ECLI:NL:RBDHA:2025:747

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 januari 2025
Publicatiedatum
23 januari 2025
Zaaknummer
09/247299-23
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor afdreiging en smaad met schakelbewijs in Den Haag

Op 24 januari 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van afdreiging en smaad. De zaak betreft meerdere incidenten waarbij de verdachte in de periode van 1 april 2023 tot en met 16 augustus 2023 verschillende personen heeft bedreigd en gedwongen tot het afgeven van geld door hen te confronteren met vermeende ongepaste gedragingen jegens minderjarigen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan afdreiging van [naam 1] en [naam 2], waarbij hij hen onder druk zette om geld te betalen, met de dreiging om videobeelden van hen online te zetten. De verdachte heeft ook de eer en goede naam van deze slachtoffers aangetast door deze beelden op sociale media te plaatsen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, geheel voorwaardelijk, en een taakstraf van 100 uren. Daarnaast zijn er vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waarbij [naam 2] €40,- en [naam 3] €250,- aan schadevergoeding ontvingen. De rechtbank heeft de betrouwbaarheid van de aangiftes van de slachtoffers bevestigd en de verdediging van de verdachte verworpen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte op een geraffineerde manier te werk is gegaan en dat zijn handelen ernstige gevolgen heeft gehad voor de slachtoffers.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/247299-23
Datum uitspraak: 24 januari 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[de verdachte],
geboren op [geboortedag] 1993 te [plaats] ,
BRP-adres: [adres] , [postcode] te [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 10 januari 2025. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. K. van Diemen en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. J.N. Hoek naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is, kort samengevat, ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 1 april 2023 tot en met 16 augustus 2023 te Den Haag [naam 1] heeft afgedreigd;
hij op of omstreeks 13 juni 2023 te Den Haag [naam 2] heeft afgedreigd;
hij op of omstreeks 29 juli 2023 te Den Haag heeft gepoogd [naam 3] af te dreigen;
hij in of omstreeks de periode van 1 april 2023 tot en met 16 augustus 2023 te Den Haag, opzettelijk de eer en/of de goede naam van [naam 1] heeft aangerand;
hij in of omstreeks de periode van 13 juni 2023 tot en met 21 juni 2023 te Den Haag, opzettelijk de eer en/of de goede naam van [naam 2] heeft aangerand;
hij in of omstreeks de periode van 29 juli 2023 tot en met 14 augustus 2023 te Den Haag, opzettelijk de eer en/of de goede naam van [naam 3] heeft aangerand.
De volledige tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten. Op specifieke standpunten wordt hierna – voor zover van belang – nader ingegaan.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair vrijspraak van alle ten laste gelegde feiten bepleit. Subsidiair heeft de raadsman een voorwaardelijk verzoek gedaan tot het terugverwijzen van de zaak naar de rechter-commissaris, opdat de aangevers kunnen worden gehoord als getuigen. Op specifieke standpunten wordt hierna – voor zover van belang – nader ingegaan.
3.3.
Vrijspraak
De rechtbank is met betrekking tot het onder 3 ten laste gelegde feit van oordeel dat dit feit niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. Uit de zin “we kunnen het goedschiks oplossen of kwaadschiks” die de verdachte tegen aangever [naam 3] zou hebben geuit, kan naar het oordeel van de rechtbank geen begin van uitvoering van afdreiging worden afgeleid. Uit de aangifte blijkt immers niet dat de verdachte op enig moment heeft gesproken over een geldbedrag of een andersoortig goed dat de aangever aan de verdachte zou moeten afgeven. Aldus is er geen sprake van een poging tot afdreiging in de zin van de artikelen 45 en 318 van het Wetboek van Strafrecht en dient de verdachte van het onder 3 ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
3.4.
Gebruikte bewijsmiddelen
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2023249358, van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (digitaal doorgenummerd van pagina 1 t/m 152).
De rechtbank heeft de volgende bewijsmiddelen gebruikt:
Ten aanzien van feit 1 en feit 4:
1. Het proces-verbaal van aangifte van [naam 1] , opgemaakt op 6 mei 2023, voor zover inhoudende (p. 13 en 14, inclusief bijlagen (screenshots) p. 17 t/m 21):
Ergens in april 2023 werd ik via Facebook Messenger benaderd door een vrouw die de naam [bijnaam 1] gebruikte. We hadden afgesproken ter hoogte van de Albert Heijn aan de Loosduinse Hoofdstraat in Den Haag. Ter hoogte van de Viandenstraat werd ik aangesproken door een voor mij onbekende man. Ik hoorde hoe hij tegen mij zei: “hoe durf je af te spreken met meisjes van 15 jaar oud.” Ik hoorde hoe de man vroeg hoe we dit zouden gaan oplossen. De man zei dat ik moest gaan betalen. Ik had maar 30 euro bij me. Dat heb ik hem gegeven. De man dwong me om alle chats en foto’s te verwijderen van mijn telefoon. 5 mei vertelde een vriend van mij dat er een filmpje van mij op Instagram en Facebook stond, bij het profiel van ‘ [bijnaam 2] ’. Ik heb snel gekeken en zag dat er inderdaad een filmpje van mij geplaatst was. Het was het filmpje van het incident een paar weken geleden. Ik stuur u alle screenshots die ik heb.
