ECLI:NL:RBDHA:2025:6136

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 maart 2025
Publicatiedatum
14 april 2025
Zaaknummer
SGR 24/2772 en SGR 25/2228
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de hoogte van de WIA-uitkering en de toepassing van de 30%-regeling

Deze uitspraak betreft het recht op een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Eiseres is het niet eens met de hoogte van het ontvangen voorschot op haar WIA-uitkering en de uiteindelijke WIA-uitkering. De rechtbank oordeelt dat de verweerder een onjuiste beslissing heeft genomen door het loon dat op grond van de 30%-regeling netto werd uitbetaald niet mee te nemen in de berekening van de WIA-uitkering. Dit is strijdig met het evenredigheidsbeginsel. Eiseres krijgt gelijk in haar beroep tegen de hoogte van de WIA-uitkering, maar het beroep tegen het voorschot is niet-ontvankelijk verklaard omdat eiseres geen belang meer heeft bij een oordeel hierover. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit voor zover het de berekening van het dagloon betreft en draagt de verweerder op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 12 maart 2025, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de verweerder.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 24/2772 en SGR 25/2228

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 maart 2025 in de zaken tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: W. Lubbers)
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder (hierna ook: het Uwv)
(gemachtigde: T. Eversteijn).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over het recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Eiseres is het niet eens met de hoogte van het ontvangen voorschot op haar WIA-uitkering en zij is het ook niet eens met de hoogte van de uiteindelijk aan haar toegekende WIA-uitkering. Zij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de vaststelling van de hoogte van de maandelijks toegekende WIA-uitkering, ook wel WIA-maandloon genoemd.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat verweerder bij de vaststelling van de hoogte van de uiteindelijk toegekende WIA-uitkering een onjuiste beslissing heeft genomen. Het niet meenemen van het loon dat op grond van de zogenaamde 30%-regeling netto in plaats van bruto werd uitbetaald, in de berekening van de hoogte van de WIA-uitkering is strijdig met het evenredigheidsbeginsel. Eiseres krijgt hierin dus gelijk en het beroep hiertegen is gegrond. Het beroep tegen het verstrekte voorschot op de WIA-uitkering slaagt niet. Dit beroep is niet-ontvankelijk omdat eiseres geen belang meer heeft bij een oordeel van de rechtbank op dit punt. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.
1.2.
Onder 2. tot en met 2.7. staat het procesverloop in deze zaak en zijn ook de van belang zijnde feiten en omstandigheden vermeld die hebben geleid tot het bestreden besluit. De beoordeling door de rechtbank volgt onder 3. tot en met 6.10. Daarbij gaat de rechtbank in op de volgende vragen:
Over welke besluiten geeft de rechtbank een oordeel?(onder 3.),
Beoordeling beroep tegen het bestreden besluit over het verstrekte voorschot (SGR 24/2772)(onder 4.),
Conclusie en gevolgen(onder 5.),
Boordeling van het rechtstreeks beroep tegen het besluit van 31 januari 2024 (SGR 25/2228)(onder 6. tot en met 6.10.),
Standpunt van eiseres(onder 6.1. tot en met 6.2.),
Standpunt van verweerder(onder 6.3.),
Heeft verweerder terecht het bedrag vsan de 30%-regeling niet meegenomen in de berekening van het dagloon?(6.4. tot en met 6.10)
en Conclusie en gevolgen(onder 7 tot en met 7.2.)
.Aan het eind staat de beslissing van de rechtbank.
1.3.
De wettelijke regels die van belang zijn voor deze zaak, staan in de bijlage bij deze uitspraak.

Procesverloop en van belang zijnde feiten en omstandigheden

2. Eiseres is op 1 augustus 2016 in dienst getreden bij [bedrijfsnaam 1] te Zweden. Na een verhuizing van Zweden naar Nederland in 2018 heeft eiseres werkzaamheden verricht voor [bedrijfsnaam 1] te Amsterdam. Eiseres is per 3 augustus 2020 in dienst getreden bij [bedrijfsnaam 2] B.V. Vanaf 2018 maakt eiseres gebruik van de zogenaamde 30%-regeling (ook wel expatregeling genoemd). Dit betekent dat eiseres en haar werkgevers een financiële tegemoetkoming zijn overeengekomen waarbij eiseres 30% van haar brutoloon, netto krijgt uitbetaald in verband met zogenaamde extraterritoriale kosten. Over dat gedeelte van het loon wordt door de werkgever geen loonbelasting ingehouden en afgedragen.
