ECLI:NL:RVS:2024:4647

Raad van State

Datum uitspraak
20 november 2024
Publicatiedatum
14 november 2024
Zaaknummer
202301071/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep asielaanvraag van Afghaanse vreemdeling na machtsovername door de Taliban

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een Afghaanse vreemdeling die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft aangevraagd, maar wiens aanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid is afgewezen. De vreemdeling, die sinds 2015 in Nederland verblijft, heeft eerder asielaanvragen ingediend die allemaal zijn afgewezen. Hij stelt dat hij vreest voor vervolging door de Taliban vanwege zijn werkzaamheden voor een bouwbedrijf dat banden had met Amerikaanse bedrijven. De minister heeft de werkzaamheden van de vreemdeling geloofwaardig geacht, maar niet de vrees voor problemen bij terugkeer naar Afghanistan. De rechtbank heeft het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard, maar in hoger beroep betoogt de vreemdeling dat hij door zijn verblijf in het Westen en zijn eerdere werkzaamheden een reëel risico loopt op ernstige schade bij terugkeer. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de vreemdeling onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij als groep een reëel risico loopt. De Afdeling heeft echter geoordeeld dat de minister de individuele omstandigheden van de vreemdeling niet in onderlinge samenhang heeft beoordeeld, wat leidt tot de conclusie dat het hoger beroep gegrond is. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd en de minister moet een nieuw besluit nemen op de asielaanvraag.

Uitspraak

202301071/1/V2
Datum uitspraak: 20 november 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 14 februari 2023 in zaak nr. NL22.26485 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
Bij besluit van 20 december 2022 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 14 februari 2023 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft op verzoek van de Afdeling nadere schriftelijke inlichtingen gegeven.
De vreemdeling heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de United Nations High Commissioner for Refugees (hierna: de UNHCR) in de gelegenheid gesteld aan de procedure deel te nemen.
De UNHCR heeft een reactie gegeven.
De Afdeling heeft de zaak gelijktijdig met zaken nrs. 202401462/1/V2 en 202401559/1/V2 ter zitting behandeld op 10 juni 2024, waar de vreemdeling, bijgestaan door mr. A. Kurt, advocaat in ’s-Hertogenbosch, en de staatssecretaris, nu de minister, vertegenwoordigd door mr. E.C. Pietermaat, advocaat in Den Haag, en mr. F.F. Favier, zijn verschenen. De UNHCR, vertegenwoordigd door [gemachtigde], heeft via een videoverbinding aan de zitting deelgenomen.
Overwegingen
Inleiding
1.       De vreemdeling heeft de Afghaanse nationaliteit. Hij stelt in 2011 Afghanistan te hebben verlaten. Sinds 2015 verblijft hij in Nederland. Hij heeft eerder asielaanvragen ingediend, die allemaal zijn afgewezen. Aan zijn huidige, zesde, asielaanvraag heeft hij ten grondslag gelegd dat de Taliban inmiddels de macht hebben overgenomen en dat hij vreest voor de gevolgen bij terugkeer, omdat hij voor een bouwbedrijf heeft gewerkt dat banden had met Amerikaanse bedrijven. De minister heeft de werkzaamheden van de vreemdeling geloofwaardig geacht, maar heeft niet geloofwaardig geacht dat de vreemdeling in Afghanistan problemen met de Taliban heeft ondervonden.
Leeswijzer
2.       Alle bij deze uitspraak betrokken landeninformatie is vermeld in de bijlage van de uitspraak. Deze bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
3.       Deze uitspraak gaat over de vraag of Afghaanse vreemdelingen die na de machtsovername door de Taliban vanuit een westers land terugkeren naar Afghanistan, een reëel risico op ernstige schade lopen in de zin van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000, artikel 15 van de Kwalificatierichtlijn en artikel 4 van het EU Handvest wegens hun verblijf in een westers land. Deze uitspraak gaat niet over de vraag of er in Afghanistan sprake is van een uitzonderlijke situatie in de zin van artikel 15, onderdeel c, van de Kwalificatierichtlijn, waarin een gewapend conflict willekeurig geweld meebrengt en waarin de mate van geweld zo hoog is dat een burger alleen al door zijn aanwezigheid een reëel risico op ernstige schade loopt. Daar is volgens de minister in zijn Kamerbrief van 29 juni 2022 (Kamerstuk 19 637, nr. 2912) geen sprake van en de vreemdeling heeft ter zitting gezegd het daarmee eens te zijn.
