Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsvoering:
"1. De verdediging heeft betoogd dat verdachte van het ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken aangezien verdachte niet opzettelijk het bestand, bevattende de in de tenlastelegging bedoelde film, onder de naam "[A]", heeft opgeslagen met de bedoeling deze film onder deze naam te verspreiden, doch hij bij ontvangst van dit bestand dit alleen een naam heeft gegeven om het op zijn telefoon op te slaan en vervolgens terug te kunnen vinden. De naam [betrokkene 1] was de naam die aan verdachte is genoemd toen hij het bestand op zijn telefoon ontving.
Het hof overweegt dienaangaande het volgende.
2. Blijkens de verklaringen van verdachte afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg, verkeerde verdachte op het moment dat hij het filmpje ontving in de overtuiging dat de persoon die op het filmpje was afgebeeld daadwerkelijk [betrokkene 1] was. Hij heeft bij ontvangst van dit filmpje de naam van het bestand veranderd in "[A]" en heeft vervolgens tijdens dezelfde pauze dat hij het bestand ontving het filmpje aan een aantal persoon doorgestuurd.
3. Gelet op het feit dat verdachte er aanvankelijk van overtuigd was dat de persoon op het filmpje daadwerkelijk [betrokkene 1] was en de vrijwel directe doorzending daarvan aan een aantal personen, is het hof van oordeel dat verdachte wél de bedoeling heeft gehad om het bestand onder de naam [A] te verspreiden, daarmee suggererende dat de op het filmpje zichtbare persoon [betrokkene 1] was.
Het hof verwerpt het verweer.
4. Op 25 maart 2009 heeft [betrokkene 2] namens zijn dochter, [betrokkene 1], aangifte gedaan van het plegen van smaad. Deze aangifte ziet op een filmpje met de naam "[A]" waarmee de indruk wordt gewekt dat het meisje dat zichtbaar is op het filmpje [betrokkene 1] betreft. [betrokkene 2] heeft dit filmpje waargenomen op de GSM van [betrokkene 3].
Op dit filmpje zijn seksuele gedragingen zichtbaar uitgevoerd door een vrouwelijk persoon. Verdachte heeft verklaard dat hij dit filmpje, dat door hem van de naam "[A]" was voorzien, aan ongeveer 10 personen via bluetooth heeft verzonden en het tevens aan een aantal personen, zijnde minder dan 10 personen, direct had laten zien, waaronder zijn moeder en [betrokkene 4], zijnde de baas van verdachte bij [B].
Voorts heeft verdachte verklaard, zoals hiervoor onder 2. reeds weergegeven, dat dit filmpje door hem na ontvangst in dezelfde pauze op school in de aula aan meerdere personen is doorgezonden en dat het filmpje 'snel rond ging'.
5. Blijkens de verklaringen van [betrokkene 5], heeft verdachte dit filmpje in maart 2009 op een middag na schooltijd vlak bij het [C] (het hof begrijpt: de school waar [betrokkene 1] destijds onderwijs genoot, te weten [C] te Valkenswaard) in ieder geval via zijn telefoon verzonden aan [betrokkene 6] en [betrokkene 7]. Blijkens de verklaring van [betrokkene 3] heeft verdachte dit filmpje op 14 maart 2009 ook aan hem verzonden. Blijkens de verklaring van [betrokkene 8] heeft verdachte dit filmpje tevens aan [betrokkene 9] verzonden.
Voorts heeft verdachte blijkens de verklaring van [betrokkene 5] dit filmpje in maart 2009 in ieder geval ook getoond aan [betrokkene 5], [betrokkene 6], [betrokkene 7], [betrokkene 10], [betrokkene 11], [betrokkene 12] en [betrokkene 13].
6. Gelet op de uitgebreide, diverse en willekeurige samenstelling van de personen aan wie verdachte het filmpje heeft verzonden en getoond, alsmede het feit dat het verzenden en het tonen van dit filmpje onder meer heeft plaatsgevonden binnen een schoolsetting waarbij, zoals verdachte heeft verklaard, dit filmpje 'snel rond ging', is naar het oordeel van het hof sprake van het ter kennis van het publiek brengen door verdachte. Daarmede acht het hof bewezen dat verdachte door het verzenden en tonen van dit filmpje ruchtbaarheid heeft gegeven als bedoeld in artikel 261 van het Wetboek van Strafrecht."