ECLI:NL:RBDHA:2025:5540

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 maart 2025
Publicatiedatum
3 april 2025
Zaaknummer
NL25.14297
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot overdracht aan Frankrijk

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 31 maart 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een asielzoeker. De verzoeker had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze werd door de minister van Asiel en Migratie niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag. De verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht uitspraak gedaan zonder zitting.

De rechter heeft overwogen dat de verzoeker niet binnen de gestelde termijn van 24 uur een verzoek om voorlopige voorziening heeft ingediend, waardoor hij volgens het beleid niet in Nederland kan afwachten. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan ten aanzien van Frankrijk, en dat de minister voldoende gemotiveerd heeft waarom hij geen gebruik heeft gemaakt van zijn discretionaire bevoegdheid om de overdracht te voorkomen. De voorzieningenrechter concludeert dat het beroep van de verzoeker een zeer geringe kans van slagen heeft en wijst het verzoek om voorlopige voorziening af. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.14297

uitspraak van de voorzieningenrechter van 31 maart 2025 in de zaak tussen

[verzoeker] , v-nummer: [nummer] , verzoeker

(gemachtigde: mr. B.G. Smouter),
en

de minister van Asiel en Migratie.

Inleiding

1. Bij het besluit van 5 maart 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister de aanvraag van verzoeker tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
1.1.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. [1] Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. De minister heeft een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

2. De voorzieningenrechter doet op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrechtspraak (Awb) uitspraak zonder zitting.
3. Tussen partijen is in geschil of ten aanzien van Frankrijk van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan en of de minister toepassing had moeten geven aan artikel 17 van de Dublinverordening.
Schorsende werking
4. Het uitgangspunt is dat op grond van artikel 27, eerste lid, van de Dublinverordening de lidstaten ervoor zorgen dat de vreemdeling een daadwerkelijk rechtsmiddel kan instellen. Nederland heeft in haar wetgeving ervoor gekozen dat de vreemdeling de gelegenheid heeft om binnen een redelijke termijn een rechterlijke instantie te verzoeken de uitvoering van het overdrachtsbesluit op te schorten in afwachting van de uitkomst van het beroep of het bezwaar. [2] De redelijke termijn waarbinnen de vreemdeling een dergelijk verzoek kan indienen is op 24 uur gesteld. Hierop is verzoeker ook gewezen in het besluit. Deze regel is ook opgenomen in paragraaf C2/11 van de Vreemdelingencirculaire 2000.
4.1.
Verzoeker heeft tegen het overdrachtsbesluit van 5 maart 2025 niet binnen de termijn van 24 uur een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend. Omdat verzoeker niet tijdig, binnen 24 uur, een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening heeft ingediend, mag hij volgens het beleid de uitspraak van de voorzieningenrechter niet in Nederland afwachten.
Heeft het beroep tegen het overdrachtsbesluit een redelijke kans van slagen?
5. Als uitgangspunt heeft te gelden dat ten aanzien van Frankrijk nog immer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Dit volgt uit de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling). [3] De verwijzing van verzoeker naar het AIDA-rapport [4] leidt voorhands niet tot een ander oordeel, omdat het AIDA-rapport geen wezenlijk ander beeld schetst van de situatie in Frankrijk voor Dublinclaimanten dan naar voren is gekomen uit de landeninformatie die bij voorgaande uitspraken is betrokken en onvoldoende is voor het oordeel dan ten aanzien van Frankrijk niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. [5]
5.1.
Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening heeft de minister een discretionaire bevoegdheid. De minister maakt hier terughoudend gebruik van, namelijk in situaties waarin overdracht getuigt van onevenredige hardheid. [6] De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat de minister voldoende heeft gemotiveerd waarom daarvan geen gebruik wordt gemaakt.
5.2.
Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter voorlopig van oordeel dat het beroep een zeer geringe kans van slagen heeft. De voorzieningenrechter ziet ook geen aanleiding om op grond van een belangenafweging een voorlopige voorziening te treffen. In dat verband speelt een rol dat verzoeker door de tijdige indiening van een verzoek om een voorlopige voorziening had kunnen bewerkstelligen dat hij een uitspraak op dat verzoek had mogen afwachten. De overdracht van verzoeker aan Frankijk heeft verder geen onomkeerbare gevolgen. Mocht uiteindelijk blijken dat Nederland verantwoordelijk moet worden geacht voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming, dan kan hij vanuit Frankijk worden teruggeleid naar Nederland. De omstandigheid dat de behandeling van het beroep al op korte termijn (op 10 april 2025) plaatsvindt en de overdrachtstermijn nog lang niet is verstreken, geeft geen aanleiding voor een ander oordeel. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S.W. Kroon, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S. Berendsen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.NL25.11690.
2.Artikel 27, derde lid onder c, van de Dublinverordening.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 10 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2362, van 27 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2625, van 30 augustus 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3552 en van 3 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4011, van 3 maart 2025, ECLI:NL:RVS:2025:805.
4.AIDA Country Report: France (2023 Update).
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van Rb. Den Haag (zp Arnhem) 13 februari 2024, ECLI:NL:RBDHA:2025:2354 en Rb. Den Haag (zp Utrecht) 29 januari 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:1581.
6.Hoofdstuk C2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000.