2. Het proces-verbaal van aangifte van [naam 1] , opgemaakt op 23 augustus 2023 (p. 47 en 48, inclusief bijlagen (screenshots) p. 56 t/m 60);
Woensdag 16 augustus 2023 ben ik naar de Instagram pagina gegaan van “ [bijnaam 2] ”. Ik zag mijn naam en profielfoto staan, met daaronder een tekst: “We hebben de gesprekken van [voornaam 1] weer gevonden hahaha.” Ik zag een bericht waarin gesprekken openbaar waren gemaakt tussen mij en een 15 jarige dame die via privé berichten verstuurd zouden zijn op Facebook.
Ten aanzien van feit 2:
3. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door verbalisant [verbalisant] op 15 september 2023, voor zover inhoudende (p. 99 t/m 101):
Deze camerabeelden zijn aangeleverd door de Albert Heijn gelegen aan de Valkenboskade te ’s-Gravenhage. Ik zag dat de datering 13 juni 2023 betrof. Ik zag dat verdachte de Albert Heijn in liep. Ik zag dat verdachte voor de duur van ongeveer tien minuten in de Albert Heijn is geweest. Tijdens dit bezoek is verdachte zes keer langs aangever gelopen.
Ik zag dat verdachte de Albert Heijn weer betrad. Ik zag dat de verdachte deze keer voor de duur van 9 minuten in de Albert Heijn was. Ik zag dat verdachte drie keer langs aangever was gelopen. Ik zag dat er éénmaal contact was tussen aangever en verdachte. Ik zag dat aangever de Albert Heijn uitliep. Ik zag dat aangever zich had omgekleed. Ik zag dat verdachte de Albert Heijn weer betrad. Ik zag dat de verdachte in de hal bij de inhang bleef staan. Ik zag dat verdachte de Albert Heijn verliet.
Ik zag dat aangever de Albert Heijn weer betrad. Ik zag dat aangever richting de pinautomaat liep. Ik zag dat aangever geld opnam bij de pinautomaat. Ik zag dat aangever, nadat hij geld had gepind, richting de uitgang liep. Ik zag dat verdachte de Albert Heijn weer betrad. Ik zag dat aangever aan kwam lopen. Ik zag dat verdachte omdraaide en naar buiten liep op het moment dat aangever aan kwam lopen. Ik zag dat ze beide naar buiten liepen.
Ten aanzien van feit 2 en feit 5:
4. Het proces-verbaal van aangifte van [naam 2] , opgemaakt op 27 juni 2023, voor zover inhoudende (p. 27 en 28, inclusief bijlagen (screenshots) p. 32 t/m 40):
Ik ben werkzaam bij de Albert Heijn aan de Valkenboslaan te Den Haag.
Op 16 juni 2023 was ik aan het werk. Toen ik buiten pauze hield kwam er een onbekende man naar mij toe. Ik zag dat hij mij op dat moment filmde met zijn mobiele telefoon. Hij vroeg onder andere:
- Waarom spreek je jonge meisjes aan?
- Of ik het normaal vind om meisjes van 12 jaar te vragen wat ze aan hebben.
- Of ik het normaal vind dat ik zou zeggen dat er iets in mijn broek groeit.
De man vroeg mij “hoe gaan we dit oplossen”. Hij vroeg om 30 euro, anders zou hij de filmpjes online zetten. Ik ben naar de pinautomaat gegaan maar kon alleen 40 euro pinnen. Ik heb de 40 euro overhandigd aan de man.
Op 21 juni 2023 zijn er Teasers geplaatst op TikTok en Instagram, waarin ik geblurd te zien ben. Hierop waren er Messengerberichten zichtbaar waarin het leek of ik met een meisje aan het chatten was geweest. Deze berichten hadden een seksuele lading. Op 21 juni 2023 heeft deze man de filmpjes online gezet op Youtube. In dit filmpje ben ik duidelijk herkenbaar in beeld. In dit filmpje worden wederom Messengerberichten getoond waarin ik met een meisje van 12 jaar zou hebben gechat. Ik geef u de print screens van TikTok en Instagram.
