ECLI:NL:RBDHA:2025:8035

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 mei 2025
Publicatiedatum
8 mei 2025
Zaaknummer
NL25.6092
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Turkse minderjarige met terugkeerbesluit

Op 8 mei 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een Turkse minderjarige die een asielaanvraag had ingediend. De rechtbank beoordeelde het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag en het opleggen van een terugkeerbesluit. Eiser, geboren op 1 oktober 2008, had op 20 augustus 2023 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze was door de minister op 16 januari 2025 afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank oordeelde dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij bij terugkeer naar Turkije in een situatie van zeer verregaande materiële deprivatie zou komen, zoals vereist door de jurisprudentie van het Hof van Justitie. Eiser had gesteld dat hij slachtoffer was van een aardbeving en dat hij in extreme armoede zou belanden, maar de rechtbank vond deze stellingen onvoldoende onderbouwd. De rechtbank concludeerde dat de minister op goede gronden had vastgesteld dat eiser niet voldeed aan de criteria voor bescherming onder het Vluchtelingenverdrag of artikel 3 van het EVRM. Het beroep werd ongegrond verklaard en eiser kreeg geen proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.6092

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], V-nummer: [v-nummer], eiser,

(gemachtigde: mr. D. de Vries),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. R.R. de Groot).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag en het opleggen van een terugkeerbesluit.
1.1.
Eiser stelt van Turkse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op 1 oktober 2008. Eiser heeft op 20 augustus 2023 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 16 januari 2025 deze aanvraag in de verlengde procedure afgewezen als kennelijk ongegrond. Aan eiser is daarnaast een terugkeerbesluit opgelegd.
1.2.
De rechtbank heeft beroep op 29 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: de gemachtigde van de minister. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de asielaanvraag aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
4. Eiser stelt uit Turkije te zijn vertrokken omdat er in Turkije geen toekomst is. Eiser heeft daar geen connecties, kan daar geen werk vinden en zijn huis is verwoest door een aardbeving. Eiser heeft nooit hulp gekregen na de aardbeving. Eiser geeft aan dat er in Turkije geen gerechtigheid is omdat alles gaat om connecties, welke zijn familie niet heeft. Omdat zijn neef besloot naar Nederland te reizen is eiser met hem meegegaan om hier wel werk te vinden en een bestaan op te bouwen.
Het bestreden besluit
5. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende asielmotieven:
Identiteit, nationaliteit en herkomst;
Problemen in Turkije.
De minister heeft de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser, evenals zijn problemen in Turkije, geloofwaardig geacht. Uit eisers verklaringen volgt echter niet dat hij een gegronde vrees voor vervolging heeft of dat hij bij terugkeer naar Turkije een reëel risico op ernstige schade loopt. De gestelde omstandigheden hebben geen raakvlak met het Verdrag [1] of artikel 3 EVRM. [2] en eiser krijgt daarom geen verblijfsvergunning asiel.
6. Eiser stelt dat de arresten Jawo en Ibrahim e.a. op hem van toepassing zijn, ondanks dat deze arresten handelen over Dublinclaimanten. Eiser stelt dat niemand mag worden blootgesteld aan een situatie die onmenselijk is. Immers ook de leefomstandigheden waarin eiser terecht zal komen zullen ertoe leiden dat eiser wordt blootgesteld aan een situatie van extreme armoede, in strijd met het verbod op onmenselijke behandeling. Eiser stelt dat op grond van de door hem genoemde uitspraken bescherming moet worden geboden aan degenen die bij uitzetting in extreme armoede zullen raken, en dus ook aan eiser.
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer terecht zal komen in een situatie vergelijkbaar met die waarop de arresten Jawo of Ibrahim betrekking hebben. Daargelaten dat deze arresten betrekking hebben op Dublinclaimanten en statushouders, is de drempel om te kunnen spreken van ‘een situatie van zeer verregaande materiële deprivatie’, zoals het Hof van Justitie benadrukt, uitzonderlijk hoog. Eiser heeft op geen manier aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer in een dergelijke situatie terecht zal komen. De enkele, niet toegelichte stelling dat hij in een situatie terecht zal komen van extreme armoede is hiertoe onvoldoende. [3] Hetzelfde geldt voor de stelling van eiser dat hij slachtoffer is van een aardbeving. De rechtbank begrijpt dat de gevolgen van de aardbeving voor eiser groot zijn, maar is met de minister van oordeel eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn situatie daarom recht geeft op een verblijfsvergunning asiel. Uit het recente ambtsbericht van februari 2025 volgt dat de Turkse autoriteiten hulp bieden door het herbouwen van woningen in het getroffen aardbevingsgebied en eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze hulp niet voldoende is of dat hij van hulp verstoken zal blijven. [4] De beroepsgrond slaagt niet.
6.2.
Voorts stelt eiser dat de minister nader onderzoek had moeten doen om te kunnen vaststellen of eiser niet in een artikel 3 EVRM situatie zal belanden bij terugkeer. Nu de minister dit niet heeft gedaan kan zij dit niet zonder meer stellen.
6.3.
De rechtbank overweegt dat het aan eiser is om zijn relaas te onderbouwen. Bij gebrek aan die onderbouwing is de rechtbank van oordeel dat er voor de minister geen aanleiding bestond om nader onderzoek te doen naar de situatie van eiser bij terugkeer naar Turkije. Ook deze grond slaag niet.

Conclusie en gevolgen

7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister gelet op het voorgaande op goede gronden geconcludeerd dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij valt onder één van de gronden van het Vluchtelingenverdrag of dat hij bij terugkeer naar Turkije in een situatie in strijd met artikel 3 van het EVRM terecht zal komen.
8. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Boxum, rechter, in aanwezigheid van mr. D.G. van den Berg, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verdrag betreffende de status van vluchtelingen.
2.Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden.
3.Zie in dit kader ook: Rechtbank Den Haag, 3 januari 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:3443, Rechtbank Den Haag, 30 november 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:18485 en Rechtbank Den Haag, 16 maart 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:11061.
4.Zie ook: Rechtbank Den Haag, 18 maart 2023, ECLI:NL:RBDHA:2025:5322.