ECLI:NL:RBDHA:2025:6669

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 april 2025
Publicatiedatum
22 april 2025
Zaaknummer
NL24.46297
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de asielaanvraag van een statushouder uit Bulgarije met medische noodsituatie

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 18 april 2025, wordt het beroep van eiser tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, van Palestijnse afkomst, heeft op 14 april 2023 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel ingediend, maar zijn aanvraag werd door de minister van Asiel en Migratie op 22 november 2024 niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank oordeelt dat de minister onvoldoende rekening heeft gehouden met de medische omstandigheden van eiser en de relevante feiten en omstandigheden die zijn asielaanvraag ondersteunen. De rechtbank stelt vast dat eiser in Bulgarije internationale bescherming geniet, maar dat de minister niet adequaat heeft gemotiveerd waarom hij van de asielaanvraag geen ontvankelijkheid kan aannemen. De rechtbank concludeert dat de minister onvoldoende heeft aangetoond dat eiser bij terugkeer naar Bulgarije niet in een situatie van materiële deprivatie terecht zal komen, vooral gezien zijn medische situatie. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt de minister op om binnen vier weken opnieuw te beslissen op de asielaanvraag van eiser. Eiser krijgt zijn proceskosten vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.46297

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 april 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. D. de Vries),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. R.R. de Groot).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de niet-ontvankelijkverklaring van de asielaanvraag van eiser (het besluit van 22 november 2024). Hij heeft op 14 april 2023 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak NL24.46298, op 25 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het besluit van de minister waarin de asielaanvraag van eiser niet-ontvankelijk is verklaard. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, omdat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd dat en hoe hij bij de besluitvorming rekening heeft gehouden met alle feiten en omstandigheden die eiser betreffen, waaronder eisers medische omstandigheden en zijn ervaringen in Bulgarije. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Waarover gaat deze zaak?
4. Eiser stelt van Palestijnse afkomst te zijn. Hij is vanuit Jordanië via Bulgarije naar Nederland gereisd. Eiser verklaart dat hij in Bulgarije onmenselijk is behandeld. Hij moest zijn vingerafdrukken afgeven maar wilde dat niet. Hij is eerst onder bedreiging een nacht vastgehouden in een bos en is daarna in een gevangenis beland. Hij is pas vrijgelaten nadat hij na 89 dagen toegaf en zijn vingerafdrukken afstond. Zowel in de gevangenis als daarvoor is hij mishandeld, mensonterend behandeld en had hij geen toegang tot medische zorg, aldus eiser. Nadat eiser werd vrijgelaten uit de gevangenis in Bulgarije is hij via Noorwegen naar Nederland gekomen. De ex-echtgenote van eiser woont in Nederland en eiser wil zich bij haar voegen.
4.1.
De minister heeft de asielaanvraag van eiser niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), in samenhang met artikel 3.106a van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000). Dit heeft de minister gedaan omdat eiser al internationale bescherming geniet in Bulgarije. Eiser heeft daarom een zodanige band met Bulgarije dat het redelijk is dat hij naar dat land terugkeert. Gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag ervan uit worden gegaan dat Bulgarije zijn internationale verplichtingen naleeft. Eiser heeft volgens de minister niet aannemelijk gemaakt dat wat betreft Bulgarije niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan en ook niet dat hij bij terugkeer in een situatie terecht zou komen die in strijd is met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het EU-Handvest
.Ook heeft eiser onvoldoende inspanningen verricht om zijn rechten in Bulgarije te effectueren, heeft hij geen hulp gezocht bij de autoriteiten daar en heeft hij geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om te klagen bij de autoriteiten. Dit mocht wel van eiser worden verwacht. De minister vindt daarom dat eiser onmiddellijk moet terugkeren naar Bulgarije.
Heeft eiser nog internationale bescherming in Bulgarije?
