ECLI:NL:CRVB:2024:2276

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 november 2024
Publicatiedatum
29 november 2024
Zaaknummer
23/1802 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de vaststelling van het WIA-dagloon en de gevolgen van niet-betaalde overuren

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 november 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vaststelling van het WIA-dagloon van appellant, die zich ziek heeft gemeld en een IVA-uitkering heeft ontvangen. Appellant was van mening dat het Uwv bij de vaststelling van het dagloon geen rekening had gehouden met door hem in de referteperiode gemaakte overuren, die pas na deze periode zijn uitbetaald. De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv het dagloon van € 131,52 in overeenstemming met het Dagloonbesluit heeft vastgesteld. De rechtbank had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Raad heeft deze uitspraak bevestigd. De Raad oordeelde dat de omstandigheden van appellant niet leidden tot een onredelijk bezwarend besluit, aangezien de uitbetaling van de overuren niet in de referteperiode had plaatsgevonden en appellant had ingestemd met een tijd-voor-tijd-regeling. De Raad concludeerde dat de dagloonvaststelling niet in strijd was met het evenredigheidsbeginsel, en dat de appellant geen recht had op vergoeding van proceskosten of griffierecht, omdat het hoger beroep niet slaagde.

Uitspraak

23/1802 WIA
Datum uitspraak: 26 november 2024
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 11 mei 2023, 23/61 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht het WIA-dagloon heeft vastgesteld op € 131,52. Volgens appellant is het besluit onevenwichtig, omdat er geen rekening is gehouden met de door hem in de referteperiode gemaakte overuren, die pas na de referteperiode zijn uitbetaald. De Raad volgt dit standpunt van appellant niet.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. L. de Widt, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 23 april 2023. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. De Widt. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.K. Affia.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant is vanaf 1 februari 2005 werkzaam geweest bij (de rechtsvoorganger van) [naam B.V.] te [vestiginsplaats] (ex-werkgever), laatstelijk in de functie van zuigautomachinist, voor gemiddeld 39,77 uur per week. Appellant heeft zich met ingang van 21 augustus 2020 ziekgemeld. De dienstbetrekking met de ex-werkgever is beëindigd middels een vaststellingsovereenkomst op 31 december 2022.
1.2.
Het Uwv heeft appellant bij besluit van 30 september 2022 met ingang van 19 augustus 2022 een IVAuitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. Bij dit besluit is het WIAdagloon vastgesteld op € 131,52 en het WIA-maandloon vastgesteld op € 2.145,42. Hierbij is uitgegaan van een in de referteperiode van 1 augustus 2019 tot en met 31 juli 2020 betaald bedrag aan SV-loon van € 32.836,79, zoals blijkt uit de polisadministratie.
1.3.
Bij besluit van 8 december 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 30 september 2022 ongegrond verklaard. Volgens appellant hadden de in de referteperiode gewerkte overuren van 3,28 uur per week moeten worden meegenomen bij de vaststelling van het WIA-dagloon. Het Uwv heeft dit standpunt niet gevolgd, omdat de uitbetaling van deze overuren heeft plaatsgevonden na de referteperiode.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft vastgesteld dat niet in geschil is dat het Uwv het dagloon van appellant in overeenstemming met het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen (Dagloonbesluit) heeft vastgesteld. In geschil is of het Uwv het dagloon terecht heeft berekend op basis van het in de referteperiode betaalde loon zonder rekening te houden met het na de referteperiode betaalde loon voor overuren. Daarbij heeft appellant een beroep gedaan op de exceptieve toetsing van artikel 15 van het Dagloonbesluit. De rechtbank heeft overwogen dat de in artikel 15, eerste lid, van het Dagloonbesluit neergelegde keuze om voor het moment waarop loon wordt genoten uit te gaan van de opgave aan de belastingdienst, een politiek-bestuurlijke afweging is. De regelgever heeft daarbij bewust geen afwijkende regels vastgesteld voor een situatie waarbij een loonaangifte later wordt gedaan en buiten de referteperiode valt doordat de betaling van het loon, door omstandigheden, later plaatsvindt
