ECLI:NL:RBDHA:2025:9311

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 mei 2025
Publicatiedatum
26 mei 2025
Zaaknummer
NL24.26864
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van uitstel van vertrek op medische gronden voor vreemdeling uit Egypte

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 23 mei 2025 uitspraak gedaan in een beroep van een vreemdeling uit Egypte die verzocht om uitstel van vertrek op medische gronden. De minister van Asiel en Migratie had eerder de aanvraag tot uitstel van vertrek afgewezen, omdat de vreemdeling niet voldeed aan de voorwaarden van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 21 januari 2025, waarbij de vreemdeling en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals een tolk en de gemachtigde van de minister. De rechtbank oordeelde dat de minister terecht had besloten geen uitstel van vertrek te verlenen, omdat de vreemdeling in Egypte toegang heeft tot medische zorg en de omstandigheden daar niet zodanig zijn dat uitzetting in strijd zou zijn met artikel 3 van het EVRM. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vreemdeling geen contra-expertise heeft ingediend om de BMA-adviezen te betwisten. De rechtbank concludeert dat de minister op basis van de beschikbare medische adviezen en informatie van de vreemdeling heeft kunnen besluiten dat er geen reëel risico op een medische noodsituatie bestaat bij uitzetting. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst de verzoeken om griffierecht en proceskostenvergoeding af.