5. De rechtbank stelt vast dat eiser niet betwist dat in Bulgarije aan hem internationale bescherming is verleend.
5.1.
Eiser voert allereerst aan dat zijn bescherming in Bulgarije, gelet op gewijzigde regelgeving, misschien inmiddels is ingetrokken. In 2020 is bij een wetswijziging een extra clausule ingevoerd op grond waarvan de internationale bescherming kan worden ingetrokken wanneer de statushouder zijn verlopen Bulgaarse identiteitsdocumenten niet binnen een termijn van 30 dagen vernieuwt of vervangt indien deze verloren, gestolen of vernietigd zijn.
5.2.
De beroepsgrond slaagt niet. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft in haar uitspraak van 1 november 2023 [1] reeds (mede) op basis van de door eiser aangedragen informatie en rechtspraak geoordeeld dat de minister er van uit mag gaan dat de statushouder in Bulgarije nog internationale bescherming heeft, omdat uit openbare bronnen blijkt dat er geen systematische herbeoordeling van verleende statussen plaatsvindt. Verder zit er tussen het verlopen van de geldigheidsduur van een verblijfsdocument en het starten van een intrekkingsprocedure de nodige tijd en wordt een statushouder bij aangetekende brief geïnformeerd over de intrekkingsprocedure. Eiser kan in die procedure te kennen geven het daarmee niet eens te zijn. Daarnaast, zo oordeelt de Afdeling, mag de minister ervan uitgaan dat de intrekking van een verleende asielstatus wordt verwerkt in het Eurodac-systeem, dat de minister raadpleegt voordat hij een beslissing neemt op de asielaanvraag. Als uit het Eurodac-systeem niet volgt dat de status is ingetrokken, is het aan eiser om aannemelijk te maken dat hij in Bulgarije toch geen internationale bescherming meer heeft. Daarin is eiser met zijn enkele verwijzing naar de gewijzigde regelgeving in Bulgarije niet geslaagd.
Mocht de minister de asielaanvraag van eiser afwijzen als niet-ontvankelijk gelet op eisers beschermingsstatus in Bulgarije?
6. Eiser betoogt dat de minister zijn asielaanvraag ten onrechte heeft afgewezen als niet-ontvankelijk, omdat van hem niet verwacht kan worden dat hij terugkeert naar Bulgarije. De minister verwacht namelijk ten onrechte van eiser dat hij zich wendt tot de Bulgaarse autoriteiten om zich te beklagen over de behandeling die hij in Bulgarije heeft ondergaan, nu het die autoriteiten zijn die eiser zo slecht behandeld hebben. Dat eiser in Bulgarije is mishandeld, is door de minister niet betwist. De bewijslast om aan te tonen dat eiser bij terugkeer naar Bulgarije geen reëel risico loopt op een schending van artikel 3 van het EVRM is daarom omgedraaid en ligt nu bij de minister. De reeds ondervonden behandeling in Bulgarije maakt volgens eiser ook dat de minister niet kan uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, of in ieder geval dat de minister moest bekijken of in dit geval aanleiding bestaat daarvan af te wijken en de asielaanvraag van eiser onverplicht aan zich te trekken (
de rechtbank begrijpt: om de asielaanvraag in behandeling te nemen en te beoordelen of er aanleiding bestaat om hem in Nederland bescherming te verlenen). De minister is verder volgens eiser onvoldoende ingegaan op zijn persoonlijke omstandigheden, zoals zijn medische situatie. Het Bureau Medische Advisering (BMA) heeft geconcludeerd dat bij het uitblijven van medische behandeling op korte termijn een medische noodsituatie zal ontstaan. Eiser verwijst ter onderbouwing van zijn standpunt dat de situatie in Bulgarije slecht is en op het feit dat het moeilijk is voor statushouders in Bulgarije om identiteitsdocumenten te krijgen, terwijl een dergelijk document voorwaarde is voor verschillende rechten zoals huisvesting en gezondheidszorg. Om een dergelijk document te krijgen moet een statushouder staan ingeschreven bij de burgerlijke stand, maar daarvoor is nodig dat men een woonadres opgeeft, wat niet het adres van een opvanglocatie mag zijn. Statushouders komen daardoor in een zogenoemde ‘catch-22 situatie’. Tot slot stelt eiser dat hij in Bulgarije geen opvang zal krijgen en dat hij zelf verantwoordelijk zal zijn voor de kosten van zijn ziektekostenverzekering. Dit volgt volgens eiser uit het AIDA-rapport over Bulgarije. [2] De rechtbank begrijpt de beroepsgronden van eiser, mede in het licht van wat er zitting is besproken, zo dat hij niet alleen stelt dat de minister ten aanzien van Bulgarije ten onrechte uitgaat van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, maar ook dat hij stelt dat de minister onvoldoende rekening heeft gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden bij de vraag of het voor eiser redelijk is om terug te keren naar Bulgarije, zoals bedoeld in artikel 3.106a, derde lid, van het Vb 2000.