5. Het proces-verbaal van bevindingen met het nummer PL1500-2023198137-10, van de politie eenheid Den Haag, opgemaakt op 18 oktober 2023, voor zover inhoudende (p. 1, inclusief bijlage (screenshot) p. 3):
Ik zag dat de datum in de aangifte stond op 16 juni 2023, de camerabeelden de datum hebben van 13 juni 2023 en het bankafschrift was van 14 juni 2023. Ik hoorde [voornaam 2] zeggen dat hij denkt dat het strafbare feit inderdaad op 13 juni 2023 is geweest en niet 16 juni 2023. Op het bankafschrift zag ik dat het bedrag van veertig euro op 14 juni 2023 is afgeschreven. Mij is ambtshalve bekend dat een afschrijving van de bank een dag later afgeschreven kan worden dan de daadwerkelijke datum. Ik heb telefonisch contact gehad met [voornaam 2] . Ik vroeg aan [voornaam 2] of hij mij een screenshot kan sturen met de omschrijving van het afschrift erbij. Ik zag dat hier de datum 13 juni 2023 om 12.15 uur was.
Ten aanzien van feit 4, 5 en 6:
6. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 10 januari 2025:
Ik heb hen inderdaad geconfronteerd en op beeld gezet om de buitenwereld te waarschuwen voor mensen die met kinderen afspreken. Het klopt dat ‘ [site] ’ mijn account was, ik beheerde die.
Ten aanzien van feit 6:
7. Het proces-verbaal van aangifte van [naam 3] , opgemaakt op 14 augustus 2023 (p. 61 en 62):
Omstreeks 27 juli 2023 kreeg ik via Facebook Messenger contact met een jongedame. Zij zocht contact met mij en nodigde mij uit om bij haar langs te komen. Op 29 juli 2023 ben ik in de trein gestapt richting Den Haag. Ik werd aangesproken door een man. De man zei dat ik een afspraak had gemaakt met een meisje van dertien jaar. Ik zag dat de man steeds een mobiele telefoon dusdanig vasthield dat het leek alsof hij mij aan het filmen was. Op 31 juli 2023 vertelde mijn zoon dat er een filmpje van mij stond op Youtube. Ik zag in dit filmpje mijzelf op het station in Den Haag toen de jongeman mij aansprak met de zin: “Ik ben [bijnaam 3] ”. Ik zag het hele gesprek tussen deze jongeman en mij op het station in Den Haag. Ik zag dat het filmpje stond op de Youtube-site “ [site] ”.
3.5.
Bewijsoverwegingen
Betrouwbaarheid van de aangiftes
Anders dan de verdediging heeft bepleit, is de rechtbank van oordeel dat de aangiftes van [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] betrouwbaar zijn. Zij hebben allemaal een feitelijk concrete, consistente en verifieerbare verklaring afgelegd. Dit laatste blijkt onder andere uit het feit dat hun verklaringen worden ondersteund door de screenshots van berichten van de accounts van ‘ [site] ’. De aangifte van [naam 2] wordt daarnaast ondersteund door camerabeelden en een bankafschrift van de pintransactie die hij heeft gedaan. De stellingen van de verdediging dat de aangevers enkel naar de politie zijn gestapt om hun eigen straatje schoon te vegen en dat de verdenkingen uitsluitend op aannames berusten, zijn naar het oordeel van de rechtbank, mede in het licht van het voorgaande, onvoldoende onderbouwd en worden verworpen. De rechtbank zal de verklaringen van de aangevers dan ook voor het bewijs gebruiken.
Voorwaardelijk verzoek horen getuigen
De raadsman heeft verzocht om – indien en voor zover de rechtbank niet tot een vrijspraak komt voor de ten laste gelegde feiten – de aangevers als getuigen bij de rechter-commissaris te horen. In het licht van het hiervoor ten aanzien van de betrouwbaarheid van deze aangiftes overwogene, acht de rechtbank het niet noodzakelijk om de aangevers nogmaals te (laten) horen als getuige. De rechtbank acht zich in het kader van de beantwoording van de vragen van artikel 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering op basis van de beschikbare dossierinformatie voldoende voorgelicht. Het voorwaardelijk verzoek wordt afgewezen.