.De rechtbank heeft geconcludeerd dat appellant geen geslaagd beroep op een exceptieve toetsing van artikel 15 van het Dagloonbesluit kan doen. Er is dus geen reden artikel 15 van het Dagloonbesluit wegens kennelijke onredelijkheid of onevenredigheid buiten toepassing te laten wegens strijd met artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht. De omstandigheid dat de dagloonregels voor appellant nadelig uitpakken is volgens de rechtbank geen gevolg van het Dagloonbesluit dat in zijn toepassing onredelijk uitwerkt, maar een gevolg van de keuze die appellant heeft gemaakt voor de vergoeding van zijn overwerk. Appellant heeft ingestemd met de tijd-voor-tijd-regeling en niet gekozen voor uitbetaling van de overwerkuren. Daardoor is het loon, zij het door omstandigheden, buiten de referteperiode betaald en niet toegerekend aan aangiftetijdvakken in de referteperiode. Dit rechtvaardigt volgens de rechtbank de vaststelling dat het door het Uwv berekende dagloon niet in strijd is met het beginsel dat het dagloon een redelijke afspiegeling moet vormen van de welvaart in de periode voorafgaand aan de verzekerde gebeurtenis, in dit geval de arbeidsongeschiktheid van appellant. Verder is de omstandigheid dat de uitkering die aan appellant is toegekend een IVA-uitkering is waarop appellant (in beginsel) nog geruime tijd aanspraak maakt naar het oordeel van de rechtbank als zodanig niet een bijzondere omstandigheid op grond waarvan geconcludeerd moet worden dat strikte toepassing van artikel 15 van het Dagloonbesluit leidt tot een onevenredige uitkomst en buiten toepassing moet worden gelaten.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft zijn standpunt herhaald dat hij in de referteperiode structureel gemiddeld 3,28 uren per week heeft overgewerkt, wat door het Uwv niet is betwist. Deze uren, die zijn vastgelegd in de vaststellingsovereenkomst, moeten volgens appellant worden meegerekend in de berekening van de hoogte van zijn SV-loon en zodoende ook in de hoogte van zijn dagloon. Van de bij de ex-werkgever gebruikelijke tijd-voor-tijd-regeling heeft appellant geen gebruik kunnen maken, omdat zijn werk dat niet toeliet. Appellant bediende een unieke en bijzondere vrachtwagen/zuigmachine en was de meest aangewezen persoon om er mee te werken. Daarom zijn pas bij het einde van het dienstverband alle overuren uitbetaald. Appellant is van mening dat bij weging van de belangen in het kader van het evenredigheidsbeginsel de in de referteperiode gewerkte overuren ook meegenomen moeten worden in de berekening van de vaststelling van de hoogte van het WIA-dagloon. Als rekening zou worden gehouden met deze overuren zou het WIA-maandloon circa € 163,- meer zou bedragen. Volgens appellant is de dagloonvaststelling daarom onevenwichtig zodat in dit geval artikel 15 van het Dagloonbesluit wegens strijd met het evenredigheidsbeginsel buiten toepassing moet worden gelaten.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de hoogte van het dagloon in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.1.
De Raad stelt voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat het Uwv het dagloon van appellant heeft vastgesteld in overeenstemming met het Dagloonbesluit. Tussen partijen is uitsluitend nog in geschil of het Uwv bij de vaststelling van het dagloon rekening had moeten houden met het na de referteperiode betaalde loon voor overuren. De wijze van vaststelling waarbij het loon voor overuren niet in aanmerking wordt genomen, leidt namelijk tot een lager dagloon. De Raad begrijpt het standpunt van appellant zo dat volgens hem de dagloonvaststelling in zijn geval onevenwichtig uitpakt, zodat artikel 15 van het Dagloonbesluit wegens strijd met het evenredigheidsbeginsel buiten toepassing moet worden gelaten. De Raad volgt appellant hierin niet.
4.2.
Uit de uitspraak van de Grote Kamer van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 26 maart 2024 [1] volgt dat, wanneer het zoals hier gaat om een gebonden besluit dat is gebaseerd op een algemeen verbindend voorschrift niet zijnde een wet in formele zin, bijzondere omstandigheden kunnen maken dat toepassing van het algemeen verbindende voorschrift in het voorliggende geval zozeer in strijd komt met het evenredigheidsbeginsel dat die toepassing achterwege moet blijven. Dit betekent dat uiteindelijk (‘onder de streep’) moet worden beoordeeld of er bijzondere omstandigheden zijn die maken dat toepassing van het algemeen verbindende voorschrift in het voorliggende geval tot een onevenredige uitkomst zou leiden. Daarbij gaat het dan alleen nog om de evenwichtigheid (evenredigheid ‘stricto sensu’). Een besluit is onevenwichtig als het in de gegeven omstandigheden voor een of meer belanghebbende(n) onredelijk bezwarend is.
4.3.
De door appellant gestelde omstandigheden leiden niet tot het oordeel dat het bestreden besluit voor hem onredelijk bezwarend is. In het geval van appellant is geen sprake van een onevenwichtig besluit. Het WIA-dagloon is vastgesteld op basis van het reguliere loon van appellant. Wat betreft de na de referteperiode uitbetaalde overuren was het de intentie van zowel zijn ex-werkgever als appellant dat deze extra gewerkte uren niet zouden worden verloond, maar op een ander moment als vakantie-uren zouden worden opgenomen. Het is in dit geval dan ook niet onredelijk bezwarend dat deze uren niet worden betrokken bij de vaststelling van het dagloon. De omstandigheid dat appellant zeer waarschijnlijk vanwege zijn volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid niet meer in staat zal zijn te werken en aldus zijn inkomen aan te vullen, maakt dat niet anders.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de vaststelling van het WIA-dagloon op een bedrag van € 131,52 in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.E. Fortuin, C. Karman, C.C.W. Lange in tegenwoordigheid van N. ter Heerdt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 november 2024.
(getekend) M.E. Fortuin
(getekend) N. ter Heerdt

