ECLI:NL:RBDHA:2025:5630

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 maart 2025
Publicatiedatum
4 april 2025
Zaaknummer
NL25.3853 en NL25.3854
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag en voorlopige voorziening in het kader van Dublin-overdracht naar Bulgarije

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 20 maart 2025, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. Eiser, vertegenwoordigd door mr. S.H. van Wingerden, heeft asiel aangevraagd in Nederland op 31 augustus 2024, maar zijn aanvraag is door de minister van Asiel en Migratie, vertegenwoordigd door mr. S. Deniz, niet in behandeling genomen. De reden hiervoor is dat Bulgarije verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag, aangezien eiser eerder in Bulgarije een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend.

De rechtbank heeft op 6 maart 2025 de zaak behandeld. Eiser stelt dat hij niet naar Bulgarije kan worden overgedragen vanwege de onmenselijke en vernederende omstandigheden in de Bulgaarse opvangcentra, zoals beschreven in het AIDA-rapport over 2023. Eiser heeft ook persoonlijke ervaringen van mishandeling door de Bulgaarse autoriteiten aangevoerd, wat volgens hem een reëel risico op een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van zijn gezondheidstoestand met zich meebrengt. De rechtbank oordeelt echter dat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat Bulgarije niet voldoet aan zijn internationale verplichtingen.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en legt uit dat verweerder in het algemeen mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser heeft niet aangetoond dat er bijzondere, individuele omstandigheden zijn die een uitzondering op deze regel rechtvaardigen. De rechtbank wijst erop dat er geen medische stukken zijn overgelegd die het risico van overdracht naar Bulgarije onderbouwen. De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk, en eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is informatie gegeven over de mogelijkheid van hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL25.3853 en NL25.3854
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser/verzoeker (hierna: eiser)

(gemachtigde: mr. S.H. van Wingerden),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Deniz).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Ook beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 27 januari 2025 niet in behandeling genomen omdat Bulgarije verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 6 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser heeft op 31 augustus 2024 asiel aangevraagd in Nederland. Uit Eurodac is gebleken dat eiser eerder in Bulgarije een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Volgens verweerder is Bulgarije daarom verantwoordelijk voor de behandeling van eisers asielaanvraag. Verweerder heeft eisers asielaanvraag daarom niet in behandeling genomen. [1]
Wat vindt eiser in beroep?
3. Verweerder mag eiser niet overdragen naar Bulgarije omdat ten aanzien van Bulgarije niet langer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het AIDA-rapport over 2023 wijst op schrijnende omstandigheden in bijna alle opvangcentra. Rechtsbijstand is voornamelijk beschikbaar voor kwetsbare individuen met specifieke behoeften, asielzoekers zijn sterk afhankelijk van NGO’s om toegang te krijgen tot de rechtbank. Daarnaast is de situatie van eiser afwijkend van de gevallen genoemd in de door verweerder aangehaalde jurisprudentie. Eiser is door de grenspolitie mishandeld en gebeten door een politiehond. De Bulgaarse autoriteiten hebben eiser op een onmenselijke en vernederende manier behandeld door hem vervolgens onder erbarmelijke en mensonterende omstandigheden op te sluiten. Als gevolg van deze ervaringen lijdt eiser aan ernstige psychische klachten. Eiser voelde zich niet in staat om aangifte te doen tegen de Bulgaarse politie. Bij overdracht van eiser aan Bulgarije bestaat er ook een reëel risico op een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van zijn gezondheidstoestand zoals bedoeld in het arrest C.K.. [2] Verweerder had dit risico moeten laten onderzoeken door het Bureau Medische Advisering. [3]
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5. Het uitgangspunt is dat verweerder in zijn algemeenheid ten opzichte van andere lidstaten, in dit geval Bulgarije, mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit houdt in dat verweerder mag aannemen dat de behandeling van personen die om internationale bescherming verzoeken in Bulgarije in overeenstemming is met het EVRM [4] , het Vluchtelingenverdrag en de verschillende Europese richtlijnen. Het is aan eiser om te onderbouwen dat dit anders is en met concrete aanwijzingen aannemelijk te maken dat hij bij overdracht aan Bulgarije een reëel risico loopt om onderworpen te worden aan folteringen of onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen. [5] Bijvoorbeeld omdat de Bulgaarse autoriteiten hun internationale verplichtingen niet nakomen door tekortkomingen in de asielprocedure, de opvang of de medische zorg. Daarvan is pas sprake wanneer die tekortkomingen structureel zijn en een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken. [6]
6. De rechtbank is van oordeel dat wat eiser heeft aangevoerd onvoldoende is om tot het oordeel te komen dat Bulgarije niet voldoet aan zijn internationale verplichtingen of dat er tekortkomingen zijn die structureel zijn en de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
6.1.
De hoogste bestuursrechter heeft in uitspraken van 6 augustus 2023, [7] 22 maart 2024, [8] 27 juni 2024 [9] en 15 oktober 2024 [10] geoordeeld dat bij overdracht van Dublinclaimanten aan Bulgarije nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Daarbij heeft de hoogste bestuursrechter het AIDA-rapport over 2023 en de situatie in de Bulgaarse opvangfaciliteiten betrokken. In de uitspraak van 22 maart 2024 ging het ook om een asielzoeker die verklaard had in Bulgarije een periode in de gevangenis te hebben gezeten en daar mishandeld te zijn. De hoogste bestuursrechter heeft overwogen dat hij bij voorkomende problemen in Bulgarije kan klagen bij de daarvoor geschikte instanties en dat niet is gebleken dat dit voor hem niet mogelijk is. Dit zelfde geldt voor eiser.
7. De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden op grond waarvan verweerder eisers aanvraag aan zich had moeten trekken. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat zijn overdracht leidt tot een reëel risico op een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van zijn gezondheidstoestand, zoals bedoeld in het arrest C.K.. Verweerder heeft ook geen BMA-advies hoeven opvragen op basis van eisers suïcidale uiting tijdens het aanmeldgehoor. In het geval van een suïcidale uiting start verweerder alleen BMA-advies op wanneer de vreemdeling objectieve medische stukken van een behandelaar overlegt waaruit blijkt dat de behandelaar het risico reëel inschat dat een vreemdeling suïcide zal plegen als gevolg van de overdracht. Dit staat in Werkinstructie 2021/3 over het opvragen van BMA-advies tijdens de Dublinprocedure. Eiser heeft geen medische stukken van een behandelaar overgelegd waar dit uit blijkt. In de uitspraak van de zittingsplaats Zwolle van 25 januari 2023, waar eiser naar heeft verwezen, waren wel medische dossiers overgelegd waardoor geen sprake is van een vergelijkbare zaak.
Op de zitting is gebleken dat eiser recent betrokken is geweest bij een steekincident. Hoewel de rechtbank deze gebeurtenis betreurt, maakt dit het oordeel van de rechtbank niet anders. Er zijn geen medische stukken overgelegd waaruit blijkt dat eiser niet overgedragen kan worden aan Bulgarije. Ook is niet gebleken dat het steekincident mogelijk verband houdt met eisers suïcidale uiting, zoals gesuggereerd door eisers gemachtigde.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond.
9. Nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit, [11] wordt het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard.
10. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. M.C. Bakker, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) van 16 februari 2017, C-578/16 PPU, ECLI:EU:C:2017:127.
3.Eiser verwijst hierbij naar de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 25 januari 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:1866.
4.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
5.Als bedoeld in artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
6.Zie het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218.
11.Op grond van artikel 8:81 en 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.