Ten aanzien van feit 1 en 2:
Oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen
Aangever [naam 2] heeft verklaard dat de verdachte heeft gedreigd de videobeelden online te zetten als hij de verdachte niet zou betalen. De verdachte vroeg om 30 euro. Het slachtoffer heeft verklaard de verdachte 40 euro te hebben gegeven omdat hij niet minder kon pinnen. Uit het bankafschrift van het slachtoffer is gebleken dat er 40 euro is afgeschreven een dag na de confrontatie tussen de verdachte en het slachtoffer in de winkel waar de aangever destijds werkte, die blijkens de camerabeelden plaatsvond op 13 juni 2023. Uit de camerabeelden is verder gebleken dat de verdachte diverse keren de winkel in- en uit is gegaan. Na contact met de aangever in de winkel heeft de aangever zich omgekleed en de winkel verlaten, waarna de verdachte, na eerst in de hal te zijn gebleven, de winkel ook heeft verlaten. De aangever is de winkel later weer ingegaan om te pinnen, terwijl ook de verdachte daarna de winkel weer binnenkwam en zich heeft omgedraaid en de winkel is uitgelopen toen de aangever kwam aanlopen in de richting van de uitgang. Op grond van de aangifte, de afschrijving, het pinnen door de aangever in combinatie met de gedragingen van de verdachte op en rondom dat moment is de rechtbank van oordeel dat buiten gerede twijfel vast is komen te staan dat de verdachte het oogmerk had om zich wederrechtelijk te bevoordelen. Zij verwerpt het standpunt van de verdediging op dit onderdeel en is van oordeel dat de verdachte het slachtoffer heeft afgedreigd. Daarmee acht de rechtbank het onder 2 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
Schakelbewijs
Volgens vaste rechtspraak is het toegestaan om, voor het bewijs van een ten laste gelegd feit, aan andere bewezen geachte, soortgelijke, feiten ten grondslag liggende bewijsmiddelen als ondersteunend bewijs (schakelbewijs) te gebruiken. Daarbij moet het gaan om bewijsmateriaal van die andere feiten dat op essentiële punten belangrijke overeenkomsten vertoont met het bewijsmateriaal van het te bewijzen feit en dat duidt op een specifiek patroon in het gedrag van de verdachte (‘modus operandi’). Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een overeenkomende modus operandi kunnen betrokken worden de feitelijke gang van zaken ten aanzien van de betreffende feiten, waaronder begrepen de context waarbinnen de feiten hebben plaatsgevonden, de omstandigheden waaronder zij zijn gepleegd, het handelen van de verdachte en de verklaringen die de verdachte daarover heeft afgelegd. Daarbij kan het bewijs in verschillende zaken over en weer redengevend worden geacht, zelfs als een feit afzonderlijk – dus los van de schakelbewijsconstructie – niet wettig en overtuigend bewezen kan worden.
De rechtbank is van oordeel dat de feitelijke gang van zaken rondom de afdreiging van [naam 2] op essentiële punten overeenkomt met de afdreiging van [naam 1] . In beide gevallen heeft de verdachte een account aangemaakt op sociale media, waar hij zich naar eigen zeggen voordeed als minderjarige. Vervolgens heeft de verdachte een afspraak gemaakt met de slachtoffers – althans, geprobeerd een afspraak te maken – en hen al filmend geconfronteerd met de seksueel geladen opmerkingen die zij tegen minderjarigen zouden hebben gemaakt en het gegeven dat zij kennelijk af willen spreken met minderjarigen. Beide slachtoffers hebben verklaard dat de verdachte heeft gedreigd de beelden online te zetten als de slachtoffers hem niet zouden betalen. Tevens hebben beide slachtoffers verklaard aan de verdachte een bedrag van vergelijkbare grootte te hebben gegeven. In beide gevallen zijn de beelden door de verdachte alsnog online gezet.
De afdreigingen zijn daarom op een soortgelijke wijze begaan en het bewijs ten aanzien van de afdreiging van [naam 2] ondersteunt het bewijs ten aanzien van de afdreiging van [naam 1] . Derhalve acht de rechtbank ook het onder 1 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 4, 5 en 6:
Tenlastelegging van een bepaald feit
Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de wetgever onder het begrip “feit” verstaat een feit dat geschikt is om iemands integriteit aan te tasten. Uit de rechtspraak van de Hoge Raad kan worden afgeleid dat het begrip “feit” in de betekenis van artikel 261 Wetboek van Strafrecht een als misdrijf te kwalificeren gedraging kan inhouden (vgl. HR 11 oktober 2016, ECLI:NL:HR:2016:2291) of een gedraging die in het maatschappelijk verkeer als moreel verwerpelijk kan worden beschouwd (vgl. HR 18 juni 2019, ECLI:NL:HR:2019:904 en HR 3 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:1556). Daarnaast is vereist dat de tenlastelegging een duidelijk te onderkennen concrete gedraging aanwijst, die de beschuldigde betreft (Hoge Raad 29 september 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI1171).
Door het slachtoffer [naam 1] te confronteren met een afspraak die hij met een 15-jarige zou hebben gemaakt, mede in de bredere context van het ‘pedojagen’ door het account ‘ [site] ’, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van tenlastelegging van een bepaald feit in de zin van artikel 261 van het Wetboek van Strafrecht. Het afspreken met een 15-jarige is een duidelijk te onderkennen, voldoende geconcretiseerde gedraging van het slachtoffer. Voorts geldt dat het in het maatschappelijk verkeer als moreel verwerpelijk wordt beschouwd om als meerderjarige af te spreken en berichten uit te wisselen met een seksueel getinte inhoud met (vele jaren jongere) minderjarigen. Dergelijke gedragingen zouden zelfs strafbaar kunnen zijn. Met de beschuldiging van een dergelijk feit kan ten minste de integriteit van het slachtoffer worden aangetast. Het andersluidende verweer van de raadsman wordt derhalve verworpen. Hetzelfde geldt voor de confrontatie van het slachtoffer [naam 2] , waarbij de verdachte het slachtoffer heeft geconfronteerd met de vraag of het slachtoffer het normaal vindt om meisjes van 12 jaar te vragen wat zij aan hebben en of het slachtoffer het normaal vindt om te zeggen dat er iets in zijn broek groeit. Ook hier gaat het in de tenlastelegging om voldoende geconcretiseerde gedragingen van het slachtoffer die in het maatschappelijk verkeer als moreel verwerpelijk worden beschouwd en strafbaar zouden kunnen zijn. Het voorgaande geldt ten slotte ook ten aanzien van feit 6, waar de verdachte het slachtoffer [naam 3] heeft geconfronteerd met een afspraak die het slachtoffer met een 13-jarige zou hebben gemaakt.
