ECLI:NL:RBDHA:2025:6749

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 april 2025
Publicatiedatum
22 april 2025
Zaaknummer
NL25.15689
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S. Ketelaars - Mast
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Turkse eiser in het bestuursrecht met betrekking tot de voortduring van de maatregel van bewaring en de voortvarendheid van de minister

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, op 18 april 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen de voortduring van de maatregel van bewaring van een Turkse eiser. De minister van Asiel en Migratie had op 12 februari 2025 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet. Eiser heeft beroep ingesteld tegen deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. Tijdens de zitting op 11 april 2025 was eiser niet aanwezig, maar de minister was vertegenwoordigd door haar gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek heropend om aanvullende informatie te verkrijgen over de gebruikelijke werkwijze bij het versturen van rappels in lp-procedures richting Turkije. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister voldoende voortvarend heeft gehandeld, ondanks de vertraging in de verzending van de lp-aanvraag. De rechtbank concludeert dat er voldoende zicht is op uitzetting naar Turkije en dat eiser niet actief meewerkt aan zijn uitzetting. Het beroep is ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.15689

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

V-nummer: [v-nummer] ,
(gemachtigde: mr. A.W.J. van der Meer),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister

(gemachtigde: mr. G.M. Bouius).

Inleiding

1. De minister heeft op 12 februari 2025 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
1.1.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
1.2.
De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 11 april 2025 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met voorafgaande kennisgeving, niet verschenen. De minister heeft zich op de rechtbank laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.
1.4.
Na sluiting van het onderzoek op de zitting heeft de rechtbank op 11 april 2025 het onderzoek heropend en de minister verzocht te onderzoeken wat de gebruikelijke werkwijze en frequentie is bij het versturen van rappels in lp-procedures richting Turkije, en of daarvan in deze zaak is afgeweken. De minister heeft de gevraagde informatie op 15 april 2025 in het digitale dossier geplaatst, waarna eiser daar diezelfde dag op heeft gereageerd. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. Eiser stelt van Turkse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum]
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 25 februari 2025 [2] (in de zaak NL25.6974) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek op 21 februari 2025 de maatregel van bewaring rechtmatig is.
4. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
Beroepsgronden van eiser
5. Eiser betoogt dat de voortduring van de maatregel onrechtmatig is, omdat de minister onvoldoende voortvarend handelt. Uit de voortgangsrapportage blijkt dat de aanvraag voor het lp [3] op 26 februari 2025 is verzonden, twee weken na de inbewaringstelling. Eiser stelt dat het onduidelijk is waarom het lp eerst acht dagen bij de DIA [4] heeft gelegen voordat het naar de Turkse autoriteiten werd doorgestuurd. Volgens eiser had het op de weg van de minister gelegen om dit binnen twee dagen te doen, aangezien een kopie van het paspoort al in het dossier aanwezig was. Daarnaast blijkt dat de minister pas na meer dan zes weken heeft gerappelleerd op de lp-aanvraag. In de reactie van de minister van 15 april 2025 wordt aangegeven dat een termijn van 25 dagen wordt gehanteerd voordat wordt gerappelleerd, terwijl het rappel in eisers geval pas na 42 dagen is verstuurd. De minister heeft geen reden gegeven waarom er ruim twee weken later is gerappelleerd. Eiser verwijst in dit verband naar een uitspraak van de Afdeling [5] van 11 december 2020. [6] Ook merkt eiser op dat tussen het vertrekgesprek van 18 februari 2025 en het gesprek van 19 maart 2025 meer dan vier weken zijn verstreken. Gezien deze omstandigheden, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang gezien, concludeert eiser dat de minister onvoldoende voortvarend heeft gehandeld.
Oordeel van de rechtbank
6. De rechtbank is van oordeel dat de minister in dit geval voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser. Uit de voortgangsrapportage, wat op de zitting is besproken en de aanvullende reactie van 15 april 2025, blijkt dat sinds het sluiten van het onderzoek in de vorige procedure op 26 februari 2025 de lp-aanvraag is gedaan, op 19 maart 2025 een vertrekgesprek met eiser heeft plaatsgevonden en dat op 9 april 2025 een rappel is verzonden met betrekking tot de lp-aanvraag bij Turkije.
6.1.
De minister heeft op de zitting toegelicht dat de verzending van de lp-aanvraag enige vertraging heeft opgelopen vanwege het ontbreken van een foto van eiser en vanwege een storing bij het systeem DIA. De rechtbank ziet in deze omstandigheden geen aanleiding om te oordelen dat er onvoldoende voortvarend is gehandeld doordat de aanvraag 8 dagen bij DIA in behandeling is geweest voor verzending.
6.2.
De minister heeft in zijn reactie van 15 april 2025 toegelicht dat de beslistermijn voor een lp varieert per land waarmee een T&O [7] -overeenkomst is gesloten. Voor aanvragen gericht aan Turkije geldt een beslistermijn van 25 kalenderdagen. Indien binnen deze termijn geen reactie wordt ontvangen, volgt een rappel. Dit rappel wordt niet automatisch verstuurd, maar handmatig per e-mail door een medewerker. Er is geen vaste frequentie voor het versturen van rappels. Om die reden vindt een rappel ook niet steeds onmiddellijk na afloop van de beslistermijn plaats. Het rappel is in dit geval tweeënhalve week na het verstrijken van de beslistermijn verzonden. Alles overwegende en gelet op het feit dat op 19 maart 2025 nog een vertrekgesprek met eiser heeft plaatsgevonden, acht de rechtbank dit handelen voldoende voortvarend.
6.3.
De rechtbank is verder van oordeel dat zicht op uitzetting naar Turkije in algemene zin niet ontbreekt. Niet is gebleken dat de Turkse autoriteiten geen lp’s verstrekken en ook niet dat zij op andere wijze geen medewerking verlenen aan gedwongen terugkeer. De rechtbank ziet geen aanleiding om hier in het geval van eiser anders over te oordelen. Er zijn geen omstandigheden aangevoerd of gebleken die erop wijzen dat de Turkse autoriteiten in het bijzonder voor eiser geen lp zullen verstrekken.
6.4.
Daar komt bij dat op eiser de rechtsplicht rust Nederland te verlaten. Deze plicht brengt onder meer mee, dat eiser actieve en volledige medewerking aan zijn uitzetting moet verlenen. [8] De rechtbank constateert, op basis van het laatste gevoerde vertrekgesprek van 19 maart 2025, dat eiser die medewerking niet verleent. Ook om deze reden bestaat er op dit moment al voldoende zicht op uitzetting.
6.5.
De rechtbank ziet ook voor het overige geen grond voor het oordeel dat de
maatregel van bewaring in de periode tussen het sluiten van het vorige onderzoek en het sluiten van het onderhavige onderzoek op enig moment onrechtmatig was.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars - Mast, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Strating, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Rb. Den Haag, zittingsplaats Groningen, 25 februari 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:2819.
3.Laissez-passer.
4.Dienst Interne Aangelegenheden.
5.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
6.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 11 december 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2948.
7.Terug en Overname.
8.Zie de uitspraken van de Afdeling van 13 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:85, en 2 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2210.