ECLI:NL:RBDHA:2025:5333

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 maart 2025
Publicatiedatum
31 maart 2025
Zaaknummer
NL25.7086
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H. Hansen - Telman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag en overdracht aan Polen onder de Dublinverordening

Op 31 maart 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een Syrische eiser die in beroep ging tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. De minister van Asiel en Migratie had de aanvraag afgewezen op basis van de Dublinverordening, omdat Polen verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank oordeelde dat de persoonlijke ervaringen van de eiser in Polen, waaronder mishandeling en push-backs, niet voldoende waren om aan te tonen dat de overdracht aan Polen zou leiden tot onevenredige hardheid. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde dat de minister de aanvraag terecht niet in behandeling had genomen. De rechtbank baseerde haar oordeel op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, dat inhoudt dat de minister mag uitgaan van de veronderstelling dat Polen zijn internationale verplichtingen nakomt. De eiser had niet aangetoond dat zijn situatie anders was dan die van andere Dublinclaimanten. De rechtbank concludeerde dat de minister voldoende gemotiveerd had waarom de asielaanvraag niet in behandeling werd genomen en dat de stellingen van de eiser niet voldoende onderbouwd waren. De uitspraak werd gedaan zonder zitting, op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht, en de eiser kreeg geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.7086

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum]
van Syrische nationaliteit,
V-nummer: [V-nummer],
(gemachtigde: mr. H.A. Jeuring),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 12 februari 2025 niet in behandeling genomen, omdat Polen verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
1.2.
Het verzoek een voorlopige voorziening te treffen staat geregistreerd onder het zaaknummer NL25.7087. Hierop wordt bij afzonderlijke uitspraak beslist.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het besluit tot het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden die eiser heeft aangevoerd.
3. De rechtbank verklaart het beroep kennelijk ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen, die in de Dublinverordening staat. [1] Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [2] In dit geval heeft Nederland op 14 november 2024 bij Polen een verzoek om terugname gedaan. Polen heeft dit verzoek op 19 november 2024, op grond van artikel 18, eerste lid, onder c van de Dublinverordening aanvaard.
Verwijzing naar zienswijze
5. De rechtbank overweegt, dat de algemene stelling van eiser in beroep dat de zienswijze als herhaald en ingelast dient te worden beschouwd, onvoldoende is om te kunnen aanmerken als een beroepsgrond waar de rechtbank over moet beslissen. De minister is in het besluit ingegaan op de zienswijze van eiser. De rechtbank zal daarom de stellingen in de zienswijze, waarvan eiser in beroep niet concreet heeft aangegeven waarom de reactie van de minister daarop volgens hem niet juist of niet toereikend is, niet bespreken.
Het interstatelijk vertrouwensbeginsel
6. Eiser voert aan dat zijn eerdere ervaringen in Polen aanleiding had moeten vormen voor de minister om de asielaanvraag van eiser in behandeling te nemen. Er is sprake geweest van een push-back en eiser is tweemaal door de Poolse autoriteiten mishandeld. Hij heeft geen medische documenten om te dit aan te tonen, maar zijn verklaringen passen in het algemeen bekende beeld van pushbacks en mishandelingen in Polen. De ervaringen van eiser in Polen waren traumatisch. Hoewel hij hier niet voor onder behandeling staat, zal een terugkeer naar Polen herbelevingen met zich meebrengen. Eiser merkt daarnaast op dat hij geen verzoek om internationale bescherming heeft ingediend in Polen.
6.1.
De beroepsgrond slaagt niet. Het uitgangspunt is dat de minister ten aanzien van Polen in zijn algemeenheid uit mag gaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) in haar uitspraak van 4 september 2024 bevestigd. [3] De Afdeling komt in die uitspraak tot de conclusie dat de situatie in Polen niet zodanig is dat sprake is van fundamentele systeemfouten in de opvangvoorzieningen en de asielprocedure in Polen die de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit in zijn geval anders is. Eiser zal Polen als Dublinclaimant rechtmatig inreizen en er is niet gebleken dat hij bij of na overdracht aan Polen in een vergelijkbare situatie terecht zal komen als vreemdelingen die illegaal de buitengrens van Polen oversteken. Daarnaast heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij als Dublinclaimant door middel van een pushback zal worden teruggestuurd naar een derde land. De minister heeft tot slot terecht kunnen overwegen dat het op de weg van eiser ligt om over een onrechtmatige behandeling te klagen bij de autoriteiten in Polen of de (hoogste) rechter. Het is niet gebleken dat eiser heeft geprobeerd te klagen of om hulp te zoeken en het is ook niet gebleken dat klagen bij voorbaat zinloos is. De stelling van eiser dat hij in Polen geen asiel zou hebben aangevraagd, leidt niet tot een ander oordeel. De minister mag uitgaan van de informatie uit het Eurodac-systeem en het claimakkoord van de Poolse autoriteiten.
Artikel 17 van de Dublinverordening
7. Eiser voert daarnaast aan dat zijn ervaringen in Polen moeten worden gezien als bijzondere individuele omstandigheden op grond waarvan de overdracht aan Polen tot onevenredige hardheid leidt. De minister had ten aanzien van deze ervaringen moeten motiveren waarom deze geen aanleiding vormen om toepassing te geven aan artikel 17 van de Dublinverordening. Eiser verwijst daarbij naar de uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond van 10 december 2024 en van zittingsplaats Amsterdam van
2 januari 2025, [4] waaruit volgt dat de minister alle door de vreemdeling aangedragen omstandigheden in onderlinge samenhang dient te beoordelen en vervolgens te beslissen of de overdracht van onevenredige hardheid getuigt. Eiser merkt daarnaast op dat zijn familie in Nederland woont en dat eiser een zodanige emotionele band met zijn familie heeft, dat niet van hem verlangd kan worden dat hij terugkeert naar Polen. De door eiser naar voren gebrachte feiten en omstandigheden hebben ten onrechte niet geleid tot toepassing van artikel 17 van de Dublinverordening, aldus eiser.
7.1.
Ook deze beroepsgrond slaagt niet. De gestelde negatieve ervaringen van eiser in Polen zien grotendeels op de vraag of Polen zijn internationale verplichtingen nakomt. De minister heeft de verklaringen van eiser hieromtrent meegenomen bij de vraag of ten aanzien van Polen uit mag worden gegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Deze hoeven niet nogmaals te worden betrokken bij de beoordeling of sprake is van zodanige bijzondere, individuele omstandigheden dat het overdragen van eiser aan Polen van onevenredige hardheid getuigt. De rechtbank verwijst daarbij naar de uitspraak van de Afdeling van 25 februari 2025, [5] waarin de door eiser genoemde uitspraak van zittingsplaats Roermond van 10 december 2024 is vernietigd. In de overige verklaringen van eiser heeft de minister naar het oordeel van de rechtbank in alle redelijkheid geen aanleiding hoeven zien artikel 17 van de Dublinverordening toe te passen. De minister heeft terecht overwogen dat de stelling van eiser dat sprake is van psychische klachten door zijn ervaringen in Polen op geen enkele wijze is onderbouwd. Tot slot is door de minister in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd waarom in de omstandigheid dat de familie van eiser in Nederland woont, eveneens geen aanleiding wordt gezien de asielaanvraag van eiser onverplicht in behandeling te nemen.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en dat de minister eiser mag overdragen aan Polen. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Hansen - Telman, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.A. van der Wal, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013.
2.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
5.ECLI:NL:RVS:2025:717, rechtsoverweging 7.3 tot en met 7.5.