Op 8 mei 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een Turkse minderjarige die een asielaanvraag had ingediend. De rechtbank beoordeelde het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag en het opleggen van een terugkeerbesluit. Eiser, geboren op 1 oktober 2008, had op 20 augustus 2023 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze was door de minister op 16 januari 2025 afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank oordeelde dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij bij terugkeer naar Turkije in een situatie van zeer verregaande materiële deprivatie zou komen, zoals vereist door de jurisprudentie van het Hof van Justitie. Eiser had gesteld dat hij slachtoffer was van een aardbeving en dat hij in extreme armoede zou belanden, maar de rechtbank vond deze stellingen onvoldoende onderbouwd. De rechtbank concludeerde dat de minister op goede gronden had vastgesteld dat eiser niet voldeed aan de criteria voor bescherming onder het Vluchtelingenverdrag of artikel 3 van het EVRM. Het beroep werd ongegrond verklaard en eiser kreeg geen proceskostenvergoeding.