6.1.
In geschil is dus of terugkeer naar Bulgarije in strijd is met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het EU-handvest en of er sprake is van een dusdanig band met Bulgarije dat het redelijk is voor eiser om daar naar terug te keren. De rechtbank gaat daar hieronder nader op in.
Heeft eiser een zodanige band met die lidstaat dat het voor hem redelijk zou zijn naar dat land te gaan?
6.2.
Uit het feit dat aan eiser in Bulgarije aan hem internationale bescherming is verleend, volgt dat de minister bevoegd is om eisers asielaanvraag niet-ontvankelijk te verklaren. Zoals de rechtbank onder 5.2 reeds heeft geoordeeld mag de minister er namelijk vanuit gaan dat de aan eiser verleende internationale bescherming niet is ingetrokken. De rechtbank overweegt dat uit vaste rechtspraak van de Afdeling volgt dat het uitgangspunt is dat alleen al omdat een vreemdeling in een lidstaat van de Europese Unie internationale bescherming geniet, sprake is van een zodanige band met die lidstaat dat het voor hem redelijk zou zijn naar dat land te gaan. De minister moet van dat uitgangspunt afwijken als sprake is van bijzondere feiten en omstandigheden die tot een andere conclusie leiden. Daarbij moet de minister alle relevante feiten en omstandigheden betrekken, waaronder de aard, duur en omstandigheden van het eerdere verblijf. [3] Dat staat ook in artikel 3.106a, derde lid, van het Vb 2000. Dit betekent dat de omstandigheden van het geval kunnen maken dat de minister (extra) moet motiveren waarom hij van deze bevoegdheid gebruik maakt, of daar zelfs van moet afzien.
6.3.
De rechtbank leidt uit de gronden van eiser, en mede gezien zijn stelling dat het van onevenredige hardheid getuigt als hij moet terug keren naar Bulgarije, af dat hij (onder meer) betwist dat hij een dusdanige band heeft met Bulgarije dat het redelijk is voor eiser om daar naar terug te keren. Ook leidt de rechtbank daaruit af dat hij stelt dat de minister niet alle relevante feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 3.106a, derde lid, van het Vb 2000 heeft betrokken bij zijn besluitvorming.
6.4.
Deze beroepsgrond slaagt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister namelijk onvoldoende (kenbaar) alle relevante feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 3.106a, derde lid, van het Vb 2000 betrokken bij de besluitvorming. De minister heeft in dit verband wel betrokken dat eiser getrouwd is geweest met een Nederlandse vrouw en inmiddels van haar is gescheiden en concludeert vervolgens dat eiser (daarmee) niet aannemelijk heeft gemaakt dat er wordt voldaan aan de voorwaarden die staan genoemd in deze bepaling. De medische situatie en de ervaringen van eiser in Bulgarije zijn niet in dit kader beoordeeld. Deze omstandigheden zijn uitsluitend betrokken bij de vraag of nog immer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit artikel 3.106a, derde lid, van het Vb 2000 dat de minister gezien de omstandigheden van dit geval – waaronder eisers (voormalige) huwelijk met een Nederlandse, zijn medische situatie in relatie tot de situatie van statushouders in Bulgarije en zijn ervaringen in Bulgarije – beter had moeten motiveren waarom hij niet afziet van de gebruikmaking van zijn bevoegdheid om de asielaanvraag niet-ontvankelijk te verklaren. Hiervoor is mede het volgende van belang.