4.       De Afdeling betrekt bij haar toets ook stukken waarop partijen pas na de uitspraak van de rechtbank een beroep hebben gedaan. Dit doet zij omwille van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling, de rechtsbescherming in algemene zin en de actualiteitswaarde van de uitspraak voor de behandeling van asielzaken van vreemdelingen die moeten terugkeren naar Afghanistan. Deze toets beperkt zich, gelet op de artikelen 8:65, eerste lid, en 8:69, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), tot het moment van sluiting van het onderzoek ter zitting bij de Afdeling op 10 juni 2024.
5.       De Afdeling geeft onder 8-8.6 de informatie weer die volgt uit openbare bronnen. Vervolgens beantwoordt zij onder 11-11.2 de vraag of verblijf in het Westen bij terugkeer naar Afghanistan voor Afghaanse vreemdelingen tot een reëel risico op ernstige schade leidt. Onder 12 gaat zij in op het hoger beroep van de vreemdeling.
De uitspraak van de rechtbank
6.       De rechtbank heeft allereerst overwogen dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de omstandigheid dat de vreemdeling als bewaker voor een bouwbedrijf heeft gewerkt dat banden met de Amerikanen had, nog niet maakt dat hij behoort tot een groep waarvoor wordt aangenomen dat er sprake is van groepsvervolging of van een risicogroep. Ook heeft de minister zich volgens de rechtbank niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat niet aannemelijk is dat de vreemdeling bij terugkeer wegens die werkzaamheden problemen zal ondervinden, omdat hij die meer dan tien jaar geleden heeft verricht. De door de vreemdeling overgelegde brief van het bouwbedrijf van 4 januari 2023 maakt dat volgens de rechtbank niet anders, omdat daaruit niet duidelijk wordt welke band er bestond tussen het bouwbedrijf en de Amerikanen en omdat deze band slechts bestond tussen 2010 en 2014. De vreemdeling heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij vanwege zijn werkzaamheden bij terugkeer nog altijd in de negatieve belangstelling van de Taliban zal staan.
6.1.    Verder heeft de rechtbank overwogen dat de minister zich op het standpunt heeft mogen stellen dat de vreemdeling met zijn verwijzing naar het rapport van de European Union Agency for Asylum (hierna: EUAA-rapport) van augustus 2022 niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer een reëel risico zal lopen op ernstige schade vanwege het negatieve beeld dat de Taliban hebben van Afghanen die naar het Westen zijn vertrokken of vanwege de vragen die hem mogelijk gesteld zullen worden bij terugkeer op het vliegveld of in zijn dorp. Uit een passage uit het rapport waar de minister naar heeft verwezen, blijkt dat een bron te kennen heeft gegeven dat alleen het vertrek uit Afghanistan geen reden is waarom iemand doelwit werd van de Taliban, maar dat de reden voor problemen is gelegen in problemen die iemand al voor vertrek met hen had. Alleen de stelling van de vreemdeling dat hij als verdacht zal worden gezien en de Taliban mogelijk zullen aannemen dat hij verwesterd is, maakt dat niet anders, omdat de minister de problemen met de Taliban die hij voor zijn vertrek stelde te hebben gehad ongeloofwaardig heeft mogen vinden.