Het ontbreken van videobeelden in het dossier
Hoewel de door de verdachte op internet geplaatste videobeelden van de ‘confrontaties’ met de slachtoffers niet in het dossier zitten, dient die omstandigheid naar het oordeel van de rechtbank niet tot vrijspraak van feit 4, 5 en 6 te leiden. Uit de aangiftes blijkt dat de beelden op internet zijn gezet. Het dossier bevat daarnaast schermopnamen waaruit blijkt dat de videobeelden op diverse sociale media zijn geplaatst door accounts met (variaties op) de naam ‘ [bijnaam 2] ’. De verdachte heeft verklaard dat hij de beheerder van deze accounts was en heeft bovendien bekend dat hij de beelden online heeft gezet. Ook heeft hij de onder 4, 5 en 6 ten laste gelegde feiten en gedragingen niet gemotiveerd betwist.
Opzet op het aanranden van de eer en goede naam
De verdachte die een feit aan een ander ten laste legt, moet dat opzettelijk doen. Zijn opzet kan blijken uit objectieve omstandigheden, zoals de inhoud en de vorm van de uiting en de wijze waarop deze is gedaan. Aan het opzetvereiste is in ieder geval voldaan indien kan worden vastgesteld dat de verdachte zich ten minste van het smadelijke karakter van het door hem ten laste gelegde feit bewust is geweest (vgl. HR 21 oktober 1980, ECLI:NL:HR:1980:AC7009).
De verdachte heeft verklaard dat het zijn bedoeling was om de slachtoffers te confronteren met hun gedragingen. Hij heeft bekend dat hij de videobeelden online heeft gezet op sociale media kanalen die ‘ [site] ’ heetten. De verdachte heeft verklaard dat deze accounts ervoor bedoeld waren om te ‘jagen’ op ‘viezerikjes’ die afspraken met minderjarigen. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte zich bewust is geweest van het smadelijke karakter van het door hem tenlastegelegde feit en dus opzet heeft gehad op het aanranden van de eer en/of goede naam van de slachtoffers.
3.6.
De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking tot de onder 1, 2, 4, 5 en 6 ten laste gelegde feiten van oordeel dat deze feiten wettig en overtuigend zijn bewezen. De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1.
hij in de periode van 1 april 2023 tot en met 16 augustus 2023 te ’s-Gravenhage, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met smaadschrift, te weten dat die [naam 1] online een afspraak had gemaakt met een minderjarige, [naam 1] heeft gedwongen tot afgifte van geld, dat geheel aan die [naam 1] toebehoorde, door
- die [naam 1] al filmend de woorden toe te voegen: "hoe durf je af te spreken
met meisjes van 15 jaar" en "hoe gaan we dit oplossen" en "verwijder
alle chats en foto's" en "je moet betalen";
2.
hij op 13 juni 2023 te 's-Gravenhage met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met smaadschrift, te weten dat die [naam 2] online, een afspraak had gemaakt met een minderjarige, [naam 2] heeft gedwongen tot afgifte van geld, dat geheel aan die [naam 2] toebehoorde, door
- die [naam 2] al filmend te confronteren met een chatgesprek
dathij, [naam 2] ,
met een minderjarig meisje zou hebben gevoerd en de woorden toe te voegen:
"hoe gaan we dit oplossen" en "ik wil €30" en "als je betaal
tzal ik het niet
online gooien";
4.
hij in de periode van 1 april 2023 tot en met 16 augustus 2023 te ’s-Gravenhage opzettelijk de eer en de goede naam van [naam 1] heeft aangerand door tenlastelegging van een bepaald feit, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, door met voormeld doel op openbaar toegankelijke social media kanalen met de naam " [bijnaam 2] " een video te plaatsen waarin hij, verdachte, die [naam 1] confronteer
tmet een afspraak die die [naam 1] met een 15-jarige zou hebben gemaakt;
5
hij in de periode van 13 juni 2023 tot en met 21 juni 2023 te ’s-Gravenhage opzettelijk de eer en de goede naam van [naam 2] heeft aangerand door tenlastelegging van een bepaald feit, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, door met voormeld doel op openbaar toegankelijke social media kanalen met de naam " [bijnaam 2] " een video te plaatsen waarin hij, verdachte, die [naam 2] confronteer
tmet onder meer de vraag of die [naam 2] het normaal vindt om meisjes van 12 jaar te vragen wat ze aan hebben en of die [naam 2] het normaal vindt dat die [naam 2] zou zeggen dat er iets in zijn broek groeit;
6.