2.1.
Op 23 augustus 2021 heeft eiseres zich ziekgemeld in verband met een bij haar vastgestelde hersentumor.
2.2.
In het besluit van 18 augustus 2023 is aan eiseres met ingang van 21 augustus 2023 een voorschot op de WIA-uitkering van € 2.082,44 bruto exclusief vakantiegeld toegekend.
2.3.
Het hiertegen door eiseres gemaakte bezwaar is in het besluit van 21 december 2023 (bestreden besluit) door verweerder ongegrond verklaard. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat bij de vaststelling van een voorschot op de WIA-uitkering een schatting wordt gemaakt van het vast te stellen WIA-maandloon. Dit maandloon wordt gebaseerd op het gemiddeld ontvangen sociale verzekeringsloon (sv-loon) voor ingang van ziekte. Ontvangen loon waarover eiseres niet verzekerd was, kan niet worden meegenomen in de berekening van een voorschot. Dat eiseres hiervan niet op de hoogte was, maakt dit niet anders.
2.4.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Eiseres heeft nadere stukken ingediend.
2.5.
In het besluit van 31 januari 2024 is met ingang van 21 augustus 2023 een WIA-uitkering toegekend. Eiseres is hierin volledig arbeidsongeschikt geacht op medische gronden wegens sterk wisselende mogelijkheden. De hoogte van de uitkering is gedurende de eerst twee maanden vastgesteld op 75% van het WIA-maandloon van € 3.212,91, te weten € 2.231,33 bruto per maand exclusief vakantiegeld. Daarna bedraagt de uitkering 70% van het WIA-maandloon.
2.6.
In een brief van 24 februari 2025 heeft eiseres de rechtbank verzocht om eveneens een oordeel te geven over de berekening van de uiteindelijk toegekende WIA-uitkering in het besluit van 31 januari 2024.
2.7.
De rechtbank heeft het beroep op 12 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, haar gemachtigde en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Over welke besluiten geeft de rechtbank een oordeel?
3. Verweerder heeft op de zitting ingestemd met rechtstreeks beroep tegen het besluit van 31 januari 2025, zodat de rechtbank niet alleen een oordeel geeft over het bestreden besluit, maar ook over de berekening van de uiteindelijk toegekende WIA-uitkering in het besluit van 31 januari 2025.
Beoordeling beroep tegen het bestreden besluit over het verstrekte voorschot (SGR 24/2772)
4. Omdat de WIA-uitkering die uiteindelijk met ingang van 21 augustus 2023 is toegekend, de eerste twee maanden hoger is dan het verstrekte voorschot op de WIA-uitkering vanaf 21 augustus 2023 en daarna gelijk is aan het verstrekte voorschot, heeft eiseres geen procesbelang meer bij een beoordeling van het bestreden besluit door de rechtbank.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk. Dat betekent dat de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit niet inhoudelijk beoordeelt en dat het bestreden besluit in stand blijft.
Beoordeling van het rechtstreeks beroep tegen het besluit van 31 januari 2024 (SGR 25/2228)
6. De rechtbank beoordeelt het rechtstreeks beroep tegen het besluit van 31 januari 2024 wel inhoudelijk. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
Standpunt van eiseres
6.1.
Eiseres betoogt dat het loon waarop de zogenaamde 30%-regeling is toegepast, ten onrechte niet door verweerder is meegenomen in de berekening van het definitieve WIA-maandloon. Eiseres is van mening dat haar omstandigheden zodanig zijn dat verweerder van de wijze van berekening had moeten afwijken en een uitzondering had moeten maken.
6.2.
