ECLI:NL:RBDHA:2023:1866

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 januari 2023
Publicatiedatum
20 februari 2023
Zaaknummer
NL22.24480, NL22.24484, NL22.24480 en NL22.24481, NL22.24485, NL22.24487
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.M. van Veelen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de overdracht van asielzoekers naar Zweden in het kader van de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 januari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, die asiel aanvragen, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank heeft de aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen, omdat Zweden verantwoordelijk is voor de behandeling van deze aanvragen volgens de Dublinverordening. Eisers hebben beroep ingesteld tegen deze besluiten en verzocht om aanhouding van de overdracht totdat op hun beroepen is beslist. De rechtbank heeft de beroepen en verzoeken gelijktijdig behandeld op 16 januari 2023.

Eisers hebben aangevoerd dat verweerder ten onrechte geen advies heeft gevraagd aan het Bureau Medische Advisering (BMA) met betrekking tot de gezondheidssituatie van eiseres 1 en eiseres 2. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres 2 onder specialistische behandeling staat en dat de overdracht aan Zweden een ernstige invloed heeft op haar mentale toestand. De rechtbank oordeelt dat verweerder het risico op een verslechtering van de gezondheidstoestand van eisers had moeten laten onderzoeken door het BMA. Hierdoor is er sprake van een zorgvuldigheidsgebrek en een motiveringsgebrek.

De rechtbank verklaart de beroepen van eisers gegrond en vernietigt de bestreden besluiten. Verweerder wordt opgedragen om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. De verzoeken om voorlopige voorziening worden afgewezen. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eisers, die zijn vastgesteld op een totaalbedrag van € 5.859,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.24480, NL22.24484, NL22.24486 (beroepen) en NL22.24481, NL22.24485, NL22.24487 (verzoeken voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiseres], eiseres 1,

V-nummer: [nummer],

[eiseres], eiseres 2,

V-nummer: [nummer],

[eiser], eiser,

V-nummer: [nummer],
hierna gezamenlijk te noemen: 'eisers'
(gemachtigde: mr. M.J. Verwers),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: S.J. de Vries).

