ECLI:NL:RBDHA:2023:18485

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 november 2023
Publicatiedatum
30 november 2023
Zaaknummer
NL23.35379
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Algerijnse eiser wegens onvoldoende bewijs van vervolging en bescherming door autoriteiten

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 30 november 2023, wordt het beroep van een Algerijnse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser had op 26 oktober 2023 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze werd op 9 november 2023 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen als ongegrond. De rechtbank heeft het beroep op 23 november 2023 behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Algerije een reëel risico loopt op ernstige schade. Eiser had verklaard dat hij vreesde voor de drugsbaas van wie hij geld had gestolen, maar de rechtbank oordeelt dat zijn verklaringen tegenstrijdig zijn en dat hij niet heeft aangetoond dat de Algerijnse autoriteiten niet in staat of bereid zouden zijn om hem te beschermen. Bovendien heeft eiser geen pogingen ondernomen om contact op te nemen met de politie in Algerije.

De rechtbank wijst ook het beroep van eiser op extreme armoede bij terugkeer naar Algerije af, omdat hij niet heeft onderbouwd dat hij in een dergelijke situatie terecht zal komen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst de aanvraag af als kennelijk ongegrond, zonder vergoeding van proceskosten. Eiser kan binnen een week hoger beroep aantekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.35379

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Algerijnse nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. D. de Vries)
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris

(gemachtigde: mr. D.L. Boer).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser heeft op 26 oktober 2023 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De staatssecretaris heeft met het bestreden besluit van 9 november 2023 deze aanvraag in de algemene procedure afgewezen als ongegrond.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 23 november 2023, samen met het verzoek om een voorlopige voorziening hangende dit het beroep [1] , op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, een tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Overwegingen

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
4. Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Na de dood van eisers vader is zijn moeder hertrouwd. Eiser en zijn broer konden niet overweg met de nieuwe echtgenoot van hun moeder. Hij verwaarloosde hen en eiser werd eens tot bloedens toe door hem op het hoofd geslagen nadat de man hem rokend had aangetroffen. Nadat ook eisers moeder was overleden, was er niets meer wat eiser in Algerije hield en besloot hij het land te verlaten. Om zijn vertrek te bekostigen is eiser gaan werken voor een drugsbende. Met geld dat hij van zijn baas moest afgeven aan een relatie is hij gevlucht en heeft hij de overtocht naar Europa betaald. Indien hij moet terugkeren naar Algerije vreest hij door de leider van de drugsbende te worden vermoord.
Het bestreden besluit
5. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de staatssecretaris de volgende relevante elementen:
  • Identiteit, nationaliteit en herkomst;
  • Eiser heeft geld van zijn drugsbaas gestolen.
De staatssecretaris acht beide relevante elementen geloofwaardig. Hij heeft zich echter op het standpunt gesteld dat eiser op grond daarvan niet kan worden aangemerkt als vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag. [2] Ook heeft eiser volgens de staatssecretaris niet aannemelijk gemaakt dat hij een reëel risico loopt op ernstige schade. [3] Eiser heeft volgens de staatssecretaris namelijk tegenstrijdig verklaard over de bedreigingen door de drugsbende. Aanvankelijk heeft eiser tijdens het gehoor aangegeven door de drugsbende bedreigd en achterna gezeten te zijn om vervolgens te verklaren enkel van een vriend gehoord te hebben dat de drugsbende naar hem op zoek was. Deze tegenstrijdigheid doet afbreuk aan de geloofwaardigheid van zijn verklaring. Bovendien is de enkele verklaring van een derde onvoldoende om aannemelijk te maken dat hij daadwerkelijk wordt gezocht door de drugsbende en dat zij van plan zijn om hem te vermoorden. Daarnaast had eiser zich met zijn problemen tot de Algerijnse autoriteiten kunnen wenden. Hij heeft niets aangevoerd waaruit blijkt dat zij hem niet zouden willen beschermen. De staatssecretaris concludeert daarom dat de asielaanvraag wordt afgewezen als ongegrond. Eiser wordt evenmin een reguliere vergunning verleend als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), hij krijgt geen uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw 2000, hem wordt een terugkeerbesluit opgelegd, waarin staat dat hij Nederland onmiddellijk moet verlaten en hij krijgt een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaar.
Beoordeling
6. Eiser heeft aangevoerd dat hij niet naar Algerije terug kan keren omdat hij daar te vrezen heeft voor de drugsbaas van wie hij geld heeft gestolen. De autoriteiten zullen hem niet tegen deze drugsbaas kunnen dan wel willen beschermen.
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris zich op het standpunt heeft mogen stellen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Algerije een reëel risico loopt op ernstige schade. Dit omdat, zoals de staatssecretaris terecht stelt, eiser niet eenduidig heeft verklaard over de wijze waarop hij is bedreigd door de drugsbende. De staatssecretaris heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat dit afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van het relaas van eiser. Mocht eiser menen toch te vrezen te hebben bij terugkeer, dan kan hij de bescherming van de Algerijnse autoriteiten inroepen. Dat de autoriteiten niet bereid of in staat zouden zijn om hem bescherming te bieden, heeft eiser niet aannemelijk gemaakt. Zo heeft hij geen pogingen ondernomen om contact op te nemen met de politie of om aangifte te doen. Dat dit zinloos zou zijn omdat de politie corrupt is, heeft eiser uitsluitend gesteld maar op geen enkele wijze onderbouwd. Voor zover eiser meent geen aangifte te kunnen doen omdat hij zelf deel heeft uitgemaakt van de drugsbende, volgt de rechtbank de staatssecretaris in diens standpunt dat dit een eigen keuze van eiser is geweest wat maakt dat een mogelijke bestraffing voor een commuun delict voor zijn eigen rekening en risico komt.
7. Daarnaast heeft eiser aangevoerd dat hij bij terugkeer in extreme armoede terecht zal komen wat zal leiden tot een schending van artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. In dit kader doet hij een beroep op de arresten Jawo [4] en Ibrahim [5] waarin door het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) is geoordeeld dat bescherming dient te worden geboden aan degenen die bij uitzetting in extreme armoede zullen geraken.
7.1.
Ten aanzien van dit beroep op de arresten Jawo en Ibrahim van het Hof is de rechtbank van oordeel van deze arresten niet van toepassing zijn op de situatie van eiser. Deze arresten gaan over de vraag of een vreemdeling mag worden overgedragen aan een andere lidstaat van de Europese Unie die verantwoordelijk is voor zijn asielaanvraag, of die hem internationale bescherming heeft geboden, wanneer hij daar zou worden blootgesteld aan extreme armoede. In het geval van eiser gaat het om terugkeer naar Algerije en niet om een overdracht aan een andere lidstaat. Afgezien daarvan heeft eiser niet onderbouwd dat hij in Algerije in een situatie van extreme armoede terecht zal komen.

Conclusie en gevolgen

8. De staatssecretaris heeft de aanvraag terecht afgewezen als kennelijk ongegrond. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W.C.M. van Emmerik, rechter, in aanwezigheid van mr. P.C.J. Lindeijer, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak bekend is gemaakt. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zaak NL23.35380
2.Verdrag betreffende de status van vluchtelingen, Gèneve, artikel 1a.
3.Zoals bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b van de Vreemdelingenwet 2000.
4.Arrest van het Hof van 19 maart 2019 in de zaak Jawo tegen Duitsland, ECLI:EU:C:2019:218.
5.Arrest van het Hof van 19 maart 2019 in de zaak Ibrahim, ECLI:EU:C:2019:219.