ECLI:NL:RBDHA:2025:745

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 januari 2025
Publicatiedatum
23 januari 2025
Zaaknummer
NL24.44461
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag niet-ontvankelijk verklaard wegens internationale bescherming in Bulgarije

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 januari 2025 uitspraak gedaan over de asielaanvraag van een eiser afkomstig uit Syrië. De eiser had op 16 september 2024 een asielaanvraag ingediend in Nederland, maar deze werd op 11 november 2024 door de minister van Asiel en Migratie niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 9 januari 2025, waarbij de eiser en zijn gemachtigde niet verschenen, terwijl de verweerder vertegenwoordigd was door zijn gemachtigde.

De rechtbank oordeelde dat de eiser internationale bescherming geniet in Bulgarije, waar hij op 15 januari 2024 een verzoek om internationale bescherming had ingediend. De rechtbank stelde vast dat Bulgarije de asielaanvraag van de eiser had goedgekeurd en dat de Dublinverordening van toepassing was. De eiser voerde aan dat zijn verblijfsstatus in Bulgarije onzeker was en dat hij geen toegang had tot basisvoorzieningen, maar de rechtbank oordeelde dat de eiser niet voldoende bewijs had geleverd om zijn claims te onderbouwen.

De rechtbank concludeerde dat de minister terecht had aangenomen dat de eiser nog steeds internationale bescherming genoot in Bulgarije en dat de aanvraag om asiel in Nederland terecht niet-ontvankelijk was verklaard. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.44461

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

V-nummer: [V-nummer] ,
(gemachtigde: mr. R.E. Temmen),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,
(gemachtigde: mr. T.J.A.J. Tichelaar).