Uitspraak

uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.26864
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser
(gemachtigde: mr. C.T.W. van Dijk),
en
de Minister van Asiel en Migratie, (gemachtigde: mr. A.R.J. Maas).
Inleiding
1. Bij besluit van 9 februari 2024 heeft de minister de aanvraag van eiser tot het verlenen van uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) afgewezen. Met het bestreden besluit van 1 juli 2024 op het bezwaar van eiser is de minister bij het besluit van 9 februari 2024 gebleven.
1.1. Eiser heeft verzocht om vrijstelling van de verplichting om griffierecht te betalen. Eiser heeft voldoende aangetoond dat hij aan de voorwaarden voor deze vrijstelling voldoet. De rechtbank verleent eiser daarom vrijstelling van de verplichting om griffierecht te betalen.
2. De rechtbank heeft het beroep samen met het verzoek om een voorlopige voorziening hangende dit beroep1 op 21 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, J. Laban als tolk en de gemachtigde van de minister. Tevens waren begeleiders van eiser aanwezig.
Wettelijk kader
3.1. Op grond van artikel 64 van de Vw blijft uitzetting achterwege zolang het gelet op de gezondheidstoestand van de vreemdeling of die van een van zijn gezinsleden niet verantwoord is om te reizen.
3.2. In paragraaf A3/7.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) staat dat verweerder uitstel van vertrek kan verlenen op grond van artikel 64 van de Vw als:
  • De vreemdeling medisch gezien niet in staat is om te reizen; of
  • Er een reëel risico bestaat op schending van artikel 3 EVRM om medische redenen.
1. Zaak 24.26866
3.3. In paragraaf A3/7.1.3 van de Vc is vermeld dat uitsluitend sprake is van een reëel risico op schending van artikel 3 van het EVRM:
  • als uit het advies van het Bureau Medische Advisering (BMA) blijkt dat het achterwege blijven van de medische behandeling naar alle waarschijnlijkheid zal leiden tot een medische noodsituatie; en
  • als de noodzakelijke medische behandeling in het land van herkomst of bestendig verblijf niet beschikbaar is; of
  • als in geval de noodzakelijke medische behandeling wel beschikbaar is, gebleken is dat deze aantoonbaar niet toegankelijk is.
3.4. Verder is in paragraaf A3/7.1.3 vermeld dat onder een medische noodsituatie wordt verstaan: die situatie waarbij de vreemdeling lijdt aan een aandoening, waarvan op basis van de huidige medisch-wetenschappelijke inzichten vaststaat dat het achterwege blijven van behandeling binnen een termijn van drie maanden zal leiden tot overlijden, invaliditeit of een andere vorm van ernstige geestelijke of lichamelijke schade.
Totstandkoming van het besluit
4.1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1964 en heeft de Egyptische nationaliteit. In het besluit van 24 september 2010 heeft eiser een terugkeerbesluit gekregen waaruit volgt dat eiser onmiddellijk naar Egypte moet terugkeren. Vervolgens is aan eiser steeds uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw verleend. Eiser heeft laatstelijk op 18 april 2023 opnieuw een aanvraag tot het verlenen van uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw ingediend. Daaraan heeft hij ten grondslag gelegd dat hij vanwege gezondheidsredenen niet terug kan naar Egypte.
