de vreemdeling die niet zelf aanvoert. [13] Dit volgt ook uit de werkinstructie. [14] De minister heeft in het bestreden besluit dan ook ten onrechte opgemerkt dat in het voornemen de toegedichte afvalligheid niet is beoordeeld omdat eiser dat niet had aangevoerd.
10.2.
De rechtbank stelt vast dat de minister in het voornemen niet is ingegaan op de vraag of aannemelijk is dat aan eiser afvalligheid zal worden toegedicht, maar dit is in het besluit alsnog beoordeeld. De minister heeft daarin ook summier, maar voldoende, gemotiveerd dat dit niet het geval is omdat eiser niet heeft kunnen aantonen dat de Taliban hem persoonlijk afvalligheid zullen toedichten.
De minister stelt zich in dit verband niet ten onrechte op het standpunt dat uit eisers verklaringen niet blijkt dat de Taliban op de hoogte zijn van zijn verblijf in het Westen en dat zij hem om die reden afvalligheid of verwestering zullen toedichten. Eisers enkele verwijzing naar algemene landeninformatie waaruit zou blijken dat de Taliban Afghanen in de gaten houden, is daarvoor ook onvoldoende. De minister stelt bovendien niet ten onrechte dat het enkele feit dat eiser al lang in Nederland woont, onvoldoende is om te concluderen dat hij in zijn gedragingen, uitingen en opvattingen zodanig is verwesterd dat de Taliban hem persoonlijk om die reden bij terugkeer naar Afghanistan afvalligheid zullen toedichten. De minister stelt namelijk niet ten onrechte dat uit de overgelegde foto’s in de zienswijze niet kan worden opgemaakt dat deze op Facebook zijn geplaatst, en dat eiser zelf heeft verklaard “niks bijzonders” op Facebook te plaatsen. Naar het oordeel van de rechtbank valt niet in te zien waarom eiser dit alleen bedoelde in de Nederlandse context. De minister heeft ook niet ten onrechte gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de Taliban op de hoogte zijn van zijn uitingen op social media en dat hij daar persoonlijk door de Taliban in de gaten wordt gehouden.
Met betrekking tot de stelling van eiser dat hij zich niet meer houdt aan de islamitische regels zoals die door de Taliban worden opgelegd, overweegt de minister niet ten onrechte dat nergens uit gebleken is dat eiser zich vanuit een diepgewortelde overtuiging niet zou kunnen aanpassen bij terugkeer naar Afghanistan en zich niet zou kunnen houden aan de islamitische regels. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank ook dat, voor zover eiser Koranteksten niet meer zou kunnen reciteren, hij de meest relevante opnieuw zou kunnen leren.
Deze beroepsgrond slaagt dus niet.
Heeft de minister ten onrechte geoordeeld dat eiser geen reëel risico loopt op schending van artikel 3 van het EVRM bij terugkeer naar Afghanistan?
11. Eiser stelt dat hij bij terugkeer naar Afghanistan een reëel risico loopt op behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM vanwege zijn Tadzjiekse etniciteit, het feit dat hij afvallige is en omdat hij de islam niet meer praktiseert.
11.1.
De rechtbank overweegt allereerst dat uit de uitspraak van de Afdeling van 20 november 2024 volgt dat uit informatie uit openbare bronnen niet blijkt dat vreemdelingen die in een westers land hebben verbleven, alleen al om die reden een reëel risico op ernstige schade lopen als zij vrijwillig terugkeren naar Afghanistan. [15] Vreemdelingen die vrijwillig terugkeren na een verblijf in het Westen, zijn daarom niet aan te merken als een groep die een reëel risico op ernstige schade loopt wegens dat verblijf in het Westen. Het is aan de vreemdeling die terugkeert vanuit het Westen om met individuele omstandigheden aannemelijk te maken waarom hij in de negatieve belangstelling van de Taliban staat. Het verblijf in het Westen zou er, in combinatie met andere individuele factoren, toe kunnen leiden dat een vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt dat er een reëel risico bestaat op ernstige schade.
11.2.
De rechtbank oordeelt dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser met zijn individuele omstandigheden niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in de negatieve belangstelling staat van de Taliban. De minister heeft de (toegedichte) afvalligheid en bekering namelijk niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht (zie overwegingen 9.2 en 10.2). Verder stelt de minister terecht dat het enkele feit dat eiser Tadzjiek is, niet maakt dat eiser een risico loopt op behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. Tadzjieken zijn namelijk niet als risicoprofiel opgenomen in het landgebonden beleid. Eiser heeft ook niet aannemelijk gemaakt waarom hij persoonlijk als Tadzjiek risico zou lopen. De enkele stelling in beroep dat het district waar eiser vandaan komt door de Taliban wordt beschouwd als verzetshaard, is daarvoor onvoldoende. Tot slot is de rechtbank van oordeel dat het feit dat eiser niet meer zou praktiseren, niet maakt dat hij alleen om die reden bij terugkeer een reëel risico loop op ernstige schade. Nu aan eisers uitingen geen religieuze grondslag ten grondslag ligt, mag van hem bij terugkeer terughoudendheid worden verwacht en ook dat hij zich (naar buiten toe) conformeert aan de religieuze regels aldaar. Deze beroepsgrond slaagt dus niet.

Conclusie en gevolgen

12. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dit betekent dat de afwijzing van eisers asielaanvraag in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S.W. Kroon, rechter, in aanwezigheid van mr. V. Bouman, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

3.Zaaknummer 2018025548/1/V2 (niet gepubliceerd).
4.Zaaknummer NL19.28135 (niet gepubliceerd).
6.Zie bijvoorbeeld ABRvS 23 maart 2005, ECLI:NL:RVS:2005:AT3336 en ABRvS 29 september 2006, nr. 200606035/1 (niet gepubliceerd).
7.ABRvS 3 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2073.
8.Rb. Den Haag (zp. Arnhem) 7 februari 2020, NL19.28135 (niet gepubliceerd).
9.ABRvS 28 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2713.
10.P. 5 en 7-8, Verslag Gehoor opvolgende aanvraag
11.ECLI:NL:RBDHA:2021:13668 en Werkinstructie 2022/3 Bekering en afvalligheid.
12.Brief van VWN van 29 november 2023, ‘Afghanistan – Leefregels onder de Taliban, verwesterde mannen, terugkeer uit Westen, rekrutering, humanitaire situatie’.
13.ABRvS 19 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:94, r.o. 24.2.
14.Werkinstructie 2022/3 Bekering en afvalligheid.