Eiseres heeft ter ondersteuning van haar standpunt een verklaring overgelegd van GZ-psycholoog/orthopedagoog A. Leeman. Leeman verklaart hierin dat bij eiseres sprake is van niet aangeboren hersenletsel als restverschijnsel na het verwijderen van een hersentumor en dat de behandeling in dienst staat van acceptatie. Leeman acht het duidelijk dat eiseres niet meer in staat zal zijn tot deelname aan het arbeidsproces. Als nevendiagnose is een depressieve stoornis gesteld. Het leven van eiseres stond altijd in het teken van hard werken om een betekenisvolle baan met financiële zekerheid en onafhankelijkheid te verkrijgen. Stress verkleint de mogelijkheden van eiseres verder. Leeman is van mening dat het eiseres rust zou geven als er financiële zekerheid komt die haar in staat stelt een financieel zelfstandig leven te leiden. Daarnaast wijst eiseres erop dat het sv-loon vanaf haar ziekmelding hoger was dan in het jaar hieraan voorafgaand (de referteperiode), omdat de 30%-regeling niet werd toegepast op het loon tijdens ziekte. Eiseres betoogt dat dit strijdig is met de bedoeling van de wetgever, die achteruitgang in sv-loon als gevolg van ziekte heeft willen voorkomen door als referteperiode voor de berekening van de uitkering, het jaar voorafgaand aan arbeidsongeschiktheid te nemen. In het geval van eiseres leidt toepassing van de referteperiode juist tot achteruitgang in het door haar ontvangen sv-loon. Daarnaast heeft de werkgever haar niet geïnformeerd over de nadelen van de 30%-regeling en ook op het aanvraagformulier van de belastingdienst was hierover niets vermeld. In deze uitzonderlijke situatie staat het tijdelijke voordeel van 30%-regeling volgens eiseres niet in verhouding tot het nadeel waarmee zij tot aan haar pensioen geconfronteerd wordt. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 21 september 2022 [1] waarnaar verweerder heeft verwezen, gaat volgens eiseres niet op in haar zaak omdat die uitspraak ziet op de berekening van een WW-uitkering, die per definitie van relatief korte duur is en niet in verhouding staat tot langdurige arbeidsongeschiktheid, zoals dat bij haar het geval is.
Standpunt van verweerder
6.3.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij geen aanleiding ziet om het standpunt in het bestreden besluit te wijzigen. In de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 21 september 2022 ziet verweerder een bevestiging van het door verweerder ingenomen standpunt dat het bedrag van de 30%-regeling op juiste gronden niet is meegenomen in de berekening van het WIA-maandloon.
Heeft verweerder terecht het bedrag van de 30%-regeling niet meegenomen in de berekening van het dagloon?
6.4.
De rechtbank stelt voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat verweerder in overeenstemming met het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen (Dagloonbesluit) het bedrag van de 30%-regeling niet heeft meegenomen in de berekening van het dagloon. Tussen partijen is uitsluitend in geschil of er in dit geval bijzondere omstandigheden zijn, die maken dat het Uwv van het bepaalde in het Dagloonbesluit had moeten afwijken.
6.5.
De rechtbank verwijst allereerst naar de uitspraak van 16 juli 2024 van de Centrale Raad van Beroep [2] , waarin onder meer het volgende is overwogen:
“4
.2. Uit de uitspraak van de Grote Kamer van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 26 maart 2024 [3] volgt dat, wanneer het zoals hier gaat om een gebonden besluit dat is gebaseerd op een algemeen verbindend voorschrift niet zijnde een wet in formele zin, bijzondere omstandigheden kunnen maken dat toepassing van het algemeen verbindende voorschrift in het voorliggende geval zozeer in strijd komt met het evenredigheidsbeginsel dat die toepassing achterwege moet blijven. Dit betekent dat uiteindelijk (‘onder de streep’) moet worden beoordeeld of er bijzondere omstandigheden zijn die maken dat toepassing van het algemeen verbindende voorschrift in het voorliggende geval tot een onevenredige uitkomst zou leiden. Daarbij gaat het dan alleen nog om de evenwichtigheid (evenredigheid ‘stricto sensu’). Een besluit is onevenwichtig als het in de gegeven omstandigheden voor een of meer belanghebbende(n) onredelijk bezwarend is. [4]
6.6.