6.4.1.
Uit het AIDA rapport, waar eiser naar verwijst, volgt dat een registratie in de Bulgaarse nationale database een voorwaarde is voor het kunnen effectueren van bijna alle aan statushouders toegekende rechten zoals huisvesting, werk en medische voorzieningen. [4] Uit datzelfde rapport volgt dat voor een dergelijke registratie een adres nodig is, dat niet het adres van een opvanglocatie mag zijn. Om geregistreerd te kunnen worden zal eiser dus eerst een woning moeten verkrijgen, maar om die woning te kunnen verkrijgen zal eiser eerst geregistreerd moeten zijn. Pas na de registratie kan eiser gebruik maken van medische voorzieningen. De Afdeling heeft over deze ‘catch-22-situatie’ eerder geoordeeld dat deze omstandigheden niet zo zijn dat statushouders structureel op grote schaal en voor langere periodes het reële risico lopen dat zij daadwerkelijk geen toegang hebben tot fundamentele behoeftes zoals wonen, onderdak en eten en dat zij daarom geen reëel risico lopen op schending van artikel 4 van het EU-handvest. [5] Uit de uitspraak van de Afdeling volgt dat daarvan geen sprake is omdat gebleken is dat er NGO’s zijn die statushouders kunnen helpen en omdat de mogelijkheid ook voor statushouders bestaat om te klagen bij de Bulgaarse autoriteiten in het geval zij in een catch-22-situatie terecht komen. Daaruit leidt de rechtbank af dat er weliswaar de mogelijkheid bestaat voor eiser om hulp in te roepen van NGO’s of van de Bulgaarse autoriteiten maar daar zal, noodzakelijkerwijs, enige tijd mee gemoeid zal zijn. Dat acht de rechtbank zeer relevant gezien eisers gezondheid. Uit het BMA-advies van 26 januari 2024 volgt namelijk dat bij het uitblijven van medische zorg op korte termijn een medische noodsituatie zal ontstaan. In het BMA-advies staat onder meer:
“(…) Uit de informatie verkregen van de gemachtigde behandelaars komt naar voren dat betrokkene bekend is met de auto- immuunaandoening systemische lupus (SLE) en het
antifosfolipidensyndroom. Hierdoor heeft betrokkene o.a. klachten van vermoeidheid en heeft hij een verhoogd risico op trombose (vorming van bloedstolsels). Betrokkene heeft reeds tweemaal een hartinfarct doorgemaakt.
De behandelaar geeft aan dat er sprake is van een ongunstige combinatie met een verhoogd stollingsrisico als gevolg van een antifosfolipidensyndroom en een tekort aan bloedplaatjes door auto-immuunaandoening. Hierdoor is betrokkene lastiger in te stellen op antistollingsmedicatie.
Tevens heeft betrokkene last van opgezette aderen in de buik en romp, en vocht in de benen als gevolg van een ernstige vernauwing van de grote lichaamsader (o.b.v. trombose).
Bijkomend heeft betrokkene pijnklachten aan het rechterbeen, door de gevolgen van een schotwond langer geleden. Er was sprake van een terugkerende infectie en een slecht genezende wond aan dit been, mede als gevolg van de vaatproblematiek.
