ECLI:NL:CRVB:2022:2032
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake de vaststelling van het WW-dagloon en de 30%-regeling voor kennismigranten
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 september 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vaststelling van het dagloon van een appellant die gebruik maakte van de 30%-regeling voor kennismigranten. De appellant had vanaf 1 september 2013 gewerkt bij twee verschillende B.V.'s en ontving een deel van zijn loon netto, zonder dat daar loonbelasting over werd geheven. Het Uwv had het bedrag van de 30%-regeling niet meegenomen bij de berekening van het dagloon, wat leidde tot een lager vastgesteld dagloon van € 170,46. De rechtbank Oost-Brabant had eerder het beroep van de appellant ongegrond verklaard, en de appellant stelde dat dit onterecht was, omdat hij vond dat het Uwv het bedrag van de 30%-regeling ten onrechte in mindering had gebracht op zijn sv-loon.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv op juiste gronden het bedrag van de 30%-regeling niet had meegenomen bij de berekening van het dagloon. De Raad stelde vast dat het bedrag van de 30%-regeling, dat netto aan de appellant was uitbetaald, een eindheffingsbestanddeel was volgens de Wet LB. Dit betekende dat het bedrag niet tot het loon behoorde en dus niet in de berekening van het dagloon kon worden betrokken. De Raad verwierp ook het argument van de appellant dat er sprake was van een oneerlijke situatie en dat het gelijkheidsbeginsel was geschonden, omdat de gevallen niet gelijk waren. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en het beroep tegen het besluit van het Uwv werd ongegrond verklaard.