ECLI:NL:RBDHA:2025:2819

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 februari 2025
Publicatiedatum
25 februari 2025
Zaaknummer
NL25.6974
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring op grond van de Vreemdelingenwet 2000

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 25 februari 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de minister van Asiel en Migratie. De maatregel was gebaseerd op artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, die de Turkse nationaliteit heeft, heeft beroep ingesteld tegen deze maatregel, waarbij hij ook een verzoek om schadevergoeding indiende. De rechtbank heeft het beroep op 21 februari 2025 behandeld, waarbij eiser aanwezig was in het detentiecentrum in Rotterdam, bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. De minister was vertegenwoordigd door haar gemachtigde. De rechtbank heeft de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring beoordeeld en vastgesteld dat de minister voldaan heeft aan de informatieplicht. Eiser stelde dat zijn recht op rechtsbijstand was geschonden, maar de rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van onzorgvuldig handelen van de minister. De rechtbank concludeerde dat de gronden voor de maatregel van bewaring voldoende waren en dat er geen aanleiding was voor een lichter middel. De rechtbank oordeelde dat de minister voldoende voortvarend handelde en dat er zicht op uitzetting was. Uiteindelijk werd het beroep ongegrond verklaard en werd het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.6974

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. A.W.J. van der Meer),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. G.M. Bouius).

