In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 3 april 2025, met zaaknummer SGR 23/3630, wordt het beroep van eiser tegen de intrekking en terugvordering van zijn bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw) behandeld. Eiser ontving sinds 16 juni 2009 een bijstandsuitkering, maar het college van burgemeester en wethouders van Den Haag heeft zijn recht op bijstand per 18 januari 2018 ingetrokken en een bedrag van € 47.914,60 aan netto betaalde bijstand teruggevorderd. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar het college heeft deze bezwaren ongegrond verklaard.
De rechtbank oordeelt dat de intrekking en terugvordering niet op een toereikende feitelijke grondslag berusten. Het college stelde dat eiser in de te beoordelen periode zijn hoofdverblijf niet op het uitkeringsadres had, maar in het Verenigd Koninkrijk (VK). Dit standpunt is gebaseerd op anonieme meldingen en informatie van het DWP en het IBF. De rechtbank concludeert echter dat het college onvoldoende bewijs heeft geleverd om deze claims te onderbouwen. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en herroept de primaire besluiten, omdat het college niet in staat is gebleken om de inlichtingenverplichting van eiser te bewijzen.
Daarnaast heeft de rechtbank het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk verklaard, maar het college moet wel het griffierecht en de proceskosten aan eiser vergoeden. Eiser heeft ook een verzoek om schadevergoeding ingediend wegens overschrijding van de redelijke termijn, wat door de rechtbank is toegewezen. De rechtbank concludeert dat de procedure te lang heeft geduurd en kent eiser een schadevergoeding toe van € 1.500,-.