4.2. De aanvraag was niet compleet ingediend en bij brief van 21 april 2023 is eiser in de gelegenheid gesteld om zijn aanvraag aan te vullen. Op 4 mei 2023 zijn de ontbrekende stukken ontvangen. Vervolgens heeft de minister bij brief van 9 mei 2023 het BMA gevraagd om een medisch advies uit te brengen over de toepasselijkheid van artikel 64 van de Vw. Bij nota van 22 mei 2023 heeft het BMA bericht dat de aangeleverde gegevens niet compleet zijn. Eiser is opnieuw in de gelegenheid gesteld om de ontbrekende informatie te overleggen. Op 6 juni 2023 en 9 juni 2023 is aanvullende informatie ontvangen. Bij brief van 19 juni 2023 is aan het BMA nogmaals gevraagd advies uit te brengen. Bij besluit van 3 juli 2023 is in afwachting van een beslissing op de aanvraag om toepassing van artikel 64 van de Vw, voorlopig uitstel van vertrek verleend voor een periode van maximaal zes maanden. Op 26 juli 2023 heeft het BMA een medisch advies uitgebracht. In dit advies staat – kort weergegeven – dat bij het uitblijven van de behandeling een medische noodsituatie binnen de indicatieve termijn van drie tot zes maanden wordt verwacht omdat het uitblijven van behandeling zal leiden tot levensbedreigende cardiovasculaire complicaties. Eiser kan onder begeleiding van een psychiatrisch verpleegkundige voor, tijdens en direct na de reis, wel reizen. Aanbevolen wordt dat eiser een schriftelijke overdracht van de medische gegevens meeneemt. Ook wordt aanbevolen om de medicatie te continueren tijdens de reis en voldoende medicatie mee te nemen om de periode van de reis te overbruggen. Ook is in het advies te lezen dat in Egypte behandeling aanwezig is door een huisarts en voor de voor de LUTS-klachten (indien nodig) behandeling door een uroloog. Ook voor de psychische klachten is behandeling aanwezig en eiser kan beschermd/begeleid wonen in [plaats 1] .
4.3. Bij brief van 28 augustus 2023 heeft eiser geschreven dat hij niet beschikt over enig sociaal netwerk in Egypte en geen financiële middelen heeft. Op 7 november 2023 heeft het BMA desgevraagd een aanvullend advies uitgebracht, waarin staat dat uit de psychische klachten in beginsel geen medische noodsituatie wordt verwacht maar dat eiser wel begeleiding nodig heeft om ervoor te zorgen dat hij zijn lichamelijke klachten en behandeling daarvoor niet verwaarloost. Het is daarom verstandig om eiser fysiek over te dragen aan de opvolgende instelling voor begeleid wonen.
Eiser is bij brief van 8 november 2023 in de gelegenheid gesteld om aannemelijk te maken dat de medische zorg voor hem ontoegankelijk is in Egypte. Bij brief van 5 december 2023 heeft eiser gereageerd. Eiser heeft geschreven dat de kosten te hoog zijn en dat hij geen feitelijke toegang heeft tot de medische zorg.
Bij beschikking van 17 januari 2024 is het voorlopig uitstel van vertrek verlengd op grond van artikel 64 van de Vw voor een periode van maximaal zes maanden, te weten van 3 januari 2024 tot 3 juli 2024, of zoveel korter tot het moment waarop op de aanvraag van 18 april 2023 is beslist. De minister heeft de aanvraag bij het besluit van 9 februari 2024 afgewezen. Dit betekent dat eiser niet langer verblijfsrecht heeft in Nederland. Bij het bestreden besluit heeft de minister de afwijzing van de aanvraag gehandhaafd.
Beoordeling door de rechtbank
5. De rechtbank beoordeelt de vraag of de minister terecht geen toepassing heeft gegeven artikel 64 van de Vw. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
De BMA-adviezen