Inleiding

1. De minister heeft op 12 februari 2025 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
1.1.
Eiser heeft tegen de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Dit beroep moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 21 februari 2025, met behulp van telehoren, op zitting behandeld. Eiser is verschenen op het detentiecentrum in Rotterdam, bijgestaan door zijn gemachtigde. Ook is een tolk verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. Eiser stelt de Turkse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum].
3. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De minister heeft hieraan ten grondslag dat eiser:
(zware gronden)3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
(lichte gronden)4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4f. arbeid heeft verricht in strijd met de Wet arbeid vreemdelingen.
3.1.
Op de zitting heeft de minister lichte grond 4f ingetrokken.
3.2.
De minister heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Verder heeft de minister overwogen dat een minder dwingende maatregel (lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
3.3.
Hierna beoordeelt de rechtbank het beroep tegen de maatregel van bewaring. Daarbij bespreekt zij de beroepsgronden en toetst zij de rechtmatigheid van de bewaring ambtshalve.
Voortraject
4. Eiser stelt dat niet is voldaan aan artikel 5.3 van het Vb en dat de informatieplicht is geschonden omdat de maatregel onvoldoende kenbaar is gemaakt bij uitreiking. Er is alleen een informatiebrief gebruikt en eiser is niet op de hoogte gesteld van de individuele gronden van zijn bewaring. Daarnaast stelt eiser dat zijn recht op rechtsbijstand is geschonden doordat hij geen rauwelijks contact heeft gehad met zijn advocaat en deze niet bij het gehoor aanwezig is geweest.
4.1.
Uit de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 15 november 2023 [1] en 24 juli 2024 [2] volgt dat de minister de plicht heeft om een vreemdeling bij het uitreiken van een maatregel van bewaring schriftelijk, in een taal die hij verstaat of waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat hij die verstaat, te informeren over de redenen van de bewaring, de rechtsmiddelen die tegen de bewaring openstaan en over de mogelijkheid van gratis rechtsbijstand. De informatieplicht vergt niet dat een volledig vertaalde kopie van de maatregel van bewaring aan de vreemdeling wordt verstrekt. Een schriftelijk stuk waarin de rechtsmiddelen en de mogelijkheid van gratis rechtsbijstand zijn vermeld en waarin een overzicht is opgenomen van de van toepassing zijnde juridische en feitelijke gronden van de bewaring is voldoende. Daarbij wordt met de juridische grond gedoeld op de wettelijke grondslag van de bewaring en met de feitelijke gronden op de zware en lichte gronden van de maatregel. Deze gronden dienen in eenvoudige, begrijpelijke taal zonder vakjargon te worden meegedeeld. Feitelijke en nadere toelichting van de gronden is daarbij niet nodig.
4.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister voldaan aan de informatieplicht uit artikel 5.3, eerste lid, derde volzin van het Vb. Niet in geschil is dat bij de uitreiking van de maatregel aan eiser een document is uitgereikt in de Turkse taal en dat dit een taal is die eiser verstaat. Eiser is daarmee in eenvoudige, begrijpelijke taal op schriftelijke wijze van zijn bewaring in kennis gesteld omdat het belang van de openbare orde dit vordert vanwege onttrekkingsgevaar en ontwijking of belemmering van de uitzettingsprocedure. Verder is op het formulier door middel van kruisjes bij de van toepassing zijnde gronden geïnformeerd over de aan de maatregel ten grondslag gelegde zware en lichte gronden. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat het uitgereikte document voldoet aan de voorwaarden die zijn gesteld door de Afdeling. De minister heeft daarmee voldaan aan zijn informatieplicht. Daarnaast is eiser met behulp van een tolk in het gehoor voorafgaand het opleggen van de maatregel bewaring uitgelegd welke zware en lichte gronden van toepassing zijn in het geval van eiser, hoewel dat dat geen vereiste is dat rechtstreeks voortvloeit uit artikel 5.3, eerste lid, derde volzin van het Vb.
4.3.
De rechtbank overweegt verder dat uit het proces-verbaal van gehoor blijkt dat er voorafgaand aan het gehoor telefonisch contact is geweest tussen eiser en zijn advocaat. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat er sprake moet zijn van rauwelijks of fysiek contact met een advocaat. Daarnaast blijkt uit het proces-verbaal van gehoor, dat eiser een advocaat bij het gehoor niet nodig vindt. De rechtbank is niet gebleken dat de minister onzorgvuldig heeft gehandeld. Van een schending op het recht op rechtsbijstand is geen sprake.
Grondslag en gronden
5. Eiser voert aan dat in het terugkeerbesluit dat aan de maatregel van bewaring ten grondslag is gelegd, een geactualiseerde beoordeling had moeten worden gemaakt of zich een situatie voordoet die strijdig is met artikel 4 en 19, tweede lid van het Handvest. Eiser verwijst hierbij naar het arrest van het Hof van Justitie van 17 oktober 2024. [3]
5.1.
De beroepsgrond slaagt niet. Naar het oordeel van de rechtbank treft de verwijzing naar het arrest van het Hof van Justitie (Ararat) geen doel. In het arrest Ararat gaat het om terugkeerbesluiten waarvan de werking tijdelijk is opgeschort geweest wegens rechtmatig verblijf. In die gevallen is een nieuwe beoordeling van het risico op schending van artikel 3 van het EVRM vereist. In het geval van eiser is de terugkeerverplichting niet opgeschort geweest en is er dus geen sprake van een vergelijkbaar geval. Eiser heeft op 7 december 2023 een terugkeerbesluit opgelegd gekregen dat nog steeds rechtsgeldig is. De rechtbank is daarom van oordeel dat eiser valt onder de in artikel 59, eerste lid aanhef en onder a van de Vw genoemde categorie vreemdelingen. Eiser heeft geen rechtmatig verblijf.
5.2.
De rechtbank is verder van oordeel dat de zware en lichte gronden 3b, 3c, 3i, 4a, 4c en 4d in samenhang gezien en gelet op de motivering in de maatregel, voldoende zijn om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. Ook bestaat voldoende grond voor het standpunt van de minister dat er een risico op onttrekking bestaat en dat eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Omdat er voldoende gronden aanwezig zijn die de maatregel van bewaring kunnen dragen, laat de rechtbank de rechtmatigheid van grond 3a onbesproken.
Lichter middel
6. Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd en de verklaringen van eiser is de minister er terecht vanuit gegaan dat eiser niet uit eigen beweging gevolg zal geven aan de op hem rustende vertrekplicht. Een lichter middel volstaat niet om de uitzetting van eiser te verzekeren.
6.1.
De rechtbank constateert dat eiser aangeeft diabetes te hebben. Door de minister is eiser erop gewezen dat, mochten zich medische omstandigheden voordoen, alle medische faciliteiten in het detentiecentrum Rotterdam aanwezig zijn. De medische zorgverlening binnen de detentie- en uitzetcentra in Nederland is gelijkwaardig aan de gezondheidszorg in de vrije maatschappij.
6.2.
Daarnaast overweegt de rechtbank dat eiser heeft aangegeven dat hij een vriendin heeft in België en met haar wil trouwen. Dit leidt de rechtbank niet tot het oordeel dat een lichter middel opgelegd had moeten worden. Eiser heeft zijn vriendin één keer ontmoet en kan geen personalia geven. De minister heeft in deze omstandigheid terecht geen aanleiding gezien om aan eiser een lichter middel op te leggen. De minister heeft alle door eiser aangedragen persoonlijke omstandigheden afgewogen in de maatregel van bewaring. De rechtbank is van oordeel dat de minister terecht geen aanleiding heeft gezien om aan eiser een lichter middel op te leggen.
Voortvarendheid en zicht op uitzetting
7. De rechtbank is van oordeel dat de minister voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser en dat zicht op uitzetting niet ontbreekt. De rechtbank stelt vast dat de minister op 18 februari 2025 een vertrekgesprek met eiser heeft gevoerd. De rechtbank acht deze gang van zaken voldoende voortvarend. Ten aanzien van het zicht op uitzetting overweegt de rechtbank dat niet is gebleken dat in het algemeen of in het geval van eiser zicht op uitzetting naar Turkije ontbreekt. De rechtbank ziet ook geen aanleiding voor het oordeel dat de Turkse autoriteiten in het specifieke geval van eiser op voorhand zullen weigeren een laissez-passer (lp) te verstrekken.

Conclusie en gevolgen

8. Concluderend is de rechtbank niet gebleken is dat een uit het Unierecht voortvloeiende voorwaarde voor de rechtmatigheid van de opgelegde bewaringsmaatregel niet is nageleefd. Wat eiser verder naar voren heeft gebracht, geeft ook geen aanleiding om de bewaring onrechtmatig te achten.
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Mulder, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

3.ECLI:EU:C:2024:892, Ararat.