Bijlage

Artikel 13 WIA
1. Voor de berekening van een uitkering waarop op grond van deze wet recht bestaat, wordt als dagloon beschouwd 1/261 deel van het loon dat de werknemer verdiende in de periode van één jaar, die eindigt op de laatste dag van het aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin de ziekte, het gebrek, de zwangerschap of de bevalling, die tot volledig en duurzame arbeidsongeschiktheid of gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid heeft geleid, is ingetreden doch ten hoogste het in artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen bedoelde bedrag met betrekking tot een loontijdvak van een dag.
2. In afwijking van het eerste lid wordt in het in artikel 21 bedoelde geval het dagloon op de daar genoemde wijze vastgesteld.
3. Bij algemene maatregel van bestuur worden met betrekking tot de vaststelling van het dagloon, bedoeld in het eerste lid, en de herziening ervan nadere en zonodig afwijkende regels gesteld.
4. Het maandloon bedraagt:
a. indien recht op een uitkering bestaat over een volledige kalendermaand: 21,75 maal het dagloon; of
b. indien niet over een volledige kalendermaand recht op een uitkering bestaat: de uitkomst van het aantal dagen in de betreffende kalendermaand waarover recht op een uitkering bestaat gedeeld door het totaal aantal dagen in de betreffende kalendermaand vermenigvuldigd met 21,75 maal het dagloon. Bij het bepalen van het aantal dagen worden de zaterdagen en zondagen buiten beschouwing gelaten
Artikel 13 Dagloonbesluit
Referteperiode voor Wet WIA en WAO1. Onder referteperiode wordt in dit hoofdstuk de periode verstaan van één jaar die eindigt op de laatste dag van het aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin de arbeidsongeschiktheid is ingetreden, of die eindigt, in geval de arbeidsongeschiktheid is ingetreden in gelijktijdige dienstbetrekkingen, op de laatste dag van het aangiftetijdvak dat het eerst voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid is geëindigd.
2. Indien artikel 40, eerste lid, van de WAO van toepassing is, is artikel 40, tweede lid, van de WAO van overeenkomstige toepassing.
3. De referteperiode eindigt, indien de aanspraak op uitkering berust op artikel 10 van de Wet WIA of op artikel 17 van de WAO, in afwijking van het eerste lid, op de laatste dag van het aangiftetijdvak voorafgaand aan het aangiftetijdvak waarin de verzekering is geëindigd.
Artikel 14 Dagloonbesluit
Loonbegrip voor Wet WIA en WAO
Onder loon wordt in dit hoofdstuk verstaan loon in de zin van artikel 16 van de Wfsv met dien verstande dat niet onder loon wordt begrepen:
a. de toeslagen en aanvullingen, bedoeld in artikel 16, tweede lid, onderdeel a, van die wet;
b. een eindheffingsbestanddeel als bedoeld in artikel 31, eerste lid, onderdeel a, van de Wet op de loonbelasting 1964 ten aanzien waarvan de werkgever met toestemming van de inspecteur van de rijksbelastingdienst geen correctiebericht als bedoeld in artikel 28a van de laatstgenoemde wet heeft ingediend; en
c. een uitkering op grond van hoofdstuk IV van de WW.
Artikel 15 Dagloonbesluit
Algemene bepalingen over loon voor Wet WIA en WAO
1. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt de werknemer geacht zijn loon te hebben genoten in het aangiftetijdvak waarover een werkgever van dat loon opgave heeft gedaan.
2. Onder loon als bedoeld in artikel 14 wordt mede begrepen het loon waarvan de werknemer aantoont dat dit in de referteperiode vorderbaar maar niet tevens inbaar is geworden. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt de werknemer geacht dit loon te hebben genoten in het aangiftetijdvak waarin het vorderbaar is geworden. Indien in de referteperiode een uitkering is genoten, waarbij in het dagloon loon als bedoeld in de eerste zin is meegerekend, wordt, indien van dat loon in de referteperiode opgave is gedaan, dat loon bij de dagloonberekening buiten beschouwing gelaten.
Artikel 16 Dagloonbesluit
WIA- en WAO-dagloon
1. Het dagloon van uitkeringen op grond van de Wet WIA en de WAO is de uitkomst van de volgende berekening:
(A – B + C) / D
waarbij:
A staat voor het loon dat de werknemer in de referteperiode heeft genoten bij alle werkgevers;
B staat voor de bedragen aan vakantiebijslag die in de referteperiode als loon zijn uitbetaald ten laste van een opgebouwd bedrag en de bedragen die in die periode als loon zijn uitbetaald ten laste van een arbeidsvoorwaardenbedrag;
C staat voor de in de referteperiode opgebouwde bedragen ten behoeve van vakantiebijslag dan wel ten behoeve van een arbeidsvoorwaardenbedrag; en
D staat voor 261.

Voetnoten

1.CBb 26 maart 2024, ECLI:NL:CBB:2024:190.