ECLI:NL:RBDHA:2025:5540
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot overdracht aan Frankrijk
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 31 maart 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een asielzoeker. De verzoeker had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze werd door de minister van Asiel en Migratie niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag. De verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht uitspraak gedaan zonder zitting.
De rechter heeft overwogen dat de verzoeker niet binnen de gestelde termijn van 24 uur een verzoek om voorlopige voorziening heeft ingediend, waardoor hij volgens het beleid niet in Nederland kan afwachten. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan ten aanzien van Frankrijk, en dat de minister voldoende gemotiveerd heeft waarom hij geen gebruik heeft gemaakt van zijn discretionaire bevoegdheid om de overdracht te voorkomen. De voorzieningenrechter concludeert dat het beroep van de verzoeker een zeer geringe kans van slagen heeft en wijst het verzoek om voorlopige voorziening af. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.