ECLI:NL:RBDHA:2022:11061

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 maart 2022
Publicatiedatum
26 oktober 2022
Zaaknummer
NL22.2510
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op grond van kennelijk ongegrondheid en medische omstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 maart 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Marokkaanse nationaliteit, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De aanvraag werd op 10 februari 2022 door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen als kennelijk ongegrond. Eiser heeft in zijn asielaanvraag aangevoerd dat hij medische problemen heeft en dat hij in Marokko niet de benodigde behandeling kan krijgen. Hij heeft ook gesteld dat hij gediscrimineerd wordt in zijn land van herkomst en dat hij bij terugkeer in extreme armoede zal belanden.

De rechtbank heeft de zaak op 3 maart 2022 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. De rechtbank overwoog dat de medische omstandigheden en de economische situatie van eiser niet relevant waren voor de beoordeling van zijn asielaanvraag. Eiser heeft niet aangetoond dat hij bij terugkeer naar Marokko een gegronde reden heeft voor vrees voor vervolging of dat hij in strijd met artikel 3 van het EVRM behandeld zal worden. De rechtbank concludeerde dat verweerder op goede gronden heeft vastgesteld dat eiser niet onder de bescherming van het Vluchtelingenverdrag valt.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en oordeelde dat de afwijzing van de asielaanvraag terecht was. Eiser komt niet in aanmerking voor toelating op grond van de Vreemdelingenwet en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl en er is een mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.2510
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. D. de Vries), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. A. Bondarev).

Procesverloop

Bij besluit van 10 februari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak NL22.2511, op 3 maart 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen H. El Arrag. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Marokkaanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1987. Eiser heeft op 17 september 2021 in Nederland zijn asielaanvraag ingediend. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij problemen heeft met zijn gezondheid. Eiser moet aan zijn been worden geopereerd vanwege een aanrijding met een vrachtwagen in 2013. In Marokko kan eiser deze behandeling niet krijgen. Eiser komt uit het Rif gebied en wordt daarom gediscrimineerd. Daarnaast heeft eiser verklaard dat hij bij terugkeer naar Marokko het geld dat hij heeft geleend voor zijn reis moet terugbetalen, terwijl hij dit geld niet heeft.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet (Vw). Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder het relevante element de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser. Verweerder heeft dit relevante element geloofwaardig geacht. Verweerder heeft de medische omstandigheden en economische situatie van eiser aangemerkt als niet relevante elementen, omdat ze volgens
verweerder niet in verband staan met vluchtelingschap of ernstige schade in de zin van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Aan eiser wordt tot slot geen uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw verleend.
3. Eiser voert in beroep als eerste aan dat alles wat hij in de voorliggende procedure naar voren heeft gebracht als herhaald en ingelast dient te worden beschouwd.
4. De rechtbank overweegt dat verweerder in het bestreden besluit is ingegaan op de zienswijze van eiser. Voor zover eiser in zijn beroepsgronden blijft bij de gronden in de zienswijze, gaat de rechtbank hieraan in het navolgende voorbij. Het is aan eiser om in de gronden van beroep aan te geven dat en in welke zin verweerder in zijn motivering in het bestreden besluit als reactie op de zienswijze tekort is geschoten. De enkele verwijzing naar de zienswijze kan dan ook niet leiden tot een vernietiging van het bestreden besluit.
5. Eiser voert verder aan dat hij in zijn land van herkomst gegronde redenen heeft voor vrees voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag, dan wel een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. Eiser kan geen medische behandeling krijgen en zal zonder medische behandeling zijn been verliezen. Hij is in Marokko weliswaar behandeld in een ziekenhuis, maar dat betekent niet dat hij de juiste behandeling heeft gekregen. Eiser komt uit het Rif gebied, wat een achtergesteld gebied is. Daarnaast hebben mensen uit het Rif gebied te maken met discriminatie. Eiser kan in Marokko geen verdere behandeling krijgen, waardoor hij bij terugkeer in een situatie van extreme armoede terecht zal komen. Eiser wijst daarbij op de arresten Jawo en Ibrahim van het Hof van Justitie van de Europese Unie.1 Eiser stelt dat op grond hiervan bescherming moet worden geboden aan degenen die bij uitzetting in extreme armoede zullen raken, ongeacht om welk land het gaat. Verweerder heeft bovendien ten onrechte geen nader onderzoek verricht naar de situatie waarin hij terecht zal komen bij terugkeer naar Marokko. Verweerder kan dan ook niet zonder meer stellen dat eiser niet in een situatie terecht zal komen die in strijd is met artikel 3 van het EVRM. Verweerder heeft gezien het voorgaande ook ten onrechte aan eiser een inreisverbod opgelegd.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Marokko wegens zijn medische situatie een gegronde reden heeft voor vrees voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag dan wel een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM.
7. Eiser heeft allereerst niet met stukken onderbouwd of aannemelijk gemaakt dat hij lijdt aan een (ernstige) ziekte of dat hij onder medische behandeling staat of heeft gestaan, en dat hij zijn been zal verliezen zonder medische behandeling.
8. Daarnaast is het standpunt dat sprake is van discriminatie bij het verkrijgen van medische behandeling in Marokko niet nader gespecificeerd of onderbouwd. Bovendien blijkt uit de verklaringen van eiser dat hij in Marokko wel degelijk een medische behandeling heeft gekregen. De stelling van eiser dat deze behandeling niet toereikend was kan niet worden beoordeeld, omdat hier geen stukken van zijn overgelegd. Het is daarbij aan
1. Arresten van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218, arrest Jawo en ECLI:EU:C:2019:219, arrest Ibrahim.
eiser om zijn medische situatie te onderbouwen, zodat er voor verweerder geen aanleiding bestond om nader onderzoek te doen naar de situatie van eiser bij terugkeer naar Marokko. De rechtbank volgt tot slot verweerder in dienst stelling dat het arrest Jawo ziet op tot slot op een Dublinoverdracht en het arrest Ibrahim gaat over een vreemdeling met subsidiaire bescherming in een andere lidstaat, en dat deze arresten daarom niet relevant zijn voor de beoordeling van de situatie van eiser. Gezien dit alles heeft verweerder terecht geconcludeerd dat niet is gebleken dat sprake is van discriminatie die een dusdanig ernstige beperking van de bestaansmogelijkheden oplevert dat het voor eiser onmogelijk is om op maatschappelijk en sociaal gebied te kunnen functioneren.
9. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder gelet op het voorgaande op goede gronden geconcludeerd dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij valt onder één van de gronden van het Vluchtelingenverdrag of dat hij bij terugkeer naar Marokko in een situatie in strijd met artikel 3 van het EVRM terecht zal komen.
10. Eiser komt niet in aanmerking voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
11. De aanvraag van eiser is terecht afgewezen als kennelijk ongegrond. Verweerder heeft daarom aan eiser een inreisverbod kunnen opleggen op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw in samenhang met artikel 62, tweede lid, aanhef en onder b, van de Vw.
12. Het beroep is ongegrond.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Zwijnenberg, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op
16 maart 2022
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.

Documentcode: [nummer]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.