Uit de nota van toelichting [5] bij het Dagloonbesluit volgt dat het doel van dit besluit een zodanige verdere vereenvoudiging van de dagloonregels is, dat het dagloon in vrijwel alle gevallen volgens algemene regels direct na aanvraag van de uitkering geautomatiseerd kan worden vastgesteld op basis van gegevens die beschikbaar zijn in de polisadministratie. Een vereenvoudiging van de regels is noodzakelijk voor een verdere besparing op de – met de dagloonvaststelling gepaard gaande – uitvoeringskosten.
6.7.
Waar sprake is van loon in het Dagloonbesluit wordt bedoeld het loon in de zin van de Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv), verder ook te noemen het sv-loon. Het loon dat onder de eindheffing valt, zoals het bedrag van de 30%-regeling, behoort niet tot de grondslag voor de premies werknemersverzekeringen en is daarom geen loon dat bij de berekening van het WIA-dagloon (waarop het WIA-maandloon wordt gebaseerd) wordt betrokken. [6] In de memorie van toelichting bij de Wet uniformering loonbegrip is vermeld dat de overwegingen hierbij onder meer zijn dat de werkgever de loonbelasting/premie volksverzekeringen met betrekking tot bepaalde in het algemeen kleine loonbestanddelen voor eigen rekening kan nemen, waardoor de heffing buiten de werknemer en diens loonstrook om gaat. Eindheffingsbestanddelen worden niet steeds per werknemer geadministreerd, waardoor niet kan worden getoetst of het loon al dan niet hoger is dan het maximum waarover premies werknemersverzekeringen verschuldigd zijn. [7]
6.8.
De rechtbank is van oordeel dat het niet meenemen van het bedrag van de 30%-regeling in de vaststelling van het WIA-dagloon onder de gegeven bijzondere omstandigheden tot een onevenredige uitkomst leidt. Aan de overweging bij het niet-meenemen van eindheffingsbestanddelen in de grondslag voor de premies werknemersverzekeringen, ligt onder meer ten grondslag dat dit in het algemeen kleine loonbestanddelen betreffen. Daarvan is hier geen sprake. Omdat het eindheffingsbestanddeel is opgenomen in de loonstrook van eiseres kan bovendien in dit geval eenvoudig worden getoetst of het loon al dan niet hoger is dan het maximum waarover premies werknemersverzekeringen verschuldigd zijn.
6.9.
Ook van belang is dat eiseres - onweersproken - niet is voorgelicht over de gevolgen van de toepassing van de 30%-regeling voor de werknemersverzekeringen, zodat zij geen afgewogen keuze over toepassing van de 30%-regeling heeft kunnen maken. Eiseres ervaart daarnaast stress als gevolg van de financiële onzekerheid en afhankelijkheid door het niet-meenemen van het bedrag van de 30%-regeling in de berekening van haar WIA-maandloon. Deze stress vermindert haar - al beperkte - mogelijkheden verder. Ter zitting is besproken dat de behandeling van eiseres, anders dan waar het Uwv bij toekenning van de WIA-uitkering vanuit ging, niet gericht is op herstel, maar op acceptatie en leren omgaan met de beperkingen die eiseres ervaart. Dit betekent dat - anders dan de op dit moment maximaal twee jaar durende WW-uitkering waarop de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 21 september 2022 [8] ziet - eiseres, die nu 32 jaar oud is, naar alle waarschijnlijkheid tot aan de pensioengerechtigde leeftijd niet op andere wijze in haar inkomen kan voorzien en tot die tijd is aangewezen op een aanzienlijke lagere uitkering, die geen redelijke weerspiegeling is van haar vroegere welvaartsniveau.
6.10.