Hoger beroep
7.       De vreemdeling betoogt dat hij wegens zijn werkzaamheden bij een bouwbedrijf dat samen heeft gewerkt met de Amerikanen, bij terugkeer doelwit zal zijn van de Taliban. Volgens de vreemdeling volgt uit informatie uit openbare bronnen dat medewerkers van bedrijven in de bouwsector risico lopen van de kant van de Taliban. Hij betoogt dat hij dit met de brief van zijn werkgever van 4 januari 2023 voldoende aannemelijk heeft gemaakt. Verder betoogt de vreemdeling dat hij vanwege zijn lange verblijf in het Westen zal worden gezien als iemand die de waarden en uiterlijkheden heeft aangenomen die geassocieerd worden met westerse landen. Hij betoogt dat de rechtbank eraan voorbij is gegaan dat in het Algemeen ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken over Afghanistan van maart 2022 is vermeld dat Afghanen die in het Westen hebben verbleven, worden verdacht van het niet naleven van islamitische normen en dat in conservatieve kringen elk contact met het Westen verdacht is.
7.1.    De vreemdeling wijst er in zijn nader stuk van 30 mei 2024 op dat er sinds de machtsovername door de Taliban nauwelijks Afghanen uit het Westen zijn teruggekeerd. Hij stelt dat uit openbare bronnen, die onder 8 verder worden besproken, blijkt dat er geen volledig beeld is van de veiligheidssituatie in Afghanistan voor terugkeerders uit het Westen. De vreemdeling betoogt dat de rechtbank eraan voorbij is gegaan dat de minister ondeugdelijk heeft gemotiveerd waarom hij, ondanks zijn lange verblijf in het Westen, geen problemen met de Taliban zal krijgen bij terugkeer.
7.2.    Daarnaast wijst de vreemdeling er subsidiair op dat, als moet worden aangenomen dat alleen terugkeer uit het Westen onvoldoende is om een reëel risico op ernstige schade aan te nemen, er goed moet worden gekeken naar de risicoverhogende factoren bij de individuele beoordeling van dat risico, zoals herkomstgebied, etniciteit, arbeidsverleden en verblijfsduur in het Westen.
7.3.    De Afdeling gaat eerst in op de informatie uit openbare bronnen over Afghanen die vrijwillig zijn teruggekeerd naar Afghanistan.
Informatie uit openbare bronnen over terugkerende Afghanen
8.       In het Algemeen ambtsbericht Afghanistan van de minister van Buitenlandse Zaken van november 2020, p. 69, dat gaat over de periode vóór de machtsovername door de Taliban, is vermeld dat burgers die werden geassocieerd met de voormalige Afghaanse regering, de internationale gemeenschap of de internationale strijdkrachten, gericht werden aangevallen door gewapende groepen (bijlage, noot 1).
8.1.    De UNHCR stelt in het document "Position on returns to Afghanistan" van augustus 2021, opgesteld toen de Taliban bezig waren met hun opmars en al 26 van de 35 provinciehoofdsteden hadden overgenomen, dat, gelet op de machtsovername door de Taliban, zou moeten worden afgezien van gedwongen terugkeer naar Afghanistan. De UNHCR ziet vooral een risico op mensenrechtenschendingen voor Afghanen die door de Taliban worden geassocieerd met de voormalige Afghaanse regering en met internationale troepen en organisaties in Afghanistan (bijlage, noot 2). De UNHCR heeft op de zitting verklaard actief te zijn in Kabul, maar dat er sprake is van onderrapportage doordat mensen bang zijn om vrijuit te spreken en de omstandigheden moeilijk zijn. Volgens de UNHCR is er weinig informatie over terugkeerders uit het Westen en kan er op basis daarvan niet geconcludeerd worden dat zij bij terugkeer geen problemen ondervinden.
8.2.    Het Algemeen ambtsbericht Afghanistan van de minister van Buitenlandse Zaken van maart 2022, vanaf p. 182, rapporteert over de positie van uit Europa teruggekeerde Afghanen vóór de machtsovername door de Taliban. Geraadpleegde bronnen stellen dat terugkeerders uit Europa systematisch het slachtoffer werden van geweld of slechte behandeling door de Afghaanse autoriteiten bij aankomst op het vliegveld. In het ambtsbericht is vermeld dat de Duitse antropologe Friederike Stahlmann stelt dat de Taliban vaak zeer snel op de hoogte waren van Afghanen die uit Europa waren teruggekeerd. De Taliban namen een paar dagen na terugkeer van de terugkeerders contact op met hun families en zetten die onder druk om hun verblijfplaats bekend te maken. Stahlmann omschrijft in haar onderzoek 63 Afghaanse terugkeerders uit Duitsland die na terugkeer langer dan twee maanden in Afghanistan verbleven. Daarvan was 90,5% slachtoffer geworden van geweld. Het ging daarbij zowel om geweldsincidenten die direct gerelateerd waren aan de status van de persoon als terugkeerder, als om geweldsincidenten die iedereen in Afghanistan hadden kunnen overkomen. In de eerste categorie vielen incidenten met familieleden of bekenden van de terugkeerder, omdat zij vermoedden dat hij zich in Europa had misdragen of niet in staat was zijn leningen terug te betalen waarmee hij zijn reis naar Europa had gefinancierd.