5.1. Eiser heeft aangevoerd dat de zorg die in Egypte geboden kan worden, niet passend is voor hem. Hij is het niet met de minister eens dat een woonplek met begeleiding passend is en dat dit voldoende is om een medische noodsituatie te voorkomen. De zorg en begeleiding die eiser nodig heeft, wordt niet geboden in de vorm van ‘sheltered housing’. Als de behandeling niet aan dezelfde standaard voldoet als in Nederland, kan er een medische noodsituatie ontstaan. In het brondocument, de Medical Country of Origin Information AVA 17057 dat als bijlage bij het BMA rapport van 26 juli 2023 is gevoegd, staat: “Sheltered house is available for a patient as described above at Dar El Bait Baitak for elder and medical care, in [locatie 1] , [plaats 1] ”. Bij het opvragen van de mogelijkheden van behandeling in Egypte is op het brondocument enkel aangegeven: “He lives in a sheltered living environment which gives him the needed daily structure” en vervolgens: “Sheltered housing (...) is a specific concept of health care which means specific accommodations appointed to patients with extra professional support for the patients living in these accommodations (...)”. Eiser heeft opgemerkt dat zijn specifieke behoeften en noodzakelijke zorg niet worden benoemd, terwijl dát nu juist is waar het om gaat. De minister is hier niet op in gegaan en stelt slechts dat dit voldoende zou moeten zijn om een medische noodsituatie te voorkomen.
5.2. De rechtbank overweegt als volgt. Volgens vaste rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM), bijvoorbeeld het arrest van 27 mei 2008 in de zaak N. tegen het Verenigd Koninkrijk2, kan uitzetting van een vreemdeling, gezien zijn medische toestand alleen in zeer uitzonderlijke gevallen strijd opleveren met artikel 3 van het EVRM. Uit (punt 183 van) het arrest van het EHRM van 13 december 2016 in de zaak Paposhvili tegen België3, volgt dat hiervan sprake kan zijn indien er gewichtige redenen zijn aangevoerd om aan te nemen dat een ernstig zieke vreemdeling, al is deze niet stervende, bij uitzetting een reëel risico loopt op een ernstige, snelle en onomkeerbare achteruitgang in zijn gezondheid, resulterend in een intens lijden of een significante vermindering van de levensverwachting door de afwezigheid van adequate behandeling in het land van herkomst of gebrek aan toegang tot een dergelijke behandeling. De beoordeling die de minister in dit kader, aan de hand van een door het BMA uitgebracht medisch advies, in de eerste plaats verricht – namelijk: of het uitblijven van behandeling naar alle waarschijnlijkheid zal leiden tot een medische noodsituatie binnen een termijn van drie maanden – is door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) in overeenstemming geacht met de maatstaf die het EHRM in het arrest Paposhvili heeft geformuleerd4. Volgens eveneens vaste rechtspraak van de Afdeling is een advies van het BMA een deskundigenadvies aan de minister ten behoeve van de uitoefening van diens bevoegdheden. Daartoe dient het op een onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze te zijn opgesteld. Indien aan deze eisen is voldaan, mag de minister bij de beoordeling van een aanvraag van een zodanig advies uitgaan, tenzij er concrete aanknopingspunten zijn voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan5. Een vreemdeling kan met een contra-expertise de inhoudelijke juistheid van een BMA-advies betwisten. Met stukken van zijn behandelaars kan hij de zorgvuldigheid, inzichtelijkheid en concludentie van een BMA-advies aan de orde stellen6. Indien de minister BMA-adviezen aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, strekt de door de rechtbank te verrichten toetsing, indien de desbetreffende vreemdeling geen contra- expertise overlegt, niet verder dan dat zij naar aanleiding van een aangevoerde beroepsgrond beoordeelt of verweerder zich ingevolge artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ervan heeft vergewist dat de BMA-adviezen – naar wijze van totstandkoming – zorgvuldig en – naar inhoud – inzichtelijk en concludent zijn7.