Onder deze bijzondere omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat toepassing van artikel 14 van het Dagloonbesluit tot een onevenredige uitkomst leidt. Deze beroepsgrond van eiseres slaagt dus. Het besluit om artikel 14 van het Dagloonbesluit toe te passen is voor eiseres, ondanks het legitieme belang van de besluitgever bij het eenvoudig houden van de vaststelling van het dagloon en daarmee lagere uitvoeringskosten, onredelijk bezwarend. Artikel 14 van het Dagloonbesluit moet daarom in dit geval buiten toepassing blijven wegens strijd met het evenredigheidsbeginsel.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is gegrond omdat het besluit in strijd is met artikel 7:12, eerste lid, van Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit betekent dat het bestreden besluit ondeugdelijk gemotiveerd is. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit voor zover het de berekening van het dagloon betreft. De rechtbank ziet geen reden om zelf een beslissing over het bezwaar te nemen. Dit omdat het dagloon van eiseres opnieuw berekend zal moeten worden.
7.1.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat verweerder een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft verweerder hiervoor zes weken.
7.2.
Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiseres vergoeden. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk;
- verklaart het rechtstreeks beroep tegen het besluit van 31 januari 2024 gegrond;
- vernietigt het besluit van 31 januari 2024, voor zover daarin het WIA-maandloon is vastgesteld op € 3.212,91;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.A. Timmer, rechter, in aanwezigheid van mr. S.R. Veili, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 31 maart 2025.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Wettelijke regels van belang voor deze zaak

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 7:1a, eerste lid
In het bezwaarschrift kan de indiener het bestuursorgaan verzoeken in te stemmen met rechtstreeks beroep bij de bestuursrechter, zulks in afwijking van artikel 7:1.
Artikel 7:12, eerste lid
De beslissing op het bezwaar dient te berusten op een deugdelijke motivering, die bij de bekendmaking van de beslissing wordt vermeld. Daarbij wordt, indien ingevolge artikel 7:3 van het horen is afgezien, tevens aangegeven op welke grond dat is geschied.
Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen
Artikel 12, eerste lid, onder a
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. loon: het loon in de zin van hoofdstuk 3 van de Wet financiering sociale verzekeringen; en
Artikel 13
1. Voor de berekening van een uitkering waarop op grond van deze wet recht bestaat, wordt als dagloon beschouwd 1/261 deel van het loon dat de werknemer verdiende in de periode van één jaar, die eindigt op de laatste dag van het aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin de ziekte, het gebrek, de zwangerschap of de bevalling, die tot volledig en duurzame arbeidsongeschiktheid of gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid heeft geleid, is ingetreden doch ten hoogste het in artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen bedoelde bedrag met betrekking tot een loontijdvak van een dag.
2. In afwijking van het eerste lid wordt in het in artikel 21 bedoelde geval het dagloon op de daar genoemde wijze vastgesteld.
3. Bij algemene maatregel van bestuur worden met betrekking tot de vaststelling van het dagloon, bedoeld in het eerste lid, en de herziening ervan nadere en zonodig afwijkende regels gesteld.
4. Het maandloon bedraagt:
a. indien recht op een uitkering bestaat over een volledige kalendermaand: 21,75 maal het dagloon; of
b. indien niet over een volledige kalendermaand recht op een uitkering bestaat: de uitkomst van het aantal dagen in de betreffende kalendermaand waarover recht op een uitkering bestaat gedeeld door het totaal aantal dagen in de betreffende kalendermaand vermenigvuldigd met 21,75 maal het dagloon. Bij het bepalen van het aantal dagen worden de zaterdagen en zondagen buiten beschouwing gelaten.
Wet financiering sociale verzekeringen
Artikel 16
1. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt onder loon verstaan het loon en de gage overeenkomstig de Wet op de loonbelasting 1964.
2. Tot het loon behoren niet:
a. hetgeen uit een vroegere dienstbetrekking als bedoeld in de Wet op de loonbelasting 1964 wordt genoten met uitzondering van uitkeringen op grond van een werknemersverzekering of wachtgeld als bedoeld in artikel 6, vijfde lid, tweede zin, van de Werkloosheidswet en de aanvullingen daarop van degene tot wie de werknemer in dienstbetrekking staat en met uitzondering van toeslagen op grond van de Toeslagenwet;
b. eindheffingsbestanddelen als bedoeld in artikel 31, eerste lid, onderdelen b tot en met h, van de Wet op de loonbelasting 1964;
c. een tegemoetkoming als bedoeld in de artikelen 63a van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen en 65l van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering.