hij in of omstreeks de periode van 29 juli 2023 tot en met 14 augustus 2023 te
’s-Gravenhage opzettelijk de eer en de goede naam van [naam 3] heeft aangerand
door tenlastelegging van een bepaald feit, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, door met voormeld doel op openbaar toegankelijke social media kanalen met de naam " [bijnaam 2] " een video te plaatsen waarin hij, verdachte, die [naam 3] confronteer
tmet een afspraak die die [naam 3] met een 13-jarige zou hebben gemaakt.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft het standpunt ingenomen dat de eis van de officier van justitie te hoog is en gematigd zou moeten worden.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich meermaals schuldig gemaakt aan smaad en is daarbij planmatig en geraffineerd te werk gegaan. Zo heeft de verdachte nepaccounts aangemaakt op diverse sociale media, veelvuldig via die media contact onderhouden met de slachtoffers en vervolgens met hen afgesproken, dan wel hen op andere wijze benaderd. Ten tijde van die afspraak of andere benadering heeft hij hen al filmend geconfronteerd met de gesprekken die zij online hebben gevoerd en gedreigd deze videobeelden, alsook schermopnamen van de chatgesprekken, op internet te zetten. Uiteindelijk heeft de verdachte steeds daad bij het woord gevoegd en de beelden ook daadwerkelijk online gezet. Met zijn handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de reputatie, eer en goede naam van de slachtoffers. Immers hebben niet alleen de slachtoffers zelf, maar ook kennissen, vrienden en familie van hen de beelden op internet voorbij zien komen. Dat heeft voor de slachtoffers veel impact gehad op hun privéleven, zoals eveneens is gebleken uit de ter terechtzitting voorgedragen slachtofferverklaring.
Daarnaast heeft de verdachte ten tijde van twee ‘confrontaties’ de desbetreffende slachtoffers afgedreigd en hen een geldbedrag afhandig gemaakt. Met zijn handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de persoonlijke vrijheid en het vermogen van deze twee slachtoffers.
De rechtbank stelt verder vast dat blijkens het dossier de verdachte diverse keren is geregistreerd door de politie in verband met, wat zij noemt, ‘pedohunten’. Het gaat om in totaal twaalf registraties gedurende de periode 2021-2023, waarbij in 2023 vijf aangiftes zijn gedaan, terwijl de politie opvalt dat nagenoeg alle mannen die door de verdachte zijn benaderd, (licht) verstandelijk beperkt zijn. Daarbij gaat het, aldus de politie, om beperkingen die uitteenlopen van PDD-NOS (autisme) tot het functioneren op sociaal emotioneel niveau van een achtjarige. Deze bevindingen onderstrepen de geraffineerde manier van werken van de verdachte, die stuitend te noemen is.
De rechtbank begrijpt dat het belangrijkste motief van de verdachte was om ouders en kinderen te waarschuwen voor mogelijke pedofielen, die hij als viezeriken beschouwt. Hoewel kindermisbruik inderdaad zeer kwalijk en strafbaar is, is het niet aan de verdachte om dit op deze manier te bestrijden. Het gaat hier om een vorm van eigenrichting: de verdachte heeft er immers voor gekozen om mensen die hij als daders van strafbare feiten beschouwt aan te pakken. Het opsporen en vervolgen van (mogelijke) plegers van strafbare feiten is echter een overheidstaak die bij wet geregeld is en volgens die wet moet worden uitgevoerd. Het handelen van de verdachte druist in tegen de regels van de Nederlandse rechtsstaat. De rechtbank houdt er bij haar strafbepaling rekening mee dat de verdachte deze regels aan zijn laars heeft gelapt. De omstandigheid dat er mogelijk ook mensen zijn die vinden dat de verdachte ‘goed’ heeft gehandeld, zoals de verdediging naar voren heeft gebracht, maakt dit niet anders, maar dwingt te meer tot bevestiging van de norm dat dergelijk handelen strafbaar is, zoals in de strafbepaling tot uitdrukking wordt gebracht.
Het voorgaande weegt de rechtbank in het nadeel van de verdachte mee bij de strafbepaling.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 10 januari 2025, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor strafbare feiten, maar in de afgelopen vijf jaren niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Aan het strafblad van de verdachte komt daarmee geen betekenis toe bij de bepaling van de straf die de rechtbank de verdachte zal opleggen.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 2 januari 2025, waaruit volgt dat sprake is van een laag recidiverisico. De reclassering adviseert bij veroordeling van de verdachte hem een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen. Uit de reclasseringsrapportage en het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de verdachte enigszins inzicht heeft verkregen in het gegeven dat zijn handelen strafbaar was. Er is daarnaast sprake van een aantal beschermende factoren in het leven van de verdachte. Hij wil er graag voor zijn kinderen zijn en heeft daarom geen behoefte meer tot het overgaan tot crimineel gedrag. Voorts heeft hij vaste huisvesting. Sinds zijn aanhouding is de verdachte niet meer met justitie in aanraking gekomen.