Op p. 112 van het ambtsbericht is vermeld dat een bron stelde dat veel Afghanen die in Europa zijn geweest, verdacht werden van het niet naleven van de islamitische normen en zelfs van bekering, omdat veel Afghanen dachten dat het alleen mogelijk is om asiel in het Westen te krijgen door je te bekeren. Een andere bron bevestigde dat conservatieve elementen in de Afghaanse samenleving elk contact met het Westen als verdacht zagen, omdat dit Afghanen blootstelde aan het christendom. Volgens een aantal bronnen bestond er wel een zekere mate van begrip in de Afghaanse samenleving voor het aanvoeren van bekering om strategische redenen om de kans op toelating te vergroten. Een andere bron gaf te kennen dat teruggekeerde Afghanen die verdacht werden van bekering, een groot risico liepen op represailles van familie, de bredere gemeenschap of de Taliban. (bijlage, noot 3).
8.3.    In het EUAA-rapport "Afghanistan Targeting of Individuals" van augustus 2022, p. 55, dat gaat over de periode ná de machtsovername door de Taliban, is vermeld dat een anonieme organisatie die aanwezig is in Afghanistan, heeft verklaard dat Afghanen die terugkeerden soms problemen ondervonden met de Taliban, maar dat er geen duidelijk verband was met het feit dat zij Afghanistan hadden verlaten. De problemen leken vooral te maken te hebben met de ‘originele status’ van de terugkeerders, zoals het geassocieerd worden met de voormalige regering of het hebben van problemen wegens hun etnische achtergrond of een andere reden. Een vertegenwoordiger van het Deense comité voor hulp aan Afghaanse vluchtelingen verklaarde dat hij niet de indruk had dat Afghanen die terugkeerden uit het Westen, doelwit zouden zijn van de Taliban, tenzij er sprake was van een persoonlijk geschil of bloedwraak (bijlage, noot 4). De Country Guidance: Afghanistan van het EUAA van januari 2023 (bijlage, noot 5) bevat dezelfde informatie en verwijst naar paragraaf 1.5.2 van het rapport van augustus 2022, zie p. 77.
8.4.    In het Algemeen ambtsbericht Afghanistan van de minister van Buitenlandse Zaken van juni 2023, p. 147-149, is vermeld dat er geen betrouwbare informatie is over de behandeling door de Taliban van personen die vrijwillig terugkeerden naar Afghanistan. Vanuit westerse landen zijn er geen Afghanen gedwongen teruggekeerd naar Afghanistan. Verder vermeldt het ambtsbericht dat het niet duidelijk is of verblijf in het Westen een rol speelt bij het ondervinden van problemen bij terugkeer, omdat niet veel mensen vrijwillig zijn teruggekeerd vanuit een westers land, en als dat al gebeurt, dan meestal via een derde land. Volgens het ambtsbericht is het niet duidelijk of Afghanen die terugkeren uit Europa of uit buurlanden, verschillend worden behandeld. Een bron stelt dat het mogelijk is dat Afghanen die uit een westers land komen, meer vragen moeten beantwoorden bij binnenkomst (bijlage, noot 6).
