Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
- zakelijk weergegeven - (blz. 29 t/m 31):
3.Beslissing
18 juni 2019.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag, waarbij de verdachte is veroordeeld voor laster. De Hoge Raad behandelt de vraag of de bewezenverklaring van de laster, die betrekking heeft op uitlatingen over de aangeefster die werkzaam zou zijn als prostituee, naar de eisen van de wet is omkleed. De Hoge Raad herhaalt eerdere jurisprudentie en stelt dat het bestanddeel 'wetende dat' in artikel 262 van het Wetboek van Strafrecht een bijzondere betekenis heeft, namelijk dat daadwerkelijke wetenschap vereist is en voorwaardelijk opzet niet voldoende is. De Hoge Raad concludeert dat uit de bewijsvoering niet kan worden afgeleid dat de verdachte daadwerkelijk wist dat de uitlatingen in strijd met de waarheid waren. Dit leidt tot een partiële vernietiging van de uitspraak van het Hof en terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Den Haag voor herbehandeling van het hoger beroep.