2.ECLI:CE:ECHR:2008:0527JUD002656505

5.3.
De rechtbank stelt vast dat eiser geen contra-expertise heeft ingediend. Van belang is vervolgens of de BMA-adviezen op een onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze zijn opgesteld. Wat eiser heeft aangevoerd, leidt niet tot het oordeel dat de BMA-adviezen niet aan deze voorwaarden voldoen
.De adviezen zijn gebaseerd op (ten tijde van de adviezen) actuele relevante medische stukken die afkomstig zijn van onder andere de behandelend GGZ-psychiater en de huisarts van eiser. Daarbij is rekening gehouden met de klachten die eiser op dat moment ervaart en ook naar wat de consequenties zijn bij het uitblijven van behandeling. In het BMA-advies van 26 juli 2023 is vermeld dat eiser op dat moment wordt behandeld door de huisarts en er is tweemaal contact met de casemanager van GGZ in [plaats 2] . Een op de klachten gerichte behandeling is niet gelukt, de cognitieve vermogens van eiser schieten daarvoor tekort. Met begeleiders van het HvO-Querido wordt gezocht naar een geschikte woonvorm met meer begeleiding en waar meer structuur geboden kan worden. De psychiater geeft aan dat sertraline de voorbije periode is afgebouwd. De huisarts noemt het nog wel als actuele medicatie. Ook is in het BMA-advies vermeld dat behandeling mogelijk is door een huisarts die beschikbaar is in het International Medical Centre, in [plaats 1] . Mocht voor de LUTS-klachten behandeling door een uroloog nodig zijn, dan is die in dezelfde instelling beschikbaar. Een behandeling voor de psychische klachten is beschikbaar in het [ziekenhuis] , [locatie 2] , [plaats 1] . Beschermd/begeleid wonen is beschikbaar bij Dar El Bait Baitak for elder and medical care, in [locatie 1] , [plaats 1] . Het BMA concludeert dat gelet op het voorgaande en de daarna beschreven medicatiebeschikbaarheid de behandelmogelijkheden voldoende zijn om een medische noodsituatie binnen de indicatieve termijn van drie tot zes maanden te voorkomen. Op 3 oktober 2023 heeft de minister een aanvullend BMA-advies gevraagd en daarbij de vraag gesteld of fysieke overdracht naar beschermd/begeleid wonen noodzakelijk is gelet op de licht verstandelijke beperking van eiser en de aanvullende informatie van HvO-Querido en ASKV. In het aanvullende BMA-advies van 7 november 2023 is vermeld dat in beginsel uit de psychische klachten van eiser geen medische noodsituatie is te verwachten binnen de indicatieve termijn van drie tot zes maanden. Anderzijds stelt het BMA dat begeleiding als thans aan eiser geboden wordt, waarschijnlijk wel noodzakelijk zal zijn om ervoor te zorgen dat hij zijn lichamelijke klachten en behandeling daarvoor niet verwaarloost. Gezien zijn psychische gesteldheid is het niet heel erg waarschijnlijk dat het eiser zelf zal lukken om enige vorm van begeleiding of toezicht te regelen. Het BMA concludeert dat het daarom verstandig is om eiser fysiek over te dragen aan de opvolgende instelling voor begeleid wonen. In het BMA-advies van 26 juli 2023 is daarvoor een instelling genoemd. In het BMA-advies van 26 juli 2023 is in dit verband vermeld dat om de vraag te kunnen beantwoorden of de medische behandeling in Egypte aanwezig is, gebruik is gemaakt van brondocument AVA 17057 van 18 juli 2023. Hieruit volgt dat begeleid/beschermd wonen met extra professionele steun voor de bewoners (met onder meer psychische klachten en/of een lichte verstandelijke beperking) in deze accommodaties, zoals psychiatrische/algemene verpleging en/of consulten door een psychiater/huisarts et cetera, beschikbaar is bij Dar El Bait Baitak for elder and medical care, in [locatie 1] , [plaats 1] . Volgens het brondocument is begeleid/beschermd wonen aanwezig, waarbij de omschrijving van de case description (deels) overeenkomst met de psychische klachten en gesteldheid van eiser. Uit brondocument AVA 17057 volgt dat begeleiding en (medische) behandeling beschikbaar is in de hiervoor reeds genoemde instelling. De enkele stelling van eiser dat de beschikbare zorg niet passend zou zijn gelet op de specifieke omstandigheden waar eiser nu onder leeft acht de rechtbank gelet op het voorgaande onvoldoende voor de conclusie dat de minister de BMA-adviezen niet aan het bestreden besluit ten grondslag zou mogen leggen. De beroepsgrond slaagt niet.