8.5.    Het rapport van het EUAA van december 2023, vanaf p. 97, vermeldt dat dr. Liza Schuster, lector sociologie aan de Universiteit van Londen met een expertise in de gevolgen van uitzetting naar Afghanistan, tijdens een conferentie heeft gezegd dat Afghanen die na 2021, dus na de machtsovername, het land hebben verlaten, door de Taliban vaak worden gezien als verraders. Verder vermeldt het rapport op p. 98 dat er geen Afghanen gedwongen worden uitgezet en dat de IOM en Frontex de begeleiding van terugkeerders hebben opgeschort, zodat er geen informatie is over Afghanen die na de machtsovername zijn teruggekeerd naar Afghanistan. Het rapport bevat geen specifieke informatie over de positie van terugkeerders uit het Westen, maar alleen over terugkeerders in het algemeen. Het meldt dat de houding van de Taliban jegens hen mild lijkt te zijn en dat terugkeer mogelijk is. De Taliban hebben zeer beperkte achtergrondinformatie over terugkeerders en over de landen waar zij vandaan komen (bijlage, noot 7).
8.6.    Tot slot is er op 17 mei 2024 een nieuw "Country Guidance Afghanistan" van het EUAA verschenen. Op p. 58-60 is vermeld dat de houding van de Taliban tegenover Afghanen die naar westerse landen zijn vertrokken, dubbelzinnig blijft. Enerzijds zeggen de Taliban dat deze mensen vluchten om economische redenen en niet omdat zij problemen met de Taliban hadden, anderzijds dat het gaat om de elite. Leden daarvan worden niet gezien als Afghanen, maar als corrupte marionetten van de bezetters. Een bron vermeldt dat Afghanen die terugkeren na verblijf in het Westen, gestigmatiseerd worden en onder verhoogde aandacht staan van de Taliban, omdat zij ervan verdacht worden besmet te zijn met de westerse levensstijl. Afghanen die als verwesterd worden gezien, kunnen worden bedreigd door hun naaste omgeving of de Taliban (bijlage, noot 8).
Antwoorden van de minister op de gestelde vragen
9.       De minister heeft op 14 mei 2024 antwoord gegeven op de vragen die de Afdeling hem heeft gesteld. Volgens de minister blijkt uit het ambtsbericht van juni 2023 en het EUAA-rapport van december 2023 dat de veiligheidssituatie in Afghanistan sinds de machtsovername door de Taliban stabiel is, alhoewel de mensenrechtensituatie zorgelijk is. De Taliban hebben in feite gezag over het hele land. Sinds de machtsovername is er sprake van een sterke daling van het aantal burgerslachtoffers; burgers kunnen in relatieve vrede leven. Er zijn twee groepen die zich gewapend verzetten tegen de Taliban, maar dat geweld is voornamelijk doelgericht van aard. In 2023 is er in de Europese Unie op ongeveer 64.000 asielaanvragen van Afghanen beslist. Van die aanvragen is 60% ingewilligd. De minister wijst erop dat in België de enkele omstandigheid dat een Afghaan in het Westen heeft verbleven geen reden vormt om een reëel risico op ernstige schade aan te nemen. Dat blijkt uit drie arresten van de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen van 10 november 2022, 8 december 2022 en 16 januari 2023. Volgens de minister zetten westerse landen geen afgewezen Afghaanse asielzoekers uit naar Afghanistan. In 2023 zijn er vanuit Nederland twintig Afghanen die een verblijfsvergunning hadden, vrijwillig teruggekeerd en in de eerste vier maanden van 2024 tien. Zij zijn begeleid door de Dienst Terugkeer en Vertrek (hierna: DT&V) en zij hebben gebruikgemaakt van routes via de Verenigde Arabische Emiraten en, in beperktere mate, Turkije. De DT&V heeft van een paar terugkeerders te horen gekregen dat zij na aankomst niet zijn ondervraagd door de Taliban, maar hij monitort de situatie van vrijwillig teruggekeerde Afghanen niet. Verder stelt de minister dat hij niet over informatie beschikt waaruit blijkt dat Afghanen na terugkeer een bijzonder veiligheidsrisico zouden lopen vanwege hun verblijf in een westers land. Ook is hem niet bekend dat Afghanen die voor de machtsovername zijn teruggekeerd uit westerse landen, problemen hebben ondervonden alleen wegens die terugkeer uit het Westen. Het is op dit moment niet mogelijk meer informatie te krijgen over de positie van Afghanen die na verblijf in het Westen terugkeren naar Afghanistan. Er zijn volgens de minister te weinig aanknopingspunten om ervan uit te gaan dat alleen door het verblijf in het Westen aannemelijk moet worden geacht dat terugkeerders uit het Westen een reëel risico op ernstige schade lopen.