Procesverloop

Bij besluit van 11 november 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet-ontvankelijk verklaard. [1]
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 9 januari 2025 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 2004 en afkomstig te zijn uit Syrië. Hij heeft op 16 september 2024 een asielaanvraag ingediend.
2. Op 11 november 2024 heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet-ontvankelijk verklaard, omdat hij internationale bescherming in Bulgarije geniet.
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en voert daartegen het volgende aan. Verweerder is er ten onrechte vanuit gegaan dat eiser internationale bescherming geniet in Bulgarije. Eisers rechtmatig verblijf daar is onzeker, nu Bulgarije in reactie op het claimverzoek heeft aangegeven dat overdracht niet volgens de Dublinverordening kan plaatsvinden en een apart verzoek moet worden verzonden “according to Readmission agreements”. Verweerder had verder onderzoek moeten doen naar de verblijfsstatus van eiser in Bulgarije temeer nu hij in Nederland een asielaanvraag heeft ingediend. Ook vreest eiser geen toegang te zullen krijgen tot opvang en voorzieningen, als illegaal te moeten verblijven of mogelijk teruggestuurd te worden naar Syrië, omdat hij Bulgarije heeft verlaten en in Nederland een asielaanvraag heeft ingediend. Eiser stelt verder dat hij in Bulgarije geen toegang had tot huisvesting, voedsel of sociale voorzieningen, vanwege de
‘zero integration policy’. Daarnaast is eiser uitgebuit door onderbetaling en heeft hij geen hulp gekregen bij zijn arbeidsproblemen. Het was ook niet mogelijk voor eiser om een taalcursus te volgen. Eiser heeft een laag begripsniveau en kan nauwelijks obstakels overwinnen zonder hulp. Hij is daarom afhankelijk van zijn familie in Nederland. Ten slotte voert eiser aan dat verweerder onvoldoende is ingegaan op zijn individuele omstandigheden en problemen die hij heeft ondervonden in Bulgarije.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw kan een aanvraag tot het verlenen van een asielvergunning voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk worden verklaard als de vreemdeling in een andere lidstaat van de Europese Unie internationale bescherming geniet. Een asielaanvraag is niet-ontvankelijk als aan de voorwaarden als bedoeld in artikel 3.106a, eerste lid, onder a tot en met e, van het Vb [2] is voldaan. Artikel 3.106a, tweede lid, van het Vb bepaalt dat de aanvraag slechts niet-ontvankelijk wordt verklaard als de vreemdeling een zodanige band heeft met het betrokken derde land dat het voor hem redelijk zou zijn naar dat land te gaan.
5. Uit verweerders Eurodac-bevraging van 16 september 2024 is gebleken dat eiser op 15 januari 2024 in Bulgarije een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Op 15 oktober 2024 heeft Nederland aan Bulgarije verzocht om eiser terug te nemen op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Dublinverordening. [3] Op 24 oktober 2024 heeft Bulgarije dit verzoek afgewezen, onder de mededeling dat de Bulgaarse autoriteiten eiser op 25 maart 2024 subsidiaire bescherming hebben verleend en dat daarom de Dublinverordening niet van toepassing is. Er dient een afzonderlijk verzoek overeenkomstig de
‘readmission agreements’ te worden gedaan. Verweerder mag in beginsel afgaan op informatie van een andere lidstaat, onder de voorwaarde dat de informatie voldoende recent is en dat hieruit duidelijk blijkt wat de verblijfsrechtelijke positie van de vreemdeling bij terugkeer is. [4] De rechtbank is van oordeel dat sprake is van voldoende recente informatie die ook voldoende duidelijk maakt wat de verblijfsrechtelijke status is van eiser in Bulgarije. Dat verweerder een apart verzoek voor eisers terugkeer dient in te dienen, maakt niet dat daarmee zijn internationale beschermingsstatus is ingetrokken of beëindigd. Het verzoek ziet immers enkel op een administratieve procedure die geen invloed heeft op eisers verblijfsrecht in Bulgarije. Een internationale beschermingsstatus eindigt namelijk alleen na een individuele beoordeling. [5] Ter zitting heeft verweerder verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 1 november 2023, waarin is overwogen dat als een vreemdeling niet is teruggekeerd naar zijn land van herkomst, geen verblijfsrecht heeft gekregen in een ander land en de geldigheidsduur van het verblijfsdocument nog niet is verlopen, verweerder ervan uit mag gaan dat de Bulgaarse autoriteiten nog geen intrekkingsprocedure hebben gestart en de vreemdeling nog bescherming heeft. [6] Het is aan de vreemdeling om aannemelijk te maken dat hij in Bulgarije geen internationale bescherming meer heeft. Gezien eiser niet heeft onderbouwd dat dit in zijn geval zo is, wordt niet gevolgd dat verweerder nader onderzoek dient te verrichten naar de verblijfsstatus van eiser in Bulgarije. Verweerder is er gelet op het voorgaande terecht van uit gegaan dat eiser nog internationale bescherming geniet in Bulgarije.
6. Voorts geldt dat verweerder mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Bulgarije. Dit is reeds bevestigd in de uitspraken van de Afdeling van 1 november 2023. [7] Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval niet kan. Eiser is hier niet in geslaagd. Uit de uitspraken van de Afdeling volgt dat de algemene omstandigheden in Bulgarije niet zodanig zijn dat statushouders structureel, op grote schaal en voor langere periodes het reële risico lopen dat zij geen toegang hebben tot fundamentele behoeften, zoals onderdak en eten. Hierbij wordt opgemerkt dat eiser zich maandenlang in Bulgarije heeft staande gehouden, heeft gewerkt en onderdak heeft gehad. Ook heeft eiser verklaard dat hij zich kon inschrijven voor een taalcursus maar er zelf voor heeft gekozen om dit niet te doen. [8] Eisers vrees dat hij door Bulgarije terug zal worden gestuurd naar Syrië heeft hij evenmin onderbouwd. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Bulgarije het risico loopt op een schending van artikel 3 van het EVRM [9] en artikel 4 van het Handvest. [10] Eiser heeft dus niet aannemelijk gemaakt dat Bulgarije het beginsel van non-refoulement niet naleeft. De beroepsgrond slaagt niet.
7. Verweerder heeft eiser terecht niet als kwetsbaar persoon aangemerkt. De enkele stelling dat eiser een zeer laag begripsniveau heeft is onvoldoende om te stellen dat sprake is van bijzondere kwetsbaarheid. Voorts heeft eiser niet onderbouwd dat er een gebrek is aan zelfredzaamheid of dat er sprake is van ernstige medische of psychische problemen die van invloed zijn op de zelfredzaamheid van eiser. Daarbij wordt opgemerkt dat eiser zich in Bulgarije maandenlang staande heeft staande kunnen houden en heeft gewerkt. Dat eiser afhankelijk is van zijn familie in Nederland, wordt daarom ook niet gevolgd. De gestelde afhankelijkheid heeft eiser ook niet nader geconcretiseerd of met enige documenten onderbouwd. Voorts heeft verweerder terecht overwogen dat eiser zich bij voorkomende problemen kan wenden tot de (hogere) Bulgaarse autoriteiten. Niet is gebleken dat eiser bij voorkomende problemen niet kan klagen of dat dit bij voorbaat zinloos is.
8. De aanvraag is terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 22 januari 2025 door mr. S.E. van de Merbel, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Mohandes, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hoger-beroepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hoger-beroepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Vreemdelingenbesluit 2000.
3.Verordening (EU) nr. 604/2013.
4.Volgt uit de uitspaken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 1 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2441, en van 11 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:74.
5.Volgt uit de uitspraken van de Afdeling van 9 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1253, en van 18 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2484.
8.Aanmeldgehoor, pagina 5.
9.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
10.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.