Hier staat tegenover dat de verdachte ter terechtzitting wel een vorm van inzicht heeft getoond, namelijk dat hem duidelijk is geworden dat wat hij heeft gedaan ‘niet mag’, maar dat dit inzicht tegelijkertijd vooral verband lijkt te houden met de omstandigheid dat hij strafrechtelijk is vervolgd. Aanknopingspunten voor de conclusie dat de verdachte zich in relatie tot de slachtoffers bewust is van de ernst en verwijtbaarheid van zijn gedragingen, heeft de rechtbank niet.
Alles afwegende, weegt de rechtbank de omstandigheden van de persoon van de verdachte in enige mate in het voordeel van de verdachte mee bij de strafbepaling, terwijl zij in het vooral extrinsiek verkregen inzicht van de verdachte aanleiding ziet voor een deels voorwaardelijke straf.
De op te leggen straf
Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat de op te leggen straf aan de verdachte enerzijds met name de strafdoelen van normbevestiging en (specifieke en generale) preventie voldoende moet dienen en anderzijds voldoende rekening moet houden met de positieve aspecten die de reclassering noemt met betrekking tot de persoon van de verdachte.
Anders dan de officier van justitie, is de rechtbank van oordeel dat er ten aanzien van de afdreigingen geen sprake is geweest van een berekenende handelswijze die uitsluitend gericht was op financieel gewin. Het was de verdachte in de eerste plaats te doen om, kort gezegd, de smaad. Gelet hierop legt de rechtbank, meer dan de officier van justitie, het zwaartepunt bij het bepalen van de straf op de smadelijke uitlatingen van de feiten 4, 5 en 6. Verder geldt dat de officier van justitie bij de gevorderde straf is uitgegaan van een bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten. De rechtbank zal de verdachte voor feit 3 echter vrijspreken. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd.
De rechtbank acht, alles afwegende, een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf voor de duur van honderd uur, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, passend en geboden. Hiermee wordt enerzijds de ernst van de gepleegde feiten tot uitdrukking gebracht en anderzijds dient deze straf ertoe om de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken.

7.De vordering van de benadeelde partijen/de schadevergoedingsmaatregel

[naam 2] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een bedrag van € 40,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
[naam 3] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 1.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
7.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot volledige toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen, met de wettelijke rente.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair verzocht de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te verklaren in de vorderingen tot schadevergoeding. Subsidiair heeft de raadsman het standpunt ingenomen dat de vordering van de benadeelde partij [naam 3] slechts gedeeltelijk toewijsbaar is.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
Vordering benadeelde partij [naam 2]
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat [naam 2] rechtstreeks schade heeft geleden door het onder 2 bewezenverklaarde feit, ter grootte van het gevorderde bedrag. De rechtbank zal daarom de vordering van de benadeelde partij [naam 2] toewijzen tot het gevorderde bedrag van € 40,-, bestaande uit materiële schade.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente ten aanzien van [naam 2] toewijzen met ingang van 13 juni 2023, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Vordering benadeelde partij [naam 3]
Ten aanzien van [naam 3] geldt dat op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het onder 6 bewezenverklaarde feit. Gelet op wat door de benadeelde partij ter toelichting op zijn vordering is aangevoerd en mede in het licht van het verweer van de verdediging, zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 250,-. De vergelijking met de door de benadeelde partij genoemde rechtspraak gaat in zijn geval onvoldoende op. De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van immateriële schade voor het overige afwijzen.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de vordering van de benadeelde partij [naam 3] toewijzen tot een bedrag van € 250,-, bestaande uit immateriële schade.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente ten aanzien van [naam 3] toewijzen met ingang van 29 juli 2023, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Proceskosten
Nu de vorderingen (gedeeltelijk) worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met de vordering hebben gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moeten maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het onder 2 bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij [naam 2] aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 40,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 13 juni 2023 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 2] .
De verdachte zal voor het onder 6 bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij [naam 3] aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 250,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 29 juli 2023 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 3] .