Juridisch kader
10.     Uit artikel 31 van de Vw 2000 volgt dat de minister de beoordeling van het reële risico op ernstige schade moet verrichten aan de hand van de persoonlijke kenmerken van een vreemdeling, diens individuele omstandigheden en wat een vreemdeling verder heeft aangevoerd. Die omstandigheden moeten worden bezien tegen de achtergrond van de algemene veiligheidssituatie in het land van herkomst. Het is aan een vreemdeling om aannemelijk te maken dat hij op individuele gronden in aanmerking komt voor het verlenen van een verblijfsvergunning asiel. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 15 december 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2793, onder 3.1.
10.1.  Uit het arrest van het EHRM, F.G. tegen Zweden, van 23 maart 2016, ECLI:CE:ECHR:2016:0323JUD004361111, onder 112, volgt dat er voor een geslaagd beroep op artikel 3 van het EVRM sprake moet zijn van een minimumniveau van de ernst van de situatie ("a minimum level of severity"). Of het minimumniveau bereikt is, hangt af van de beoordeling van de individuele feiten en omstandigheden. Uit vaste rechtspraak volgt dat bij de uitleg van artikel 4 van het EU Handvest rekening moet worden gehouden met artikel 3 van het EVRM, zoals uitgelegd door het EHRM. Zie bijvoorbeeld het arrest van het Hof van Justitie van 9 november 2023, X en Y, ECLI:EU:C:2023:843, onder 60.
Zijn vreemdelingen die vrijwillig uit westerse landen terugkeren naar Afghanistan, een groep die een reëel risico loopt op ernstige schade?
11.     De Afdeling zal eerst de vraag beantwoorden of Afghanen die in het Westen verbleven hebben, bij terugkeer naar Afghanistan als groep een reëel risico op ernstige schade lopen, omdat zij systematisch worden blootgesteld aan een praktijk van onmenselijke behandelingen. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 8 juni 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BI7619, onder 2.2.1, en het arrest van het EHRM van 17 juli 2008, N.A. tegen het Verenigd Koninkrijk, ECLI:CE:ECHR:2008:0527JUD002656505, onder 116. Hierbij neemt de Afdeling net als de minister de vrijwillige terugkeer van Afghanen, in de praktijk vooral via buurlanden, als uitgangspunt, omdat er vanuit westerse landen geen Afghanen gedwongen worden uitgezet naar Afghanistan. Uit de openbare bronnen volgt dat er weinig informatie is over de situatie van Afghanen die na de machtsovername door de Taliban vanuit westerse landen naar Afghanistan zijn teruggekeerd. De informatie die er wel is, laat een diffuus beeld zien. Zoals hiervoor, onder 8 en 9, uiteen is gezet, lijken de Taliban volgens sommige bronnen coulant te zijn tegenover terugkeerders, maar zien zij anderzijds Afghanen die vanwege de machtsovername zijn vertrokken, als verraders. Verder bestaat onder de Taliban het beeld dat Afghanen die in het Westen hebben verbleven, westerse normen en waarden hebben overgenomen en de islamitische normen niet hebben nageleefd. Maar andere bronnen melden dat er geen directe relatie is tussen problemen bij terugkeer en het verblijf in het Westen. Ook zijn er sinds de machtsovername vanuit westerse landen geen Afghanen gedwongen uitgezet en is het maar de vraag of de Taliban altijd op de hoogte zijn van Afghanen die vrijwillig uit het Westen terugkeren. Hoewel de informatie uit de openbare bronnen niet eenduidig is, kan daaruit wel worden afgeleid dat vreemdelingen bij terugkeer naar Afghanistan vanwege hun verblijf in het Westen in de negatieve belangstelling van de Taliban, familieleden of dorpsgenoten kunnen komen te staan.