Wet op de loonbelasting 1964
Afdeling 1. Eindheffing
Artikel 31, eerste lid
1. Eindheffingsbestanddelen zijn:
a. bestanddelen van het loon waarover de verschuldigde belasting niet is betaald, in verband waarmee aan de inhoudingsplichtige een naheffingsaanslag wordt opgelegd, behoudens:
1°. voor zover de inhoudingsplichtige verzoekt, onder verstrekking van de daartoe noodzakelijke gegevens, dat loon niet als eindheffingsbestanddeel aan te merken;
2°. voor zover de inspecteur bij voor bezwaar vatbare beschikking besluit, mede gelet op het aantal werknemers waarop de naheffingsaanslag betrekking heeft, dat loon niet als eindheffingsbestanddeel aan te merken omdat het wel toepassen daarvan zou kunnen leiden tot een zodanig grote afwijking van het belastbare inkomen in de zin van de inkomstenbelasting van een of meer werknemers dat voor hen aanzienlijke voordelen zouden kunnen ontstaan in het kader van de heffing van die belasting, van andere belastingen of in het kader van andere wettelijke regelingen;
b. bij voor bezwaar vatbare beschikking door de inspecteur aangewezen bestanddelen van het loon met betrekking waartoe in verband met tijdelijke knelpunten van ernstige aard in redelijkheid niet kan worden gevergd dat de hoofdstukken I tot en met IV ten volle worden toegepast;
c. bij ministeriële regeling aan te wijzen uitkeringen van publiekrechtelijke aard die buiten aanmerking worden gelaten in het kader van de heffing van andere belastingen of in het kader van andere wettelijke regelingen;
d. loon ter zake van een voor privé-doeleinden ter beschikking gestelde bestelauto als bedoeld in artikel 3 van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992, indien in verband met de aard van het werk die bestelauto doorlopend afwisselend gebruikt wordt door twee of meer werknemers en in verband daarmee bezwaarlijk is vast te stellen of en aan wie die bestelauto voor privé-doeleinden ter beschikking is gesteld, met dien verstande dat in afwijking in zoverre van het overigens bij of krachtens deze wet bepaalde, de verschuldigde belasting over dit loon op jaarbasis per bestelauto € 438 bedraagt en bij ministeriële regeling nadere regels kunnen worden gesteld met betrekking tot dit loon;
e. [Red: vervallen;]
f. voor zover sprake is van tegenwoordige arbeid: door de inhoudingsplichtige aangewezen vergoedingen en verstrekkingen, daaronder begrepen gedeelten van vergoedingen en verstrekkingen, voor zover de omvang van de aangewezen vergoedingen en verstrekkingen niet in belangrijke mate groter is dan de omvang van de vergoedingen en verstrekkingen die in voor het overige overeenkomstige omstandigheden in de regel worden aangewezen;
g. voorzover sprake is van vroegere arbeid:
1°. vergoedingen ter zake van de aanschaf bij de inhoudingsplichtige dan wel bij een met de inhoudingsplichtige verbonden vennootschap van branche-eigen producten van het bedrijf van de inhoudingsplichtige dan wel van het bedrijf van een met de inhoudingsplichtige verbonden vennootschap;
2°. door de inhoudingsplichtige aangewezen vergoedingen en verstrekkingen, daaronder begrepen gedeelten van vergoedingen en verstrekkingen, ter zake of in de vorm van het volgen van een opleiding of studie voor zover wordt voldaan aan het gestelde in artikel 31a, tweede lid, onderdeel d, en voor zover de omvang van de aangewezen vergoedingen en verstrekkingen niet in belangrijke mate groter is dan de omvang van de vergoedingen en verstrekkingen die in voor het overige overeenkomstige omstandigheden in de regel worden aangewezen;
3°.overige verstrekkingen;
met dien verstande dat vergoedingen en verstrekkingen als bedoeld onder 1° en 3° uitsluitend eindheffingsbestanddelen zijn voor zover deze vergoedingen en verstrekkingen ook door de inhoudingsplichtige of door een met de inhoudingsplichtige verbonden vennootschap worden verstrekt aan een of meer werknemers met inkomsten uit tegenwoordige arbeid die voor het overige in dezelfde omstandigheden verkeren;
h.toeslagen als bedoeld in artikel 10, derde lid, van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940–1945 en in artikel 21b van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940–1945 zoals dat luidde tot 1 januari 1992, alsmede toeslagen als bedoeld in artikel 19 van de Wet uitkeringen burgeroorlogsslachtoffers 1940–1945.