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 261 en 318 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2, 4, 5 en 6 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.6. bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1 en 2:
afdreiging;
ten aanzien van feit 4, 5 en 6:
smaad (meermaals gepleegd);
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
3 (drie) MAANDEN;
bepaalt dat die straf niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een taakstraf voor de tijd van
100 (honderd) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van
50 (vijftig) DAGEN;
beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt de maatstaf volgens welke de aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht zal geschieden op 2 uren per dag;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [naam 2] toe tot een bedrag van € 40,- en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 13 juni 2023 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [naam 2] ;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 40,- vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 13 juni 2023 tot de dag waarop dit bedrag is betaald ten behoeve van [naam 2] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 1 (één) dag. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [naam 3] toe tot een bedrag van € 250,- en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 29 juli 2023 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [naam 3] en bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij [naam 3] voor het overige wordt afgewezen;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 250,- vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 29 juli 2023 tot de dag waarop dit bedrag is betaald ten behoeve van [naam 3] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 5 (vijf) dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partijen heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte de toegewezen bedragen deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partijen te betalen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.C. Ritsema van Eck-van Drempt, voorzitter,
mr. F.X. Cozijn, rechter,
mr. drs. A. van Welie, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. A.C. Veltink en mr. J.D. Lucieer, griffiers,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 januari 2025.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
1
hij in of omstreeks de periode van 1 april 2023 tot en met 16 augustus 2023 te
's-Gravenhage met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te
bevoordelen
door bedreiging met smaad, smaadschrift en/of openbaring van een
geheim, te weten dat die [naam 1] een pedofiel is en/of dat hij online,
een afspraak had gemaakt met een minderjarige, [naam 1] heeft gedwongen
tot afgifte van enig goed, te weten geld, dat geheel of ten dele aan die [naam 1]
en/of aan een derde toebehoorde, door
- die [naam 1] al filmend de woorden toe te voegen: "hoe durf je af te spreken
met meisjes van 15 jaar" en/of "hoe gaan we dit oplossen" en/of "verwijder
alle chats en foto's" en/of "je moet betalen";
2
hij op of omstreeks 13 juni 2023 te 's-Gravenhage met het oogmerk om zich en/of
een ander wederrechtelijk te bevoordelen
door bedreiging met smaad, smaadschrift en/of openbaring van een geheim, te
weten dat die [naam 2] een pedofiel is en/of dat hij online, een afspraak had
gemaakt met een minderjarige, [naam 2] heeft gedwongen tot afgifte van enig
goed, te weten geld, dat geheel of ten dele aan die [naam 2] en/of aan een derde
toebehoorde, door
- die [naam 2] al filmend te confronteren met een chatgesprek die hij, [naam 2] ,
met een minderjarig meisje zou hebben gevoerd en/of de woorden toe te voegen:
"hoe gaan we dit oplossen" en/of "ik wil €30" en/of "als je betaald zal ik het niet
online gooien";
3
hij op of omstreeks 29 juli 2023 te 's-Gravenhage, ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een
ander wederrechtelijk te bevoordelen
door bedreiging met smaad, smaadshrift en/of openbaring van een geheim
te weten dat die [naam 3] een pedofiel is en/of dat hij online, een afspraak
had gemaakt met een minderjarige, heeft gedwongen tot afgifte van enig
goed, te weten enig geldbedrag, dat geheel of ten dele aan die [naam 3] en/of
aan een derde toebehoorde
- die [naam 3] al filmend te confronteren met een chatgesprek die hij,
[naam 3] , met een minderjarig meisje zou hebben gevoerd en/of de woorden
toe te voegen: "we kunnen het goedschiks oplossen of kwaadschiks"
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4
hij in of omstreeks de periode van 1 april 2023 tot en met 16 augustus 2023 te
's-Gravenhage, althans in Nederland, opzettelijk de eer en/of de goede naam van
[naam 1] heeft aangerand
door tenlastelegging van een bepaald feit,
met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven,
door met voormeld doel op openbaar toegankelijke social media kanalen met de
naam " [bijnaam 2] " een video te plaatsen waarin hij, verdachte, die [naam 1]
confronteerd met een afspraak die die [naam 1] met een 15-jarige zou hebben
gemaakt;
5
hij in of omstreeks de periode van 13 juni 2023 tot en met 21 juni 2023 te
's-Gravenhage, althans in Nederland, opzettelijk de eer en/of de goede naam van B.
[naam 2] heeft aangerand
door tenlastelegging van een bepaald feit,
met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven,
door met voormeld doel op openbaar toegankelijke social media kanalen met de
naam " [bijnaam 2] " een video te plaatsen waarin hij, verdachte, die [naam 2]
confronteerd met onder meer de vraag of die [naam 2] het normaal vindt om
meisjes van 12 jaar te vragen wat ze aan hebben en/of of die [naam 2] het normaal
vindt dat die [naam 2] zou zeggen dat er iets in zijn broek groeit;
6
hij in of omstreeks de periode van 29 juli 2023 tot en met 14 augustus 2023 te
's-Gravenhage, althans in Nederland, opzettelijk de eer en/of de goede naam van R.
[naam 3] heeft aangerand
door tenlastelegging van een bepaald feit,
met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven,
door met voormeld doel op openbaar toegankelijke social media kanalen met de
naam " [bijnaam 2] " een video te plaatsen waarin hij, verdachte, die [naam 3]
confronteerd met een afspraak die die [naam 3] met een 13-jarige zou hebben
gemaakt.