(…) Betrokkene staat onder behandeling van de reumatoloog. De behandeling bestaat uit medicatie en controles. De behandelaar geeft aan dat het van groot belang is dat betrokkene de juiste combinatie van antistollingsmedicatie blijft gebruiken en dat zijn
stollingswaarden laag worden gehouden. Hiervoor zijn regelmatig controles nodig door de trombosedienst. De behandeling voor de auto-immuunaandoeningen is aldus van blijvende aard.
Betrokkene staat verder onder behandeling van de vaatchirurg. (…) De behandeling en controles voor de vaatproblematiek zal waarschijnlijk blijvend noodzakelijk zijn. (…)
Indien de afweeronderdrukkende medicatie en de antistollingsmedicatie niet gecontinueerd worden, zal het tromboserisico toenemen waardoor betrokkene opnieuw een
hartinfarct kan krijgen, of een herseninfarct. Bij het uitblijven van de behandeling voor de hoge bloeddruk zal het risico op orgaanschade verder toenemen. Tevens ontstaat er een risico op verdere vernauwing van de grote lichaamsader als gevolg van trombose. Hierdoor ontstaat er stuwing en zullen de aderen rond de lever en andere organen verder uitzetten. Het vocht in de benen zal hierdoor toenemen waardoor er weer slecht genezende wonden kunnen ontstaan. Indien de controles door de reumatoloog, de trombosedienst en de vaatchirurg uitblijven dan kan er niet adequaat gehandeld worden naar de genoemde mogelijke complicaties (…).”
Van belang is, zo volgt uit het BMA-advies, dat eiser zijn huidige behandeling voortzet en onder controle blijft staan van een reumatoloog, de trombosedienst en een vaatchirurg. De minister heeft over de medische situatie van eiser in het bestreden besluit alleen opgemerkt dat eiser zelf verklaard heeft dat hij in het verleden medische zorg heeft ontvangen in Bulgarije. Daarmee heeft de minister naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd hoe hij de medische situatie van eiser heeft betrokken, mede in relatie tot de moeilijkheden die hij zal kunnen ondervinden bij het verkrijgen van de toegang tot medische voorzieningen. Het is – naar het oordeel van de rechtbank – maar zeer de vraag of eiser binnen een periode van 3 á 6 maanden de beschikking zal kunnen krijgen over de noodzakelijke medische zorg. Als dat niet zo is, zal hij in een medische noodsituatie terecht komen. De minister had dat moeten betrekken bij de vraag of het voor eiser redelijk is om terug te keren naar Bulgarije.
6.4.2.
Bij de besluitvorming heeft de minister voorts de ervaringen van eiser in Bulgarije ten onrechte niet (kenbaar) beoordeeld en betrokken. De minister heeft op zitting het standpunt ingenomen dat hij zich daar in deze procedure ook niet over hoeft uit te laten, omdat – ongeacht wat eiser heeft meegemaakt – hij kan klagen bij de Bulgaarse autoriteiten. De rechtbank ziet niet goed hoe dit standpunt van de minister zich verhoudt tot artikel 3.106a, derde lid, van het Vb 2000. Daaruit volgt dat de minister alle relevante feiten en omstandigheden moet betrekken bij de vraag of sprake is van een zodanige band dat voor de vreemdeling redelijk is dat hij naar een derde land gaat, waaronder de aard, duur en omstandigheden van het eerdere verblijf. Dit betekent dat de minister zich een oordeel zal moeten vormen over (de juistheid van) de verklaringen van eiser, over wat hem is overkomen in Bulgarije. Dat is iets anders dan een geloofwaardigheidsbeoordeling, die hoeft de minister niet te doen want dat is alleen aan de orde bij de inhoudelijke beoordeling van een
asielrelaas. [6]
Eiser heeft, naar gesteld, 89 dagen in Bulgarije verbleven. In die periode is hij gedetineerd geweest onder mensonterende omstandigheden. Eiser heeft uitgebreid verteld over wat hij toen heeft meegemaakt in Bulgarije. Zijn ervaringen lijken te passen in het beeld zoals dat naar voren komt in de landeninformatie over Bulgarije over de behandeling van personen die illegaal de grens met Bulgarije overschrijden. De omstandigheid dat eiser, bij terugkeer naar Bulgarije, geen illegale immigrant is maar een statushouder en er geen reden is om aan te nemen dat hem eenzelfde behandeling te wachten staat, betekent niet dat de ervaringen niet relevant zijn. Zij maken immers onderdeel uit van de duur en omstandigheden van zijn verblijf en zijn daarom van belang voor de vraag of hij een zodanige band heeft met Bulgarije dat het redelijk is om van hem te verlangen dat hij daarheen terugkeert.