11.1.  Dat Afghanen die uit westerse landen terugkeren, in de negatieve belangstelling kunnen staan, is onvoldoende om een reëel risico op ernstige schade aan te nemen. Bij een reëel risico op ernstige schade moet het gelet op het hiervoor genoemde arrest van het EHRM, F.G. tegen Zweden, gaan om een onmenselijke of vernederende behandeling van een zekere ernst, waarna, om een groepsrisico aan te nemen, die behandeling ook een systematisch karakter moeten hebben. De Afdeling is van oordeel dat de beschikbare informatie uit de openbare bronnen geen aanknopingspunten bevat dat uit westerse landen teruggekeerde Afghanen, alleen al wegens verblijf in het Westen, systematisch aan een vernederende of onmenselijke behandeling van een zekere ernst worden blootgesteld. Het algemene beeld dat daaruit naar voren komt, is dat het risico op een vernederende of onmenselijke behandeling vooral samenhangt met de reden van vertrek uit Afghanistan, het profiel van de teruggekeerde Afghaan zelf en het bestaan van vetes en persoonlijke conflicten.
11.2.  Op basis van het voorgaande komt de Afdeling tot de conclusie dat uit de informatie uit de openbare bronnen niet volgt dat vreemdelingen die in een westers land hebben verbleven, alleen al om die reden een reëel risico op ernstige schade lopen als zij vrijwillig terugkeren naar Afghanistan. Vreemdelingen die vrijwillig terugkeren na een verblijf in het Westen, zijn daarom niet aan te merken als een groep die een reëel risico op ernstige schade loopt wegens dat verblijf in het Westen. Het is, gelet op artikel 31 van de Vw 2000, aan de vreemdeling die terugkeert vanuit het Westen om met individuele omstandigheden aannemelijk te maken waarom hij in de aandacht van de Taliban staat en dat die aandacht kan leiden tot een behandeling in strijd met artikel 15, onderdeel b, van de Kwalificatierichtlijn en artikel 4 van het EU Handvest. Zie ook de onder 10 genoemde uitspraak. Het betoog van de vreemdeling dat hij alleen al door zijn verblijf in het Westen een reëel risico op ernstige schade loopt, faalt daarom.
Bespreking grieven
12.     De vreemdeling betoogt dat hij wegens zijn werkzaamheden voor een bouwbedrijf dat heeft samengewerkt met Amerikanen, doelwit zal zijn van de Taliban en dat hij bij terugkeer naar Afghanistan zal opvallen, omdat hij na lange tijd terugkeert. Hij zal door zijn verblijf in het Westen worden verdacht van het niet naleven van islamitische normen. De vreemdeling heeft aangevoerd dat deze omstandigheden in onderlinge samenhang hadden moeten worden beoordeeld.
12.1.  Afghanen die terugkeren naar Afghanistan na een verblijf in het Westen, zijn geen groep die een reëel risico op ernstige schade loopt, zoals overwogen onder 11-11.2. Daarom is het aan een vreemdeling die stelt dat hij onder meer vanwege zijn verblijf in het Westen bij terugkeer naar Afghanistan problemen zal krijgen, om aannemelijk te maken waarom juist hij, gelet op het samenstel van zijn individuele omstandigheden, problemen zal krijgen en waaruit die bestaan. De minister moet bij zijn beoordeling of een vreemdeling dat aannemelijk heeft gemaakt alle relevante individuele factoren die een vreemdeling heeft aangedragen, in onderlinge samenhang bezien. Daartoe behoort ook de factor dat een vreemdeling in het Westen heeft verbleven. Het verblijf in het Westen zou er, in combinatie met andere individuele factoren en afhankelijk van de aangeleverde informatie uit algemene bronnen over de problemen die kunnen ontstaan, toe kunnen leiden dat een vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt dat er een reëel risico op ernstige schade bestaat.
