ECLI:NL:RVS:2025:161
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel voor vreemdeling
Op 20 januari 2025 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van de minister van Asiel en Migratie tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, welke op 29 maart 2024 plaatsvond. De rechtbank had op 20 juni 2024 het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en de staatssecretaris opgedragen een nieuw besluit te nemen, maar de staatssecretaris ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.
In de overwegingen van de Raad van State werd vastgesteld dat uit eerdere uitspraken blijkt dat vreemdelingen die in een westers land hebben verbleven, niet automatisch een reëel risico op ernstige schade lopen bij terugkeer naar Afghanistan. De minister betoogde dat hij geen nader onderzoek hoefde te doen naar de risico’s voor deze groep, en de Raad van State oordeelde dat deze grief slaagde. Het hoger beroep werd gegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank werd vernietigd. De zaak werd terugverwezen naar de rechtbank, die de asielmotieven van de vreemdeling opnieuw moet beoordelen, met inachtneming van het oordeel van de Raad van State.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de rechtbank om de onbesproken gelaten gronden van beroep over de afvalligheid en het atheïsme van de vreemdeling alsnog te beoordelen. De minister werd vrijgesteld van het vergoeden van proceskosten. De uitspraak werd gedaan door mr. M. Soffers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. K. Veen, griffier.