6.5.
Nu de minister ook de hierboven genoemde feiten en omstandigheden niet (kenbaar) bij zijn besluitvorming heeft betrokken, is het bestreden besluit onzorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd.
Mag de minister in het geval van eiser uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
7. De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit ook op een ander aspect onzorgvuldig is voorbereid en onvoldoende gemotiveerd.
7.1.
Uit het arrest Ibrahim volgt dat de bijzondere kwetsbaarheid van individuele statushouders ertoe kan leiden dat zij bij terugkeer naar de lidstaat waar zij een asielvergunning hebben gekregen, buiten hun eigen wil en keuzes om, terecht zullen komen in een toestand van zeer verregaande materiële deprivatie als bedoeld in de punten 89 tot en met 91 van dat arrest. [7] De medische situatie van statushouders kan hen - en degenen die noodgedwongen met de zorg voor hen zijn belast - bijzonder kwetsbaar maken. Hun lichamelijke of psychische problemen kunnen een negatieve invloed hebben op de mate waarin zij zich zelfstandig staande kunnen houden in de maatschappij en hun rechten kunnen effectueren. Omgekeerd kan een toestand van verregaande materiële deprivatie als bedoeld in arrest Ibrahim negatieve gevolgen hebben voor hun lichamelijke of geestelijke gezondheid. Zie punt 90 van dat arrest.
7.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister zich ten onrechte, en in ieder geval onvoldoende gemotiveerd, op het standpunt gesteld dat eiser niet bijzonder kwetsbaar is. Ook is onvoldoende gemotiveerd waarom hij aanneemt dat eiser bij terugkeer naar Bulgarije niet buiten zijn eigen wil en keuzes om terecht zal komen in een toestand van zeer verregaande materiële deprivatie.
De rechtbank wijst op het door de minister opgestelde informatiebericht IB 2021/56 ‘asielverzoeken van bijzonder kwetsbare statushouders’. Daarin staat:
“(…) Bij de beoordeling of er sprake is van een bijzondere kwetsbaarheid, wordt in de eerste plaats opgemerkt dat het om bijzondere kwetsbaarheid gaat. Enkel kwetsbaarheid is dus onvoldoende. Of er sprake is van bijzondere kwetsbaarheid zal afhangen van de individuele omstandigheden van het geval. Daarbij is zelfredzaamheid of een gebrek daaraan een essentieel aandachtspunt. De bewijslast dat er sprake is van een bijzondere kwetsbaarheid ligt bij de vreemdeling. Voor de uitvoeringspraktijk kan naar de volgende handvatten gekeken worden bij het bepalen of een betrokkene als bijzonder kwetsbaar kan worden aangemerkt.
(...)
Indien de bijzondere kwetsbaarheid van minderjarigen of meerderjarigen (mede) zou kunnen voortvloeien uit medische omstandigheden van een zekere ernst, is BMA onderzoek noodzakelijk. Een BMA rapport kan daarbij inzicht verschaffen in de aard en ernst van medische problematiek.