Procesverloop

Bij afzonderlijke besluiten van 29 november 2022 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Zweden verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Eisers hebben de voorzieningenrechter gevraagd om te bepalen dat zij niet worden overgedragen totdat op de beroepen is beslist.
De rechtbank heeft de beroepen en verzoeken gelijktijdig op 16 januari 2023 op zitting behandeld. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Sayed. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Zweden een verzoek om terugname gedaan. Zweden heeft dit verzoek aanvaard.
2. Eisers hebben onder meer aangevoerd dat verweerder ten onrechte geen advies aan het Bureau Medische Advisering (BMA) heeft gevraagd met betrekking tot de gezondheidssituatie van eiseres 1 en eiseres 2. Uit het medisch dossier van eiseres 1 blijkt dat er sprake is van ernstige medische problematiek zoals ernstige gehoorklachten, hoge bloeddruk, ernstige rugklachten, osteoporose, darmklachten en ernstige pijnklachten. Uit het medisch dossier van eiseres 2 volgt dat zij wordt behandeld door de GGZ en dat er een risico op suicide bestaat. Verweerder had gelet op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ-EU) van 16 februari 2017 in de zaak C.K. tegen Slovenië (het arrest C.K.) nader onderzoek moeten doen en advies in moeten winnen bij het bureau medische advisering.
3. Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat de medische stukken in de zaak van eiseres 2 aanleiding vormen om advies te vragen aan het BMA. Het onderzoek door het BMA zal niet afgerond zijn voor het verstrijken van de uiterste overdrachtstermijnen. Verweerder geeft verder aan dat de zaken van eisers onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden en wijst erop dat de eenheid van de groep van belang is. Verweerder heeft daarom de rechtbank ter zitting verzocht de beroepen van eisers aan te houden en de verzoeken om voorlopige voorziening toe te wijzen (zaaknummers NL22.24481, NL22.24485, NL22.24487).
4. De rechtbank is er op 25 januari 2023 door verweerder telefonisch tot tweemaal toe op geattendeerd dat er een overdracht gepland staat voor eisers op 26 januari 2023 en heeft de rechtbank verzocht om uiterlijk 25 januari 2023 op de beroepen en/of de verzoeken om voorlopige voorziening te beslissen. De rechtbank zal het gegeven dat op 26 januari 2023 de overdracht gepland staat betrekken bij de beoordeling. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om eisers om een reactie te vragen omdat de datum van deze geplande overdracht bij eisers bekend moet zijn en eisers, zoals uit wat hierna wordt overwogen blijkt, hiermee niet in hun belangen worden geschaad.
5. De rechtbank ziet geen aanleiding om de behandeling van de beroepen aan te houden, nu verweerder, ondanks dat hij ter zitting heeft aangegeven dat onderzoek door het BMA noodzakelijk is en toegezegd heeft dat dit zal worden uitgevoerd, kennelijk toch nog tot overdracht wil overgaan op 26 januari 2023.
6. Uit het arrest C.K. volgt dat, daar waar de vreemdeling een ernstige mentale of lichamelijke aandoening heeft en de Dublinoverdracht op zichzelf aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen heeft voor de gezondheidstoestand van de vreemdeling, verweerder bij het nemen van het overdrachtsbesluit dient te beoordelen wat het risico is dat die gevolgen zich voordoen tijdens de overdracht. Dit kader is door de Afdeling uitgewerkt in haar uitspraak van 3 november 2017 (ECLI:NLK:RVS:2017:2980). Werkinstructie 2021/3 (WI 2021/3) biedt verweerder handvatten in welke situaties en hoe hij een advies moet opvragen bij het BMA als de vreemdeling zich in de Dublinprocedure bevindt.
7. Volgens paragraaf 5 van WI 2021/3 moet een BMA-onderzoek worden opgestart als een vreemdeling tijdens de Dublinprocedure een impliciet of expliciet beroep doet op het arrest C.K. of op de uitspraak van de Afdeling van 3 november 2017, omdat er bij hem sprake is van een ernstige mentale of lichamelijke aandoening en hij aantoont dat hij onder actieve medische behandeling staat van een behandelaar/specialist. Als uit objectieve medische gegevens blijkt dat de overdracht aan de verantwoordelijke lidstaat een zodanig ernstige invloed heeft op zijn mentale of fysieke toestand dat er sprake is van een reëel en onderbouwd risico op een aanzienlijke en onomkeerbare verslechtering van zijn gezondheidstoestand, zal verweerder dit risico door het BMA te laten onderzoeken.
8. De rechtbank stelt vast dat eisers expliciet een beroep hebben gedaan op het arrest C.K. De rechtbank stelt verder vast dat eiseres 2 onder specialistische behandeling staat en is van oordeel dat eiseres 2 met de door haar overgelegde medische stukken heeft onderbouwd dat de overdracht aan Zweden een zodanig ernstige invloed heeft op haar mentale toestand dat er sprake is van een reëel en onderbouwd risico op een aanzienlijke en onomkeerbare verslechtering van haar gezondheidstoestand. Verweerder had dit risico door het BMA moeten laten onderzoeken. Door dit na te laten is er sprake van een zorgvuldigheidsgebrek en een motiveringsgebrek.
9. Het beroep van eiseres 2 is daarom gegrond. Omdat zoals verweerder ter zitting heeft gesteld de eenheid van de groep moet worden gewaarborgd, zijn bijgevolg de beroepen van eiseres 1 en eiser ook gegrond. Verweerder zal de medische situatie van eiseres 2 moeten laten onderzoeken en ten aanzien van eisers een nieuw besluit moeten nemen.
10. Omdat de beroepen om voornoemde reden gegrond zijn, hoeven de overige beroepsgronden niet verder besproken te worden.
11. Omdat de rechtbank met deze uitspraak op de beroepen beslist, is er geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. De verzoeken om voorlopige voorziening worden daarom afgewezen.
12. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op in totaal € 5.859,- (3 punten voor het indienen van de beroepschriften, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 3 punten voor het indienen van de verzoekschriften, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1). Als aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt de bestreden besluiten;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 3.348,-
De voorzieningenrechter:
  • wijst de verzoeken om een voorlopige voorziening af;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 2.511,-
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. van Veelen, rechter, in aanwezigheid van
mr. C.L.M. Celie, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan voor wat betreft de beroepszaken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Tegen de uitspraak in de verzoeken om voorlopige voorziening staat geen hoger beroep of verzet open.