3.ECLI:CE:ECHR:2016:1213JUD00417381

Medische gegevens
6.1.
Eiser heeft verder ten aanzien van de reisvoorwaarden aangevoerd dat hij niet zelf in staat is zijn medische gegevens mee te nemen en dat dit ook uit de BMA-adviezen blijkt. Het feit dat eiser direct fysiek wordt overgedragen en dat er een psychiatrisch verpleegkundige meereist, lost dat niet op. Immers, die psychiatrisch verpleegkundige is er niet meer na de overdracht en de instelling waar eiser aan wordt overgedragen moet dan van eiser vernemen wat voor behandeling hij heeft gekregen en welke medicatie. Dat is niet werkbaar en niet wenselijk en werkt een mogelijke medische noodsituatie in de hand.
6.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De minister heeft toegelicht dat eiser, in overeenstemming met de BMA-adviezen, onder begeleiding van een psychiatrisch verpleegkundige zal reizen en dat die verpleegkundige eiser fysiek overdraagt. Ook wordt er medicatie voor de eerste periode meegegeven. De minister heeft daarom kunnen overwegen dat de psychiatrisch verpleegkundige er voor kan zorgen dat het medisch dossier wordt overgedragen. Niet is onderbouwd dat eiser zijn medisch dossier niet mee zou kunnen nemen. In het primaire besluit staat, en zo is ook door de minister ter zitting toegelicht, dat er niet tot overdracht wordt overgegaan als niet aan de alle voorwaarden uit het BMA-advies kan worden voldaan. Eiser zal dus niet worden uitgezet voordat aan de voorwaarden van de fysieke overdracht, zoals genoemd in het BMA-advies van 7 november 2023, kan worden voldaan. Dat op deze wijze een mogelijke medische noodsituatie in de hand zou worden gewerkt volgt de rechtbank dan ook niet.
Feitelijke toegankelijkheid
7.1.
Eiser heeft verder aangevoerd dat de medische zorg in Egypte voor hem niet feitelijk toegankelijk is. De kosten voor de noodzakelijke zorg zijn hoog. Eiser beschikt niet over financiële middelen. Hij heeft geen reactie ontvangen van de verzekeringsmaatschappijen die hij heeft benaderd. Dit kan hem niet tegen worden geworpen. Bovendien heeft eiser geen sociaal netwerk in Egypte en niet valt in te zien hoe hij dat kan opbouwen.
7.2.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit rechtspraak van de Afdeling8 volgt dat het aan de vreemdeling is om aannemelijk te maken dat hij op grond van zijn slechte gezondheidstoestand een reëel risico loopt op schending van artikel 3 van het EVRM omdat de benodigde zorg voor hem niet feitelijk toegankelijk is. Eiser dient aannemelijk te maken wat de kosten van de behandeling zijn in Egypte en vervolgens dient eiser aannemelijk te maken dat die kosten voor hem feitelijk niet te dragen zijn, waardoor de zorg voor hem feitelijk niet toegankelijk is. Dat eiser vanwege zijn psychische gesteldheid (al dan niet met hulp) niet aannemelijk zou kunnen maken dat de benodigde zorg voor hem feitelijk niet toegankelijk zou zijn, volgt de rechtbank niet nu eiser zijn stelling ter zake niet heeft onderbouwd. Tussen partijen is niet (langer) in geschil dat eiser met door hem op 5 december 2023 overgelegde informatie van Dar El Bait Baitak for elder and medical care, in [locatie 1] , [plaats 1] aannemelijk heeft gemaakt wat de kosten van begeleid/beschermd wonen zijn van de in de BMA-adviezen genoemde instelling. Het is vervolgens ook aan eiser, als hij stelt dat de behandeling om financiële of andere reden voor hem niet feitelijk toegankelijk is, om dit aannemelijk te maken. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser daar niet in geslaagd. Met de door hem overgelegde informatie heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij geen zorgverzekering kan krijgen. Zo is niet gebleken hoe vaak eiser contact heeft opgenomen met een verzekeringsmaatschappij en bij hoeveel verschillende verzekeringsmaatschappijen hij heeft geïnformeerd. De overgelegde onbeantwoorde e-mails van 11 en 25 augustus 2023 zijn onvoldoende om de conclusie te rechtvaardigen dat eiser helemaal geen zorgverzekering zal kunnen krijgen. Ook heeft eiser niet onderbouwd dat hij zijn zorg op geen andere wijze vergoed kan krijgen. Daarbij komt ook dat eiser geen inzicht heeft gegeven over zijn financiële situatie in Egypte. Hij heeft ook niet onderbouwd dat hij geen familieleden of een sociaal netwerk heeft die hem kan helpen. Dat eiser heeft aangevoerd dat hij geen familie meer heeft in Egypte, leidt niet tot een ander oordeel. De financiële ondersteuning hoeft niet vanuit Egypte plaats te vinden, maar kan ook door zijn familie buiten Egypte worden gegeven. Eiser heeft een broer die in België woont en een broer die in de Verenigde Arabische Emiraten woont. Eiser heeft niet onderbouwd dat zij hem niet willen of kunnen helpen.

8.ECLI:NL:RVS:2024:3936

Horen in bezwaar
8. In geschil is ook of de minister heeft kunnen afzien van het horen in bezwaar. De rechtbank is van oordeel dat de minister eiser niet had hoeven horen. De Afdeling heeft overwogen dat het horen in bezwaar een essentieel onderdeel is van de bezwaarschriftenprocedure en dat de vreemdeling in beginsel moet worden gehoord. De minister mag slechts afzien van het horen als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de gronden van bezwaar niet tot een ander besluit kunnen leiden9. Gelet op de motivering van het bestreden besluit en op hetgeen door eiser is aangevoerd in de bezwaarfase waarbij geen nieuwe stukken zijn ingediend, heeft de minister naar het oordeel van de rechtbank kunnen vaststellen dat er redelijkerwijs geen twijfel bestond dat het bezwaar ongegrond was. De minister heeft daarom van het horen in de bezwaarfase mogen afzien.
9. Het bovenstaande leidt tot het oordeel dat het beroep niet slaagt.
Conclusie en gevolgen
10. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

9.ECLI:NL:RVS:2022:1918

Beslissing
De rechtbank verklaart beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Skerka, rechter, in aanwezigheid van mr. A.C.W. Ris- van Huussen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
23 mei 2025
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.