Indien bij uitblijven van een medische behandeling een noodsituatie zal optreden, zal in de regel sprake zijn van bijzondere kwetsbaarheid.Bij minder ernstige medische problematiek kan echter ook sprake zijn van bijzondere kwetsbaarheid, met name wanneer die van zodanige aard is dat de zelfredzaamheid daardoor in overwegende mate is aangetast. Aan de hand van het medisch advies kan in het verzoek om individuele garanties aan de aan de autoriteiten verduidelijkt worden van welke aandoening sprake is en welke medische ondersteuning vereist is.
In het licht van het BMA rapport, waaruit volgt dat eiser diverse ernstige medische problemen heeft en bij gebrek aan behandeling op korte termijn terecht zal komen in een medische noodsituatie, valt niet te rijmen dat de minister de situatie van eiser kwalificeert als “enigszins” kwetsbaar en niet als ‘bijzonder kwetsbaar’, hetgeen gelet op het IB in de rede had gelegen.
De minister neemt verder, blijkens dit IB, aan dat bij Griekenland, Hongarije en Bulgarije sprake is van de situatie dat iemand die volledig afhankelijk is van overheidssteun in beginsel buiten zijn eigen wil en keuzes terechtkomt in een toestand van zeer verregaande materiële deprivatie. [8] In het IB staat verder dat in het geval van bijzonder kwetsbaren die de lidstaat voor of kort na statusverlening hebben verlaten (zoals eiser heeft gedaan) niet aan de hand van het individuele geval kan worden vastgesteld hoe slecht de situatie in de lidstaat is en of zij zich wellicht toch staande konden houden. In die gevallen kan volgens het IB enkel aan de hand van openbare bronnen een inschatting worden gemaakt. Gelet op dat beleid valt niet in te zien waarom de minister er blijkens het bestreden besluit vanuit gaat dat eiser in Bulgarije van een arts de benodigde medicatie heeft ontvangen en dat dus bij terugkeer opnieuw zal kunnen doen. Uit de door eiser aangehaalde en in 6.4.1 genoemde algemene informatie volgt namelijk een ander beeld.
7.3.
Naar het oordeel van de rechtbank is het bestreden besluit ook op grond van het voorgaande niet zorgvuldig voorbereid en is er onvoldoende gemotiveerd dat eiser bij terugkeer naar Bulgarije niet een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 EVRM.

Conclusie en gevolgen

8. De minister heeft het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig voorbereid en gemotiveerd. Het beroep is om twee redenen gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt en dat het bestreden besluit wordt vernietigd. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het doen van een tussenuitspraak, omdat geheel niet te voorspellen is of de minister de niet-ontvankelijk verklaring zal handhaven met een verbeterde motivering of dat de minister besluit de asielaanvraag ontvankelijk te verklaren en inhoudelijk te beoordelen. Dat laatste geval levert een andere procedure op dan de onderhavige, waardoor het doen van een tussenuitspraak geen effectieve afdoening met zich meebrengt.
7.1.
Eiser krijgt zijn proceskosten vergoed. Die kosten stelt de rechtbank met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.814 (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 907).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- draagt de minister op om binnen vier weken opnieuw te beslissen op de asielaanvraag van eiser, tenzij de minister aanleiding ziet om die aanvraag ontvankelijk te verklaren en de asielmotieven van eiser te beoordelen. In dat geval stelt de rechtbank een termijn van acht weken om eiser te horen omtrent die asielmotieven en acht weken voor het nemen van een nieuw besluit;
- veroordeelt de minister tot betaling van de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S.W. Kroon, rechter, in aanwezigheid van mr. P.I. van der Meer, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

2.AIDA Report, Bulgaria – 2023 update, 12 april 2024.
3.Zie de bijvoorbeeld de uitspraken van 12 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:442, 15 december 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4685 en 1 februari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:326.
4.AIDA rapport, pagina 110.
5.ABRvS 1 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3967.
6.Zie uitspraak van de Afdeling van 4 september 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:3455).
7.Arrest van het Hof van Justitie van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:219.
8.Zie pagina 2 en paragraaf 4.3 van het IB.