Artikel 31a, achtste lid
Voor bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan te wijzen groepen werknemers die door een inhoudingsplichtige van buiten Nederland in dienstbetrekking worden genomen, geldt, onder daarbij te stellen voorwaarden, dat vergoedingen van kosten en verstrekkingen van verblijf buiten het land van herkomst gedurende ten hoogste vijf jaar ten minste worden beschouwd als vergoeding voor extraterritoriale kosten tot ten hoogste 30% van het daarbij aan te wijzen gedeelte van het loon, alsmede tot het bedrag van de daarbij aan te wijzen schoolgelden. Bij de toepassing van de eerste zin wordt per werknemer, naast de vergoeding of verstrekking van bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen schoolgelden, ten hoogste een bedrag aan vergoedingen en verstrekkingen in aanmerking genomen van 30% van het bedrag van de maximale bezoldiging, bedoeld in artikel 2.3 van de Wet normering topinkomens. Voor een werknemer waarvoor de eerste zin niet het gehele kalenderjaar wordt toegepast, wordt het ten hoogste in aanmerking te nemen bedrag, bedoeld in de tweede zin, naar tijdsgelang herrekend. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld voor de toepassing van de tweede zin, ingeval de eerste zin voor dezelfde werknemer ook wordt toegepast door een of meer met de inhoudingsplichtige verbonden vennootschappen of door een of meer natuurlijke personen die voor ten minste een derde gedeelte belang hebben in de inhoudingsplichtige.
Dagloonbesluit werknemersverzekeringen
Artikel 14
Onder loon wordt in dit hoofdstuk verstaan loon in de zin van artikel 16 van de Wfsv met dien verstande dat niet onder loon wordt begrepen:
a. de toeslagen en aanvullingen, bedoeld in artikel 16, tweede lid, onderdeel a, van die wet;
b. een eindheffingsbestanddeel als bedoeld in artikel 31, eerste lid, onderdeel a, van de Wet op de loonbelasting 1964 ten aanzien waarvan de werkgever met toestemming van de inspecteur van de rijksbelastingdienst geen correctiebericht als bedoeld in artikel 28a van de laatstgenoemde wet heeft ingediend; en
c. een uitkering op grond van hoofdstuk IV van de WW.
Besluit proceskosten bestuursrecht
Artikel 1
Een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 8:75 onderscheidenlijk een vergoeding van de kosten als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, of 7:28, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan uitsluitend betrekking hebben op:
a. kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand,
b. kosten van een getuige of deskundige die door een partij of een belanghebbende is meegebracht of opgeroepen, dan wel van een deskundige die aan een partij verslag heeft uitgebracht,
c. kosten van een tolk die door een partij of een belanghebbende is meegebracht of opgeroepen,
d. reis- en verblijfkosten van een partij of een belanghebbende,
e. verletkosten van een partij of een belanghebbende,
f. kosten van uittreksels uit de openbare registers, telegrammen, internationale telexen, internationale telefaxen en internationale telefoongesprekken, en
g. kosten van het als gemachtigde optreden van een arts in zaken waarin enig wettelijk voorschrift verplicht tot tussenkomst van een gemachtigde die arts is.

Voetnoten

3.CBb 26 maart 2024, ECLI:NL:CBB:2024:190.
4.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 26 november 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:2276.
5.Nota van toelichting, Staatsblad 2013, 185, blz. 16.
6.Artikel 13, derde lid, van de WIA in samenhang gelezen met artikel 14 Dagloonbesluit, artikel 16 Wet financiering sociale verzekeringen en artikel 31, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wet Loonbelasting 1964, Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 32 131, nr. 3, blz. 6.
7.Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 32 131, nr. 3, blz. 20.