ECLI:NL:RBDHA:2025:884

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 januari 2025
Publicatiedatum
27 januari 2025
Zaaknummer
NL25.2073
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en zicht op uitzetting van Algerijnse vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 januari 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Algerijnse vreemdeling. De eiser, vertegenwoordigd door mr. J. Raaijmakers, had beroep ingesteld tegen het voortduren van de maatregel van bewaring die op 8 oktober 2024 door de minister van Asiel en Migratie was opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring rechtmatig was en dat er zicht op uitzetting naar Algerije bestaat binnen een redelijke termijn. Eiser voerde aan dat verweerder onvoldoende voortvarend werkte aan zijn uitzetting en dat er geen zicht was op uitzetting. De rechtbank oordeelde echter dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat het zicht op uitzetting in zijn geval ontbrak. De rechtbank concludeerde dat verweerder voldoende inspanningen had geleverd, zoals het rappelleren bij de Algerijnse autoriteiten en het voeren van vertrekgesprekken met eiser. De rechtbank wees het beroep ongegrond en het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.2073

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. F. Boone),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. J. Raaijmakers).

Procesverloop

Verweerder heeft op 8 oktober 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek op 22 januari 2025 gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1999 en de Algerijnse nationaliteit te hebben.
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Verwezen wordt naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg van 17 oktober 2024 [1] Vervolgens heeft eiser een vervolgberoep ingediend. Uit de uitspraak van 21 november 2024 volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek op 21 november 2024.
4. Eiser voert aan dat er geen zicht is op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Algerije en dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan zijn uitzetting. Eiser wijst erop dat, hoewel zijn presentatie aan de Algerijnse autoriteiten op 14 november 2024 niet is doorgegaan, de diplomatieke vertegenwoordiger de nationaliteit van eiser heeft bevestigd op basis van de kopie van eisers identiteitsdocument. Verweerder heeft zich sindsdien onvoldoende ingespannen om het vertrek van eiser te realiseren. Verweerder heeft enkel twee keer een algemeen rappel gestuurd naar de Algerijnse autoriteiten in verband met de aanvraag voor een laissez-passer (lp) van eiser. Van verweerder mag verwacht worden dat hij daarnaar meer gericht navraag doet. Volgens eiser zijn de Algerijnse autoriteiten in afwachting van vluchtgegevens en een uittreksel Justitiële Documentatie. Deze documenten zijn immers nodig alvorens Algerije een lp afgeeft voor eiser. Verder heeft verweerder enkel een vertrekgesprek met eiser gevoerd. Echter eiser acht het voeren van dergelijke gesprekken niet langer relevant nu zijn identiteit en nationaliteit door de Algerijnse autoriteiten zijn vastgesteld.
5. De rechtbank stelt voorop dat in zijn algemeenheid er zicht op uitzetting naar Algerije bestaat binnen een redelijke termijn. [2] Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat het zicht op uitzetting in zijn concrete geval ontbreekt. Het enkele gegeven dat in het geval van eiser nog geen lp is afgegeven, maakt niet dat in zijn geval op voorhand twijfel bestaat over de vraag of de Algerijnse autoriteiten bereid zijn een lp af te gegeven. Uit het verweerschrift van verweerder van 22 januari 2025 volgt dat de Algerijnse autoriteiten de identiteit van eiser hebben bevestigd. Omdat eiser niet meewerkte aan de presentatie in persoon heeft verweerder gevraagd om een schriftelijk akkoord van de Algerijnse autoriteiten voor het verstrekken van een lp voor eiser. Verweerder wijst er verder terecht op dat eiser de afgifte van een lp kan bespoedigen door een actieve en volledige medewerking aan zijn uitzetting te verlenen. Uit de verslagen van de vertrekgesprekken zoals met eiser gevoerd op 11 december 2024 en 13 januari 2025 volgt dat eiser niet wil terugkeren naar Algerije. Niet gebleken is dat eiser enige inspanning heeft verricht om zijn terugkeer te realiseren. Gelet hierop kan niet worden gezegd dat zicht op uitzetting van eiser naar Algerije binnen een redelijke termijn ontbreekt. De beroepsgrond slaagt niet.
6. Ook ziet de rechtbank in wat eiser aanvoert geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder niet voldoende voortvarend werkt aan zijn uitzetting naar Algerije. Uit het voortgangsrapport van 15 januari 2025 volgt dat verweerder op 5 en 24 december 2024 heeft gerappelleerd bij de Algerijnse autoriteiten en volgens het verweerschrift heeft verweerder ook gerappelleerd op 16 januari 2025. Daarnaast zijn er regelmatig vertrekgesprekken gevoerd met eiser. De rechtbank is van oordeel dat verweerder, anders dan eiser meent, niet meer hoeft te doen dan algemeen schriftelijk rappelleren en het voeren van vertrekgesprekken. Zoals volgt uit onder meer de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 20 mei 2016 [3] is het aan de regievoerder om te bepalen welke uitzettingshandelingen noodzakelijk zijn. Zoals al geconcludeerd in overweging 5 kan eiser zelf zijn uitzetting bespoedigen door bijvoorbeeld documenten over te leggen waarmee zijn uitzetting gerealiseerd kan worden.
7. De rechtbank ziet ook overigens geen aanleiding voor het oordeel dat het voortduren van de maatregel van bewaring onrechtmatig is.
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door op 27 januari 2025 mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

2.Zie de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1892 en 15 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2842.