ECLI:NL:RVS:2025:161

Raad van State

Datum uitspraak
20 januari 2025
Publicatiedatum
20 januari 2025
Zaaknummer
202403888/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel voor vreemdeling

Op 20 januari 2025 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van de minister van Asiel en Migratie tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, welke op 29 maart 2024 plaatsvond. De rechtbank had op 20 juni 2024 het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en de staatssecretaris opgedragen een nieuw besluit te nemen, maar de staatssecretaris ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

In de overwegingen van de Raad van State werd vastgesteld dat uit eerdere uitspraken blijkt dat vreemdelingen die in een westers land hebben verbleven, niet automatisch een reëel risico op ernstige schade lopen bij terugkeer naar Afghanistan. De minister betoogde dat hij geen nader onderzoek hoefde te doen naar de risico’s voor deze groep, en de Raad van State oordeelde dat deze grief slaagde. Het hoger beroep werd gegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank werd vernietigd. De zaak werd terugverwezen naar de rechtbank, die de asielmotieven van de vreemdeling opnieuw moet beoordelen, met inachtneming van het oordeel van de Raad van State.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de rechtbank om de onbesproken gelaten gronden van beroep over de afvalligheid en het atheïsme van de vreemdeling alsnog te beoordelen. De minister werd vrijgesteld van het vergoeden van proceskosten. De uitspraak werd gedaan door mr. M. Soffers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. K. Veen, griffier.

Uitspraak

202403888/1/V2.
Datum uitspraak: 20 januari 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
de minister van Asiel en Migratie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 20 juni 2024 in zaak nr. NL24.14229 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de minister.
Procesverloop
Bij besluit van 29 maart 2024 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 20 juni 2024 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. I.M. Zuidhoek, advocaat in Gieten, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
1.       In de uitspraak van 20 november 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4648, onder 12 tot en met 12.2, heeft de Afdeling geoordeeld dat uit informatie uit openbare bronnen niet volgt dat vreemdelingen die in een westers land hebben verbleven, alleen al om die reden een reëel risico op ernstige schade lopen als zij vrijwillig terugkeren naar Afghanistan. Vreemdelingen die vrijwillig terugkeren naar Afghanistan na een verblijf in het Westen, zijn daarom niet aan te merken als groep die een reëel risico op ernstige schade loopt. De minister betoogt terecht dat hij geen nader onderzoek hoeft te doen naar de risico’s voor Afghaanse vreemdelingen die terugkeren uit Europa. De grief slaagt.
2.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. De Afdeling wijst de zaak naar de rechtbank terug om door haar te worden behandeld, waarbij zij het oordeel van de Afdeling in deze uitspraak in acht neemt (artikel 8:115, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb). Dit betekent dat de rechtbank moet beoordelen of de minister deugdelijk heeft gemotiveerd dat de asielmotieven van de vreemdeling bij terugkeer naar Afghanistan geen reëel risico op ernstige schade opleveren. In het bijzonder moet zij de onbesproken gelaten gronden van beroep over de afvalligheid en het atheïsme alsnog beoordelen. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
3.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 20 juni 2024 in zaak nr. NL24.14229;
III.      wijst de zaak naar de rechtbank terug.
Aldus vastgesteld door mr. M. Soffers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. K. Veen, griffier.
w.g. Soffers
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Veen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 januari 2025
986