12.2.  De stelling van de vreemdeling dat hij vanwege toegedichte verwestering en afvalligheid bij terugkeer naar Afghanistan een reëel risico op ernstige schade loopt, heeft hij niet aannemelijk gemaakt. Daartoe overweegt de Afdeling dat de vreemdeling in het hogerberoepschrift heeft vermeld dat hij nog belijdend moslim is, maar de islam liberaler uitlegt, en dat hij ter zitting bij de Afdeling heeft verklaard dat hij niet verwesterd is.
12.3.  De vreemdeling betoogt evenwel terecht dat de rechtbank eraan voorbij is gegaan dat hij wegens zijn werkzaamheden voor het bouwbedrijf doelwit van de Taliban kan zijn. De minister heeft die werkzaamheden immers geloofwaardig gevonden, evenals de omstandigheid dat het bouwbedrijf banden had met de Amerikanen. Hoewel de minister in een eerdere asielprocedure het ongeloofwaardig heeft gevonden dat de Taliban de vreemdeling in 2011 hebben benaderd en dat de Taliban zijn zoon hebben ontvoerd, zegt dat oordeel niets over de problemen die de vreemdeling nu met de Taliban vreest te ondervinden wegens de banden van het bouwbedrijf met de Amerikanen. Ook is de situatie in Afghanistan inmiddels veranderd, omdat de Taliban de macht in heel het land hebben overgenomen. De rechtbank heeft verder terecht overwogen dat uit de brief van de werkgever van de vreemdeling van 3 februari 2023 niet duidelijk wordt welke band er bestond tussen het bouwbedrijf en de Amerikanen. Maar de rechtbank is eraan voorbijgegaan dat de brief vermeldt dat het bouwbedrijf tussen 2010 en 2014 banden met de Amerikanen had en dat medewerkers door de Taliban werden bedreigd, dat de meeste medewerkers daarom uit Afghanistan zijn gevlucht en dat de minister over deze brief geen standpunt heeft ingenomen. De vreemdeling heeft daarnaast aangevoerd dat het door zijn lange verblijf in het Westen zal opvallen als hij terugkeert naar zijn dorp en dat dit mogelijk de aandacht op hem vestigt. De rechtbank is er ook aan voorbijgegaan dat de minister niet in onderlinge samenhang heeft beoordeeld of de vreemdeling door zijn eerdere werkzaamheden, die gelet op de brief door de Taliban problematisch werden gevonden, in combinatie met de omstandigheden dat de Taliban inmiddels aan de macht zijn en de vreemdeling kan opvallen door zijn terugkeer uit het Westen, een gegronde vrees heeft voor vervolging of een reëel risico loopt op ernstige schade. De minister heeft het besluit in strijd met artikel 3:46 van de Awb dan ook ondeugdelijk gemotiveerd.
12.4.  De grieven slagen.
13.     Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het beroep is gegrond en het besluit van 20 december 2022 wordt vernietigd. De minister moet een nieuw besluit op de asielaanvraag nemen met inachtneming van deze uitspraak. De minister moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 14 februari 2023 in zaak nr. NL22.26485;
III.      verklaart het beroep gegrond;
IV.      vernietigt het besluit van 20 december 2022, V-[…];
V.       veroordeelt de minister van Asiel en Migratie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 3.937,50, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, voorzitter, en mr. M. Soffers en mr. M. den Heyer, leden, in tegenwoordigheid van mr. N. Tibold, griffier.
w.g. Wissels
voorzitter
w.g. Tibold
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 november 2024
307-1088
BIJLAGE - Geraadpleegde bronnen
1.       Het Algemeen ambtsbericht Afghanistan november 2020.
2.       UNHCR, Position on returns to Afghanistan, augustus 2021.
3.       Het Algemeen ambtsbericht Afghanistan maart 2022.
4.       Het rapport Het EUAA, Afghanistan - Targeting of Individuals, van augustus 2022.
5.       Het rapport van het EUAA, Country Guidance: Afghanistan, van januari 2023.
6.       Het Algemeen ambtsbericht Afghanistan juni 2023.
7.       Het rapport van het EUAA, Afghanistan - Country Focus, van december 2023.
8.       Het rapport van het EUAA, Country Guidance: Afghanistan, van mei 2024.